'Altijd opsporen in panklare zaken'
---
Mr. J.L. de Wijkerslooth t.g.v. de uitreiking van de veiligheidsprijs RPC
Hollands Midden, 24 oktober 2002
Wie roeit met de riemen die hij heeft, komt ook vooruit
Twee weken geleden hield ik in Roermond een voordracht over de keuzen die we in de toekomst zullen moeten maken bij de strafrechtelijke handhaving. Een dagblad vond dat verhaal interessant en drukte er grote delen van af. Op zichzelf is dat natuurlijk een grote eer. Jammer alleen dat de redactie het nodig vond de lezer enige duiding te verschaffen. Met een vette kop en een paar inleidende zinnen werd de indruk gewekt dat ik van mening zou zijn dat we maar niets meer moesten doen aan het opsporen van inbrekers en fietsendieven. Zo werd iedere nuance uit mijn verhaal gehaald en ontstond een beeld dat sterk afweek van het betoog dat ik werkelijk had gehouden.
Ik had uitgelegd waarom we slimmer moesten opsporen, maar het beeld was
ontstaan dat ik wou dat er minder opgespoord werd. Een vreemde boodschap uit
de mond van de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Gelukkig
bent u ondanks dat vandaag bereid mij in uw midden te dulden. Ik zal de
gelegenheid gebruiken om nog eens kort uit te leggen waar het naar toe moet
met de opsporing als we in de komende jaren de strafrechtelijke handhaving
op een hoger plan willen brengen.
Zoals bekend is die handhaving op het moment onvoldoende. Er worden te
weinig delicten opgehelderd en in veel zaken blijft een strafrechtelijke
reactie uit, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn wie de dader is. Dat
komt voor een belangrijk deel door tekorten aan politiemensen, officieren
van justitie, rechters, cellen, administratief medewerkers en wat er verder
allemaal nodig is om een strafzaak tot een goed einde te brengen. Maar dat
is niet de hele verklaring.
Ook belangrijk is dat het op het moment nog te veel ontbreekt aan heldere en
beredeneerde keuzen bij de inzet van de beperkte opsporingscapaciteit. Om in
financiële termen te spreken: de middelen worden niet steeds geïnvesteerd in
de activiteiten met het beste rendement. Men heeft het hart op de goede
plaats, maar het bredere perspectief ontbreekt nogal eens. Het OM komt
daarom binnenkort met een aanwijzing voor de opsporing. Daarin staan
algemene kaders voor de mate waarin de politie capaciteit steekt in de
opsporing van een strafbaar feit.
We gaan daarbij uit van twee hoofdregels:
De eerste is dat altijd wordt opgetreden als er een daderindicatie is.
Met 'daderindicatie' bedoel ik in de eerste plaats situaties waarin iemand
op heterdaad is betrapt of getuigen de dader onmiddellijk herkend hebben
Onder een zaak met daderindicatie worden ook verstaan die gevallen waarin
het op basis van de beschikbare informatie weinig moeite kost om achter de
identiteit van de dader te komen, bijvoorbeeld omdat een kenteken bekend is
of omdat de dader is te zien op een videoband van een bewakingscamera. Het
zou onaanvaardbaar zijn als politiemensen een fietsendief aan het werk zien,
hem misschien vermanend toespreken maar hem vervolgens laten gaan omdat het
maar een fietsendiefstal is. Burgers begrijpen het terecht niet wanneer ze
aangifte doen, daarbij gegevens verschaffen over de mogelijke identiteit van
de dader en vervolgens te horen krijgen dat er niets met de zaak wordt
gedaan omdat deze geen prioriteit heeft. Als dat zo is, dan is er iets mis
met die prioritering. Als de politie makkelijke zaken laat liggen, ja, dan
wordt het ook onbegonnen werk om het ophelderingspercentage omhoog te
krijgen. Dat is de eerste hoofdregel: altijd opsporen in panklare zaken.
Het tweede uitgangspunt is dat de politie bij ernstige feiten altijd op zoek gaat naar sporen. Hoe ernstiger het feit, hoe meer actie van de politie worden verwacht. Dan valt te denken aan getuigenverhoren, onderzoek naar DNA- en vingersporen enzovoorts. Hier zal iedereen het mee eens zijn. Lastiger vragen zijn natuurlijk allereerst wat ernstige feiten zijn en ten tweede of dit uitgangspunt dus ook betekent dat bij niet-ernstige feiten niet wordt opgetreden als er geen daderindicatie is.
