IP/02/1585
Brussel, 30 oktober 2002
Commissie veroordeelt geheime afspraken tussen Christie's en Sotheby's
In een vandaag goedgekeurde beschikking heeft de Europese Commissie
geoordeeld dat Christie's en Sotheby's, de twee toonaangevende/meest
vooraanstaande kunstveilinghuizen ter wereld, de mededingingsregels
van de Europese Unie hebben geschonden door tussen 1993 en begin 2000
heimelijke afspraken te maken over commissietarieven en andere
handelsvoorwaarden. De Commissie heeft Sotheby's bijgevolg een boete
opgelegd van 20.4 miljoen, ofwel 6% van zijn wereldwijde omzet.
Christie's daarentegen is aan een geldboete ontsnapt omdat het als
eerste cruciale bewijzen verstrekte, op grond waarvan de Commissie het
bestaan van het kartel kon aantonen.
Commissaris Monti verklaarde naar aanleiding van de beschikking van
vandaag: "Deze zaak toont opnieuw aan dat illegale kartels zich in
elke sector kunnen voordoen, van basisindustrieën tot vooraanstaande
dienstenmarkten, zoals in dit geval. Ik wil ook wijzen op de goede
samenwerking met onze tegenhanger bij het Amerikaanse ministerie van
Justitie, die hetzelfde kartel heeft vervolgd vanwege de gevolgen
ervan in de VS."
De samenwerking tussen de beide mededingingsautoriteiten werd nog
vergemakkelijkt door het feit dat zowel Christie's als Sotheby's het
embargo op de uitwisseling van vertrouwelijke informatie hebben
opgeheven. Deze samenwerking beperkte zich niet tot de inhoudelijke
kant van de zaak, maar strekte zich ook uit tot de timing van de
verschillende stappen in de procedure.
Op basis van het bewijsmateriaal dat door Christie's aan de
mededingingsautoriteiten van de EU en de VS werd verstrekt en dat in
de loop van de procedure door beide veilinghuizen werden bevestigd, is
de Commissie tot de conclusie gekomen dat Sotheby's en Christie's in
de loop van 1993 een concurrentiebeperkende kartelovereenkomst zijn
aangegaan die heeft voortgeduurd tot begin 2000, toen de partijen
opnieuw de vrijheid kregen om elk afzonderlijk hun prijzen vast te
stellen.
Het doel van de kartelovereenkomst was om de felle concurrentie die in
de jaren tachtig en begin negentig tussen de twee toonaangevende
veilinghuizen was ontstaan, aan banden te leggen. Het belangrijkste
onderdeel van de overeenkomst was een verhoging van de commissie die
door de verkopers op een veiling moest worden betaald (de zogenaamde
vendor's commission). Maar de heimelijke afspraken hadden ook
betrekking op andere handelsvoorwaarden, zoals de voorschotten die aan
de verkopers werden betaald, de garanties die werden gegeven voor de
veilingopbrengsten en de betalingsvoorwaarden.
Volgens de bevindingen van de Commissie die in de beschikking van
vandaag zijn vervat, werden de heimelijke afspraken op het hoogste
niveau van beide ondernemingen beklonken. In 1993 begonnen Alfred
Taubman en Anthony Tennant, de toenmalige bestuursvoorzitters van
respectievelijk Sotheby's en Christie's, geheime besprekingen op hun
privé-adres in Londen resp. New York. Deze eerste topontmoetingen
werden gevolgd door regelmatige bijeenkomsten en contacten tussen de
toenmalige president-directeuren, D.D. Brooks van Sotheby's en
Christopher Davidge van Christie's.
Christie's deed een beroep op de clementieregeling
De Commissie ging in januari 2000 met haar onderzoek van start, toen
Christie's zowel het Amerikaanse ministerie van Justitie als de
Europese Commissie benaderde met bewijzen betreffende een kartel
tussen zichzelf en /met Sotheby's en bij beide instanties een beroep
deed op de clementieregeling. Het bewijsmateriaal bestond
hoofdzakelijk uit documenten die Christopher Davidge, de vroegere
president-directeur van Christie's, had vergaard over de contacten
tussen de beide veilinghuizen.
Sotheby's deed vervolgens ook een beroep op de clementieregeling in
Europa en verschafte de Commissie verder bewijsmateriaal.
De Commissie keurde in 1996 een regeling goed die voorzag in
gedeeltelijke of volledige immuniteit tegen geldboeten voor
ondernemingen die beslissende informatie onthullen of verschaffen over
prijsafspraken, marktverdeling of andere concurrentievervalsende
overeenkomsten. Deze regeling werd in februari 2002 aangepast (zie:
IP/02/247), maar de oude clementieregeling is op dit geval van
toepassing omdat het beroep op de clementieregeling van vóór 2000
dateert.
De Commissie was van mening dat Christie's, op grond van de regeling
van 1996, in aanmerking diende te komen voor volledige immuniteit
omdat het bewijsmateriaal van doorslaggevend belang had verstrekt op
een tijdstip dat de Commissie geen onderzoek had lopen, en omdat deze
onderneming als eerste dergelijk bewijsmateriaal verstrekte.
De kartelovereenkomst werd als een ernstige schending van artikel 81,
lid 1 van het EG-Verdrag beschouwd, dat een verbod inhoudt op
overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die de
vaststelling van prijzen, de beperking van de productie of de
verdeling van markten tot gevolg hebben.
De berekening van de geldboeten voor beide ondernemingen geschiedde
volgens de methode van 1998 voor de berekening van geldboeten voor
kartelovereenkomsten en misbruik van marktmacht. Die berekening, die
gebaseerd is op de zwaarte en de duur van de inbreuk, resulteerde in
geldboeten van om en nabij de maximumboete die de Commissie wettelijk
kan opleggen, namelijk 10 % van de wereldwijde omzet, zoals bepaald in
Verordening 17/62, waarin de regels en procedures voor de toepassing
van de artikelen 81 en 82 zijn vastgelegd; dit laatste artikel heeft
betrekking op misbruik van een machtspositie.
Na toepassing van de clementieregeling van 1996 werd de geldboete voor
Sotheby's vastgesteld op 20.4 miljoen, ofwel. 6% van zijn wereldwijde
omzet. In dit bedrag is een vermindering met 40 % inbegrepen vanwege
zijn medewerking bij het onderzoek. Christie's kwam in aanmerking voor
volledige kwijtschelding.
Achtergrond
Christie's en Sotheby's zijn de belangrijkste ondernemingen op de
kunstveilingmarkt. Christie's werd in 1766 opgericht en heeft zijn
hoofdkwartier in Londen, maar sinds 1998 is het een dochteronderneming
van het Franse bedrijf Artémis SA. Sotheby's werd eveneens in de 18e
eeuw opgericht maar is sedertdien een beursgenoteerde onderneming
geworden die zowel aan de beurs van New York als van Londen genoteerd
staat en die zijn hoofdkantoor in New York heeft.
Meerderheidsaandeelhouder is de Amerikaanse ondernemer A. Alfred
Taubman, die ook bestuursvoorzitter was gedurende de hele periode
waarin het vermeende kartel actief was.
Ondernemingen die een geldboete krijgen opgelegd in kartelzaken,
hebben drie maanden de tijd om de boete te betalen en twee maanden om
te besluiten of zij in beroep willen gaan bij het Gerecht van Eerste
Aanleg, dat volledig naar eigen goeddunken een uitspraak kan doen over
de geldboete. Indien zij in beroep gaan, hebben zij de keuze tussen
het betalen van de boete of het verstrekken van een bankgarantie. In
dat laatste geval is er rente verschuldigd.