De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVA. 2002/3343
datum
18-11-2002
onderwerp
Motie Waalkens/Ter Veer, Periodiek bedrijfsbezoek, Netwerk van
toezicht
TRC 2002/9720
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Bij motie Waalkens/Ter Veer (Kamerstukken II, 1999-2000, 27400, XIV, nr. 23) werd verzocht om de instelling van een centraal meldpunt van alle veterinaire handelingen, waaronder medicijnverstrekkingen aan landbouwhuisdieren, onder te brengen bij (thans) de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA).
De motie heeft als achtergrond de zogenaamde 'Slijtersproblematiek' en strekt ertoe het overheidsinzicht in - voor de voedselveiligheid en diergezondheid relevante - trends en ontwikkelingen op veehouderijen te vergroten. Aldus zou sneller ingegrepen kunnen worden bij potentiële gevaren voor de volks- of diergezondheid.
datum
18-11-2002
kenmerk
VVA. 2002/3343
bijlage
Mijn ambtsvoorganger heeft reeds eerder aangegeven dat de gedachte
achter de motie hem aansprak. Die opvatting deel ik. Zo interpreteer
ik immers de motie als een oproep tot versterking van het
(overheids)inzicht vanuit een meer integraal perspectief. Eerder heb
ik er echter ook op gewezen dat het verder uitwerken van het concept
van een centraal meldpunt uiteraard afhankelijk is van adequate
afstemming met andere systemen en dat het noodzakelijk is de
logistieke en technische aspecten te regelen (Kamerstukken II,
2001-2002, 28000 XIV, nr. 22).
Tevens moet rekening worden gehouden met het streven naar vermindering
van de administratieve lastendruk en het feit dat de kosten
nadrukkelijk in balans moeten zijn met de baten.
Voedselveiligheid en diergezondheid zijn terreinen waarvoor primair het bedrijfsleven verantwoordelijk is. De overheid is verantwoordelijk voor het stelsel, met name de vast-stelling van de normen, de randvoorwaarden en het toezicht daarop. Daartoe dient zij te beschikken over adequate, actuele informatie. Voedselveiligheid en (in mindere mate) diergezondheid zijn ook terreinen waarbij risico's in de gehele keten kunnen ontstaan. Inzicht in die risico's - en dus de verzameling van informatie daarover - vereist dan ook een scherp beeld van de vraag waar zich bepaalde risico's in de keten kunnen voordoen en dus ook van de vraag waar ze het beste kunnen worden gemeten.
Tegen de geschetste achtergronden kies ik met betrekking tot de
uitvoering van de motie voor een gerichte aanpak: alleen verzamelen
van die informatie die op basis van risico-analyses nodig is. Dat kan
zijn informatie die opgeslagen is of verzameld wordt op de boerderij,
de informatie die ligt opgeslagen of wordt verzameld op het slachthuis
of elders in de keten. Zoveel mogelijk dient gebruik gemaakt te worden
van gegevens die al aan-wezig zijn of via bestaande systemen worden
verzameld. Waar noodzakelijkerwijs nieuwe gegevens moeten worden
verzameld, zal deze gegevensverzameling zo mogelijk ook voor meerdere
doeleinden moeten (kunnen) worden gebruikt.
Concreet zal ik langs de volgende lijnen de motie uitvoeren:
1. verhoging van het inzicht in de risico's voor de voedselveiligheid
bij veehouderij-bedrijven door periodiek de bedrijven te laten
bezoeken door een daartoe gekwalificeerde dierenarts. Vooralsnog
wordt gefocused op de varkens- en rundersector;
2. de VWA zal worden verzocht voorstellen te ontwikkelen waarbij:
a. samen met het bedrijfsleven een systeem wordt opgezet waarin
in ieder geval de gegevens uit deze periodieke
bedrijfsbezoeken zullen worden opgeslagen. De VWA zal worden
verzocht deze gegevens te analyseren en op basis daarvan
beleidsmatig relevante trends kenbaar te maken;
b. verdere uitwerking en invulling wordt gegeven aan de
monitoring van gevaren in de (rest van de) keten en te bezien
of en onder welke condities gegevens uit bestaande of
voorziene informatieverzamelende systemen zouden moeten
worden opgenomen in de bedoelde database;
3. ik ben voornemens invulling te geven aan de mogelijkheid die begin
dit jaar in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is
opgenomen tot het melden van verschijnselen waarvan kan worden
verwacht dat deze een nadelig gevolg kunnen hebben voor de
voedselveiligheid dan wel diergezondheid; in dat kader zal de VWA
worden verzocht om op basis van een risicoanalyse te onderzoeken
welke verschijnselen dat zijn en mij daarover te adviseren.
