College Bescherming Persoonsgegevens


Persbericht
30 oktober 2002

Karikatuur van 'privacy' doet gewone burger tekort

De afgelopen maanden is van `privacy' een karikatuur gemaakt. Tegen de achtergrond van verkiezingen en in de aanloop naar de behandeling van de Justitiebegroting in de week van 4 november is privacy regelmatig door bestuurders in de media neergesabeld als obstakel bij het bestrijden van overlast, fraude of criminaliteit. Minder privacy zou meer veiligheid opleveren. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) maakt zich ernstige zorgen over de gevolgen die deze gemakzuchtige benadering voor belangen en rechten van gewone burgers kan hebben.

Het is onjuist te suggereren dat in Nederland het recht op privacy en de bescherming ervan heilig verklaard zijn. Dat is nooit het geval geweest. Het grondrecht van burgers op `privacy' krijgt in de praktijk betekenis in die situaties waarin het maatschappelijk gezien nodig is de privacy van burgers in te perken, bijvoorbeeld bij controles en toezicht door de overheid. De vraag is dan vaak veel minder of dat moet gebeuren, maar vooral hoe dat moet gebeuren en hoe vervolgens kan worden gezorgd voor een juist gebruik van de toegekende bevoegdheden.

Het gaat hierbij steeds om een afweging van het privacybelang tegen andere zwaarwegende belangen. De Nederlandse grondwet, internationale verdragen, Europese richtlijnen en de privacywetgeving maken zo'n afweging mogelijk en stellen eisen aan een zorgvuldige afweging. Dit is een onderdeel van de spelregels waaraan de overheid is gebonden in de omgang met haar burgers.

Als de politie of een ander deel van de overheid binnen deze marges nieuwe bevoegdheden nodig heeft, is dat dus heel wel mogelijk. De privacyregels eisen dan dat daarbij goed wordt nagedacht over doel, effectiviteit en evenredigheid van de maatregelen en dat er voldoende waarborgen komen tegen misbruik. Ook komt de vraag aan de orde of een middel niet erger is dan de kwaal waarvoor het bestemd is.

Privacybescherming bij persoonsgegevens staat in de kern voor een aantal eenvoudige uitgangspunten: persoonsgegevens worden niet zomaar verzameld en gebruikt maar alleen voor specifieke doelen. De burgers om wie het gaat, worden hierover geïnformeerd en hebben recht op inzage en correctie van onjuistheden. De persoonsgegevens worden goed beveiligd, zijn niet zomaar toegankelijk en worden niet zonder reden bewaard. Tegenover de inbreuk op de privacybelangen van de burger staat de verplichting zich steeds de vragen te stellen of het niet anders kan, of het niet met minder kan, of het wel effectief is.

Wie `privacy' in de hoek zet met een valse tegenstelling tussen privacy en veiligheid wil zich deze vragen dus niet stellen. Wie in het huidige klimaat `privacy' zo luid buiten spel zet, zegt in feite dat de burger niet geïnformeerd moet worden, geen recht op inzage heeft of zich een willekeurige verzameling van gegevens over zijn handel en wandel maar moet laten welgevallen. Wie de privacywetgeving op de helling wil zetten, bedoelt toch niet dat de vragen naar doel, effectiviteit en evenredigheid van overheidsmaatregelen overbodig zijn?

De wat naïeve reactie 'Ik heb toch niets te verbergen?' die de argeloze man of vrouw in de straat nogal eens geeft op een nieuwe maatregel, stemt in feite gelukkig. Het wijst op een nog steeds wijd verbreid basisvertrouwen in de overheid. Dat is een groot goed. Een onzorgvuldige omgang met de privacy van de burger stelt dat vertrouwen op termijn in de waagschaal.

Net als fatsoen is privacybescherming uiteindelijk vooral een kwestie van praktisch doen. Burgers die niets te verbergen hebben, verdienen dan ook een overheid die de normen van privacybescherming vanzelfsprekend meeneemt als uitgangspunten bij het ontwerp van maatregelen, informatiesystemen of verplichtingen voor burgers.

Het is de hoogste tijd dat wij ons realiseren wat op het spel staat. Het recht op privacy is geen obstakel voor meer veiligheid, maar een essentieel onderdeel van de `veiligheid' die een democratische rechtsstaat zijn burgers te bieden heeft. Wie het recht op privacy onderuit haalt, berooft de goedwillende burger van een belangrijke waarborg en zaagt aan de poten van de rechtsstaat.

Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) denkt volop mee over de oplossing van maatschappelijke problemen waarbij de verwerking van persoonsgegevens aan de orde is. Het is echter ook zijn taak als toezichthouder om er voor te zorgen dat bij afwegingen binnen en buiten de politiek niet met de gewichten geknoeid wordt.

Over het CBP
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) houdt - onder de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) - toezicht op de naleving van wetten die het gebruik van persoonsgegevens regelen. Bij het CBP moet het gebruik van persoonsgegevens worden gemeld, tenzij hiervoor een vrijstelling geldt.
Het CBP adviseert de regering en organisaties over de bescherming van persoonsgegevens en onderwerpen die daarmee samenhangen. Het CBP toetst gedragscodes en bemiddelt in geschillen tussen burgers en gebruikers van persoonsgegevens. Op eigen initiatief of op verzoek van een belanghebbende kan het CBP onderzoeken of de manier waarop persoonsgegevens in een bepaalde situatie zijn gebruikt, in overeenstemming is met de wet en daaraan zonodig gevolgen verbinden. Voor in gebreke blijven bij de melding kan een boete worden opgelegd. Bij overtreding van de wet of daarop gebaseerde regelingen kan het CBP overgaan tot bestuursdwang of een dwangsom opleggen.