De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DO. 2002/2360
datum
29-10-2002
onderwerp
Herintroductie otter
TRC 2002/9116
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij informeer ik u over de voortgang van de herintroductie van de otter in Nederland. Deze herintroductie vloeit voort uit het Herstelplan Leefgebied Otter en is medio juli 2002 daadwerkelijk van start gegaan via het loslaten van de eerste groep otters in het laagveen-gebied op de grens van Overijssel en Friesland.
datum
29-10-2002
kenmerk
DO. 2002/2360
bijlage
Sinds het uitsterven van de otter in 1988 zijn inrichtingsmaatregelen
getroffen om het uitzetgebied voor de otter optimaal geschikt te
maken. Medio 1997 is, gezien de resultaten van de
herstelwerkzaamheden, besloten de feitelijke terugkeer van de otter
voor te bereiden en uit te voeren.
Op basis van internationale ervaringen en richtlijnen van de
International Union for Conservation of Nature and Natural Resources
(IUCN) is een plan voor de herintroductie gemaakt. In de periode van
2002-2006 zullen maximaal 40 otters worden uitgezet, te beginnen met
ca. 12 dieren in 2002. Het uitzetgebied van de herintroductie bestaat
uit de natuurgebieden Weerribben, Wieden, Oldematen in Overijssel en
Rottige Meente en Lindevallei in Friesland. Als eerste uitzetlocatie
is gekozen voor de Weerribben vanwege de centrale ligging en
afgeslotenheid van het gebied. Afhankelijk van de
populatie-ontwikkeling zullen dieren in en rondom de eerste
uitzetlocatie worden 'bijgeplaatst'.
In april 2002 is door de Stichting Otterstation Nederland, in opdracht
van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, begonnen
met het vangen van otters in Letland en Wit Rusland. Daarin wordt
constructief samengewerkt met de lokale autoriteiten. Voor Letland en
Wit Rusland is gekozen vanwege de omvang van de daar aanwezige
populaties en de genetische verwantschap van deze otters met de
vroeger in Nederland voor-komende otters.
Afgesproken is dat, indien de wildvang onvoldoende resultaat
opleverde, ook gefokte en verweesde otters uit opvangcentra, betrokken
zouden kunnen worden.
Op 7 juli 2002 zijn de eerste zeven dieren drie wildvang (twee uit
Wit Rusland en één uit Letland), twee dieren uit een fokprogramma in
Zweden en twee verweesde dieren uit een opvangcentrum in Tsjechië
losgelaten in de Weerribben. Bij de dieren zijn zenders geïmplanteerd,
zodat ze door middel van radiotelemetrie individueel kunnen worden
gevolgd. De uitgezette dieren hebben zich - conform verwachting -
verspreid over het uitzetgebied de Weerribben en ondernemen af en toe
'uitstapjes' naar omliggende natuurgebieden.
Van één van de vrouwelijke dieren is het signaal sinds augustus niet
meer waargenomen. Begin september is - zoals voorzien - per vliegtuig
een groot gebied afgezocht, hetgeen geen resultaat heeft gehad.
Aangezien het dier zich steeds constant had opgehouden in een vast
deel van het uitzetgebied, is de meest waarschijnlijke verklaring dat
de zender defect is.
Uit de radiotelemetrische gegevens is op te maken dat de overige
dieren in de Weerribben een 'normaal' gedrag vertonen: de
respectievelijke vrouwtjes lijken zich te hebben 'gevestigd' (bezetten
een eigen 'home-range') en de - nog subadulte - mannetjes bezoeken die
home-ranges dagelijks. Af en toe is sprake van een uitstap naar
naastgelegen gebieden.
In september is gestart met het vangen van de tweede lichting otters.
Eind september is in Letland, enige dagen na de vangst, een otter
gestorven. Circa twee weken later heeft zich dit in Wit Rusland, bij
twee otters weer voorgedaan, nu respectievelijk circa twee en circa
vijf uren na de vangst. De oorzaak van het sterven is nog niet bekend.
In dezelfde periode is één dier in Wit Rusland tijdens het vangen
zodanig verwond, dat besloten is dit dier in te laten slapen. Naar het
zich laat aanzien hangt de doodsoorzaak samen met de narcose, de wijze
van vangen, tijdelijke opvang en transport van de dieren. Getracht
wordt ter plaatse sectie te laten verrichten. Indien dat niet mocht
slagen zal getracht worden in Nederland sectie te plegen. De gebruikte
narcosemiddelen zullen worden geanalyseerd.
De dood van vier otters heeft mij heeft doen besluiten de
vangwerkzaamheden per onmiddellijk (11 oktober 2002) stop te zetten.
Op dat moment bestond de vangst uit acht otters: vijf in Letland en
drie in Wit Rusland. Deze dieren zijn op 15 en 17 oktober 2002 naar
Nederland gevlogen. Thans verblijven zij in tijdelijke opvang, waar
onder andere bij de dieren een zender wordt geïmplanteerd. Het
loslaten van de eerste vier van deze dieren vindt deze week plaats.
Op 24 oktober jl. is één van de in juli 2002 losgelaten otters dood
aangetroffen. Het sterven van dieren bij herintroducties is een bekend
risico. De ervaring bij herintroductie van zoogdiersoorten leert dat -
vaak in de eerste maanden - een mortaliteit van 30 tot 40% optreedt.
Sectie op het dier heeft evenwel uitgewezen dat de doodsoorzaak kanker
is, hetgeen geen samenhang heeft met de herintroductie. Waarschijnlijk
heeft deze otter hieraan reeds geleden toen hij werd gevangen, hoewel
uit de monitoring bleek dat het dier in de eerste maanden buitengewoon
vitaal gedrag vertoonde.
Afsluitend kan worden gesteld dat de herintroductie tot nu toe, gezien
de goede wijze waarop de otters zich verspreid hebben en de lage
mortaliteit, een succesvol verloop kent.
Niettemin moet worden geconstateerd dat bij het vangen een
onaanvaardbare hoge mortaliteit is opgetreden. In de komende tijd zal
worden getracht de doodsoorzaak van die dieren vast te stellen. Daarna
zal conform planning in overleg met deskundigen worden besloten over
de wijze waarop op verantwoorde wijze otters verkregen kunnen worden.
Dit is een voorwaarde voor de vervolgaanpak van de herintroductie van
de otter.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
---