Bij 'ernstige delicten' moet in de eerste plaats worden gedacht aan misdrijven waarbij iemands lichamelijke integriteit is aangetast, de financiële schade aanzienlijk is, de algemene veiligheid of leefbaarheid in gevaar is gebracht of het functioneren van de samenleving. Dat is de bovencategorie. Maar ook bij de op papier minder ernstige feiten kan reden zijn om gericht te gaan opsporen. Dan kom ik bij het voorbeeld van de inbraak. Daar gaat het om de vraag waar de inbraak heeft plaatsgevonden, onder welke omstandigheden en met welke schade. Wordt ingebroken in een garage en de dief heeft niet meer meegenomen dan een kratje bier, dan is het niet verstandig dat de politie daarin veel tijd steekt.
Een inbraak in een woonhuis is echter van een andere orde. Daar treedt de inbreker direct binnen in het privé-domein van een ander. Een woninginbraak kan ernstige gevoelens van onveiligheid oproepen of zelfs psychische repercussies hebben voor het slachtoffer. Het is dus wel aangewezen dat de politie bij een woninginbraak steeds een kijkje komt nemen om eventuele sporen te zoeken. In de door het OM gewenste aanpak zou het onaanvaardbaar zijn dat -zoals nu nog te vaak gebeurt- de politie een inbraak telefonisch afdoet en pas komt kijken als het slachtoffer voldoende stampij maakt.
De andere kant van het verhaal is dat het inderdaad soms niet productief kan
zijn om opsporingscapaciteit in een minder ernstig delict zonder
daderindicatie te steken, gelet op het geheel aan misdrijven dat aandacht
van de politie behoeft. Als iemand aangifte doet van het feit dat zijn fiets
's nachts gestolen is, terwijl die op straat stond gestald, kan de politie
daar weinig mee. Zelfs wanneer een heel team een buurtonderzoek gaat doet en
de straat op vingerafdrukken en DNA-sporen onderzoekt, is de kans op
opheldering gering.
Daar past een kanttekening bij. Ook bij de lichtere delicten kan het gewenst
zijn om door te rechercheren als ze onderdeel vormen van een patroon. Als
plotseling in een wijk achter elkaar de mooie fietsen uit de fietsenrekken
verdwijnen, lijkt er sprake te zijn van een georganiseerde aanpak. Dan ligt
een doelgerichte actie van de politie in de rede. Als dan de daders worden
gepakt, heeft de politie niet alleen in één keer een groot aantal delicten
opgehelderd, maar is ook het preventieve effect groot.
De opsporingsinspanning moet in verhouding staan tot het verwachte
resultaat. Dat betekent dat ook bij de ernstigste delicten steeds moet
worden gekeken of verdere opsporing nog verstandig is. Een moord is ernstig.
Als er een lijk wordt gevonden moet daar ook zeker een onderzoeksteam op
worden gezet. Dat betekent echter niet dat dat team tot in lengte van dagen
zich met die zaak bezig moet houden. Op een bepaald moment kunnen alle
sporen dood lopen. Dan moet worden erkend dat een onderzoek is vastgelopen
en moeten daar conclusies uit worden getrokken. Het heeft geen in tegen
beter weten in rechercheurs in te zetten in een vastgelopen onderzoek,
terwijl zij effectiever kunnen worden ingezet om andere, even ernstige
misdrijven op te helderen. Dat is voor slachtoffers of nabestaanden van een
ernstig misdrijf heel moeilijk te aanvaarden. Dat begrijp ik goed. Politie
en justitie willen zelf ook niets liever dan alle ernstige misdrijven
oplossen, maar onder ogen zien dat dit niet altijd lukt is de bikkelharde
realiteit van ons werk. Dit betekent overigens niet dat het dossier van een
vastgelopen onderzoek naar een ernstig misdrijf definitief moet worden
weggelegd. Wij willen een structuur opzetten waarbij dergelijke onderzoeken
periodiek met een frisse blik opnieuw bekeken worden. Destijds leverden de
DNA-sporen geen match op, maar is het misschien zo dat er twee jaar later
nieuwe gegevens in de databank zitten, waardoor er wel een match is? Is er
misschien een verband met andere vastgelopen zaken en is het mogelijk om de
puzzelstukken naast elkaar te leggen?
