Partij van de Arbeid

Den Haag, 30 oktober 2002

VRAGEN VAN HET LID VAN OVEN (PVDA) AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER DE LANGE DUUR VAN EEN VERVOLGING MET BETREKKING TOT EEN VERKEERSMISDRIJF IN OEGSTGEEST


1. Klopt het dat de strafzaak tegen een directeur van de Rijngeest Groep die ervan wordt

verdacht in december 2001 in Oegstgeest een ongeval met dodelijke afloop te hebben veroorzaakt, eerst op 24 februari 2003 voor de rechtbank is gedagvaard? ¹)


2. Vindt U het normaal dat een dergelijke strafzaak, die voor alle betrokkenen veel emotionele

spanningen met zich mee zal brengen, pas veertien maanden na dat het feit zich heeft voorgedaan, wordt berecht?


3. Hoe moet de uitspraak van de officier van justitie, die zou hebben gezegd dat het "niet

ongebruikelijk is dat een dergelijke strafzaak enige maanden op zich laat wachten", worden begrepen?


4. Kunt U aangeven wat , in de laatste drie jaar, de gemiddelde doorlooptijd is in het

arrondissement Den Haag van misdrijven in het kader waarvan geen voorlopige hechtenis is opgelegd?


5. Wat wordt gedaan om herhaling van dergelijke lange doorlooptijden in het arrondissement Den Haag te voorkomen?

¹) Toelichting:zie Leidsch dagblad d.d. 23 oktober 2002