Nationale
Bank van
België
Persmededeling
Brussel, 24 oktober 2002
Een geraamd dynamisch stochastisch algemeen evenwichtsmodel van het eurogebied NBB Working paper No. 35 - Research series
Sinds de invoering van de euro en het begin van het gemeenschappelijke monetaire beleid in de EMU wordt het steeds noodzakelijker de determinanten van de ontwikkelingen in de voornaamste macro-economische tijdreeksen in het eurogebied te begrijpen. In deze nieuwe working paper wordt eerst een "Stochastic Dynamic General Equilibrium" (DSGE) model voor het eurogebied toegelicht met dynamische aanpassingskosten die nodig lijken om de empirische persistentie in de voornaamste macro-economische gegevens van het eurogebied te vatten. Veel van deze aanpassingsmechanismen zijn vrij gebruikelijk geworden in de DSGE-literatuur. Het model veronderstelt vooreerst dat de nominale prijzen en lonen slechts geleidelijk aangepast worden volgens het Calvo-mechanisme. De invoering van een gedeeltelijke prijs- en loonindexering resulteert in een meer algemene dynamische inflatie- en loonspecificering die ook afhankelijk zal zijn van eerdere inflatie. Het model omvat ook een variabele kapitaalaanwending, kosten voor het aanpassen van investeringsuitgaven en gewoontevorming inzake consumptie. Deze fricties leiden tot de nodige empirische persistentie in marginale kosten, investeringen en consumptie.
Voor de empirisch schatting van het model wordt een volledige serie structurele schokken ingevoerd in de diverse
structurele vergelijkingen. Naast twee "aanbodschokken", een productiviteits- en arbeidsaanbodschok, zijn er ook drie
"vraagschokken" (een preferentieschok, een schok in de investeringsaanpassingkosten en een
overheidsconsumptieschok), drie "cost-push "-schokken (gemodelleerd als schokken in de mark-up in de goederen- en
arbeidsmarkten en een schok inzake de vereiste risicopremie op kapitaal) en twee monetaire-beleidsschokken (een
persistente schok in het inflatieobjectief en een éénmalige renteschok). De parameters van de model- en stochastische
processen die de structurele schokken sturen worden geraamd op basis van zeven macro-economische tijdreeksen in
het eurogebied: reëel BBP, consumptie, investeringen, de BBP-deflator, de reële lonen, de werkgelegenheid en de
nominale korte rente.
Een aantal resultaten dient te worden benadrukt. In de eerste plaats worden de empirische resultaten van het DSGE-
model vergeleken met die van de gebruikelijke en Bayesiaanse Vector AutoRegressieve modellen (VAR's) geschat met
dezelfde gegevens. In termen van marginale waarschijnlijkheid en Bayes factors, biedt het geraamde DSGE-model
vergelijkbare resultaten als de vorenvermelde concurrenten. Dat wijst erop dat de huidige generatie DSGE-modellen
met starre prijzen en lonen in staat zijn om de stochastische en dynamische kenmerken van de gegevens te vatten,
zolang een voldoende aantal structurele schokken in aanmerking wordt genomen. Deze modellen kunnen dan ook een
bruikbaar instrument zijn voor de monetaire-beleidsanalyse in een empirisch plausibele kader.
Ten tweede resulteert de gehanteerde schattingsmethode in plausibele waarden voor de structurele parameters van het
DSGE-model. Er is een aanzienlijke mate van prijsstarheid in het eurogebied. Die eigenschap lijkt belangrijk te zijn om
de empirische persistentie van de inflatie in het eurogebied te verklaren, ondanks de aanwezigheid van starre lonen en
een variabele bezettingsgraad die reeds een trage reactie van reële lonen en marginale kosten impliceren.
Ten derde worden de effecten van de diverse structurele schokken op de economie van het eurogebied (en de
onzekerheid rond die effecten) besproken. Over het algemeen stroken die effecten kwalitatief met de bestaande
gegevens. Een tijdelijke verkrapping van het monetaire beleid, gepaard gaand met een tijdelijke verhoging van de
nominale en reële rente, heeft bijvoorbeeld een "hump-shaped" negatief effect zowel op de productie als op de inflatie.
Evenzo leidt een positieve productiviteitsschok tot een geleidelijke stijging van de productie, de consumptie, de
investeringen en de reële lonen, maar vertoont negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, zoals in andere studies
wordt aangetoond voor de Verenigde Straten.
Ten vierde is het mogelijk op basis van het model de relatieve bijdrage van de diverse schokken met betrekking tot de
empirische dynamiek van de macro-economische tijdreeksen in het eurogebied te onderzoeken. Op iets langere termijn
worden productieveranderingen voornamelijk gedragen door schokken inzake arbeidsaanbod en monetaire schokken.
De effecten van vraagschokken zijn kort van duur. De gevolgen van productiviteits- en investeringsschokken,
daarentegen, nemen toe naarmate de termijn langer wordt (respectievelijk ongeveer 10% en ongeveer 15% van de
variantie in de middellange prognoses inzake productie). Daarnaast is de mark-up schok in de prijzen een belangrijke
determinant van inflatie, maar niet van productie.
Ter illustratie wordt het model ten slotte gebruikt om het niveau van de potentiële productie, de reële rente en de overeenkomstige gaps te berekenen. Het potentiële productieniveau wordt omschreven als het efficiënte productieniveau dat wordt gedragen door "vraag- en aanbodschokken" wanneer prijzen en lonen flexibel zijn. De onzekerheidsmarges rond die geraamde gaps (en vooral de reële rente gap) zijn vrij aanzienlijk.
NBB - Press release