Ik vat samen. We moeten accepteren dat we niet elk misdrijf kunnen
ophelderen. Het ophelderingspercentage kan wel omhoog door te zorgen dat
politie en OM minder capaciteit steken in onderzoeken die toch niets
opleveren. Dat is een standpunt dat de nodige vastberadenheid vergt. We
moeten helder aangeven welke keuzen we maken. Natuurlijk wil de samenleving
graag horen dat elk delict wordt opgespoord, maar dat is niet realistisch.
Dan is het maar beter om eerlijk aan te geven wat je wel doet en wat de
beperkingen zijn.
Als we op de zojuist uiteengezette manier de opsporingsinzet herschikken,
denk ik dat het mogelijk is om bij een gelijkblijvende capaciteit een hoger
niveau van strafrechtelijke handhaving te bieden. Ik kan nog iets
optimistischer zijn om de volgende drie redenen.
Allereerst ziet het er naar uit dat er - hoe de politieke ontwikkelingen
zich ook mogen voltrekken - politieagenten bijkomen. Nu betekent 4000 nieuwe
agenten niet dat die ook allemaal voor de opsporing zullen worden ingezet,
maar het scheelt wel.
Dat brengt me bij het volgende punt. In de discussies wordt nog wel eens
vergeten dat maar een beperkt deel van de politiecapaciteit voor de
opsporing van strafbare feiten beschikbaar is. Naar onze schatting ongeveer
15%. De rest is bezig met andere taken. Die verdeling is zo gegroeid de
afgelopen decennia, maar is niet in steen gebeiteld. Vinden we die
verhouding met zijn allen acceptabel of zijn we wellicht bereid om een deel
van de aandacht voor de andere taken in te leveren ten gunste van de
opsporing van misdrijven? Het lijkt er wel op en dat zou vanuit het
perspectief van de strafrechtelijke handhaving een gunstige ontwikkeling
zijn.
De derde reden waarom de toekomst toch wat zonniger is dan het heden, heeft
te maken met de reden waarom we hier allemaal bijeen zijn. In de samenleving
begint het besef door te dringen dat veiligheid niet alleen een
verantwoordelijkheid is van de overheid, maar dat burgers en bedrijven daar
zelf ook een rol te vervullen hebben. De inspanning die een burger van de
overheid verwacht om hem te beveiligen mag wel in enige verhouding staan tot
de inspanning die iemand zelf kan ondernemen om misdrijven te voorkomen. In
hoeverre heeft degene die een touwtje uit de brievenbus laat hangen of de
sleutel onder de deurmat legt, recht van spreken als hij eist dat zijn zaak
hoge prioriteit krijgt wanneer bij hem is ingebroken? Vergeet daarbij niet
dat een opsporingsonderzoek steeds ten koste gaat van andere mogelijke
onderzoeken.
Let wel, ik wil hier niet bepleiten dat degene die zichzelf niet beschermt
het recht op opsporing verspeelt. Nederland moet niet het soort land worden
waar de iemand die beroofd wordt te horen krijgt 'ja mevrouw, dan had u ook
maar niet bij donker door het park moeten gaan'.
Het omgekeerde is wel waar: als iemand de moeite neemt om wat extra's te
doen om misdrijven te voorkomen, dan mag zo iemand ook op de steun van
politie en OM rekenen. Het industrieterrein dat allerlei preventieve
maatregelen treft, moet gewoon op politieassistentie kunnen rekenen als er
ondanks alle preventie toch iets gebeurt. Als je naar de rest van de
Westerse wereld kijkt, ligt Nederland achter waar het de investeringen in
veiligheid betreft. Dat betekent helemaal niet dat iedereen
Nato-prikkeldraad om het huis heen moet leggen. Wel kan met
voorzorgsmaatregelen en samenwerkingsverbanden de drempel voor potentiële
criminelen hoger worden gelegd. Dat is ook de rode draad van de projecten
die vandaag centraal staan. Ik kan daar natuurlijk van alles over gaan
zeggen, maar het is veel leuker om de initiatiefnemers dat zelf te laten
doen.