Onderzoek naar Europese harmonisatie van het ie-contractenrecht
Een recent onderzoek concludeert dat het, gezien de grote
verscheidenheid aan rechtsstelsels, niet opportuun is om Europese
regelgeving ter harmonisering van auteursrechtcontracten te
introduceren. In opdracht van de Europese Commissie heeft het
Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam
een studie verricht die heeft geresulteerd in het rapport Study on
the conditions applicable to contracts relating to intellectual
property in the European Union van Lucie Guibault en Bernt
Hugenholtz. In dit onderzoek staat de vraag centraal of de
verschillen in nationale wetgeving van de lidstaten tot een
initiatief van de Europese Unie zouden nopen. Na een analyse van
verdragen en ongeschreven normen als goede trouw en redelijkheid en
billijkheid, wordt ingegaan op de verschillen tussen licentie,
overdracht en afstand van recht. Op indrukwekkende wijze is de
huidige wetgeving van de lidstaten met betrekking tot
overeenkomsten tussen auteurs en exploitanten in kaart gebracht. De
volgende aspecten worden behandeld: wie is de rechthebbende;
overdracht of licentie; het aanwezig zijn van vormvereisten,
beperkingen van overdracht; normen voor vergoedingen (onder meer de
aanwezigheid van een best seller clausule in de
auteursrechtwetgeving van sommige lidstaten) en beëindiging van een
contract.
De conclusie van het rapport is dat harmonisatie van de regels over
auteursrechtcontracten in Europa voorbarig zou zijn, daarvoor zijn
de verschillen te groot. Wetgeving zou overigens niet het enige
middel zijn om harmonisatie tot stand te brengen. Vormen van zachte
harmonisatie zoals gedragscodes en modelcontracten zouden een goed
alternatief kunnen vormen. In het rapport wordt sterk aanbevolen
dat de Europese Commissie de totstandkoming van modelcontracten
tussen auteursorganisaties en organisaties van exploitanten
stimuleert.
De Conventie van Rome uit 1980 inzake de naburige rechten voor
uitvoerende kunstenaars, fonogramproducenten en omroepen biedt
speciale, beschermende maatregelen voor structureel zwakkere
partijen als consumenten en werknemers. Deze bescherming kan niet
worden omzeild door bijvoorbeeld het recht van een ander land van
toepassing te verklaren. Een vergelijkbare maatregel, maar dan ter
bescherming van auteurs in contractuele relaties, zou volgens de
opstellers van het rapport serieus moeten worden overwogen. Deze
aanbevelingen zijn vooralsnog voor persoonlijke rekening van de
opstellers van het rapport.
In Nederland is er goede ervaring met modelcontracten, dat hoeft de
wetgever hier niet te stimuleren. Niet altijd lukt het om tot
overeenstemming te komen, zoals recent het overleg tussen
dagbladuitgevers en freelance journalisten niet tot een
modelcontract heeft geleid. Dat heeft dan niet te maken met een
zwakke onderhandelingspositie van een auteur, maar met een
fundamenteel verschil van inzicht over de exploitatiemogelijkheden
en de honorering daarvan tussen de vertegenwoordigende
organisaties. Soms is er ook tijd nodig om tot een gezamenlijk
model te komen. Zo was de eerste richtlijn voor het auteurscontract
voor literair werk in 1961 en heeft het tot 1973 geduurd voordat
het eerste modelcontract tot stand kwam.
Het is interessant om te bezien of de diverse wettelijke
beschermingsmaatregelen die in sommige lidstaten bestaan ook voor
Nederland bruikbaar zouden zijn. In Copyright notice zal hieraan
een volgende keer aandacht worden besteed. Belangstellenden kunnen
ondertussen het rapport vinden op www.ivir.nl.