Ad 1.
De huidige informatieverzamelende systemen over dieren en dierlijke
producten hebben verschillende doelen. Uit een door het Expertise
Centrum-LNV (EC-LNV) in 2000 uitgevoerde inventarisatie van
informatieverzamelende systemen komt een zeer divers beeld naar voren.
Het EC-LNV maakt daarin een onderscheid tussen monitoringssystemen
(min of meer continue systemen waarbinnen gegevens worden verzameld
ter evaluatie van risicobeheersing), controlesystemen (controles en
keuringen), zorg- en borgsystemen (brede, overkoepelende systemen
waarin gegevensverzameling en risicobeheersing via adequate
bedrijfsvoering centraal staat) en ten slotte surveillancesystemen
(systemen waarbinnen informatie wordt verzameld om inzicht te krijgen
in de trend of het niveau). Bij deze datasystemen fungeert, al naar
gelang de verdeling van verantwoordelijkheden, de (rijks)overheid als
opdrachtgever, dan wel het (georganiseerde) bedrijfsleven.
Deze systemen leveren afzonderlijk weinig informatie op om een voor de
overheid bruikbaar (totaal)inzicht in veehouderijen als zodanig te
verkrijgen. Een goed inzicht in het (risico)profiel van
veehouderijsectoren is wenselijk vanuit de verantwoordelijkheid van de
overheid voor gezondheid van de dierhouderij en de voedselveiligheid
in Nederland.
Daarnaast kan een goed inzicht in het risicoprofiel van een
veehouderij op termijn een belangrijk informatiebron vormen voor
keurings- en controleinstellingen die producten van die bedrijven
moeten keuren of controleren en natuurlijk voor het bedrijf zelf.
Vanuit de noties dat, ten eerste, veehouderijen en de bedrijfsvoering
daarvan in belang-rijke mate bepalend zijn voor de risico's voor
voedselveiligheid en diergezondheid en dat, ten tweede, een goed
inzicht daarin voor de overheid van belang is, zal een periodiek
bedrijfsbezoek verplicht worden gesteld. Centrale invalshoek voor dat
bedrijfsbezoek zal de beoordeling van de risico's van dat bedrijf voor
voedselveiligheid en diergezondheid zijn. Door het LEI is een lijst
van indicatoren opgesteld aan de hand waarvan dat inzicht kan worden
verkregen.
Deze lijst wordt nu bestudeerd door het EC-LNV, dat mij nog dit jaar
zal informeren omtrent de bruikbaarheid daarvan. Uiteindelijk zal ik,
op basis van het advies van de VWA - tot stand gekomen in overleg met
anderen dan het EC-LNV -, besluiten welke gegevens van een bedrijf in
ieder geval vastgelegd moeten worden.
Het periodieke bedrijfsbezoek en de beoordeling van de risicostatus
zal moeten geschie-den door daartoe gekwalificeerde personen. In dat
verband zal aansluiting worden gezocht bij het reeds lopende traject
van de Stichting Veterinair Kwaliteitsorgaan (Stichting VKO). Deze
stichting, die is opgericht door het bedrijfsleven (LTO, KNMvD),
ontwikkelt modules op basis waarvan kennis en kunde van
gespecialiseerde dierenartsen op peil wordt gehouden. LNV adviseert
het bestuur van de stichting. Het VKO 'erkent' op private basis de
deelnemende dierenartsen. Het is mijn voornemen het periodiek
bedrijfs-bezoek uitsluitend te doen plaatsvinden door bedoelde
dierenartsen. Zij zullen eens per kwartaal een bedrijfsbezoek moeten
afleggen en de gegevens vastleggen ten behoeve van de overheid. Hierin
zit ook de meerwaarde ten opzichte van de goede initiatieven die reeds
in de varkens- en rundersector lopen (zoals KKM en IKB), waar
periodieke bedrijfscontroles al gemeengoed zijn.
De geschetste lijn voor het monitoringssysteem past in het kader van
het netwerk van toezicht, zoals bedoeld in de Europese Richtlijn
64/432/EEG. De Europese Commissie gaat een evaluatie van het netwerk
van toezicht uitvoeren.
Ad 2.
Gegevens die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van
ontwikkelingen in de risicoprofielen van verschillende sectoren, zowel
voor diergezondheids- als voedsel-veiligheidaspecten, liggen op
verschillende plaatsen opgeslagen.
Door het bedrijfsleven worden gegevens van primaire bedrijven op
verschillende plaatsen vastgelegd, zoals bij KKM, IKB, GD, terwijl
door de RVV gegevens worden verzameld op de slachthuizen. Het EC-LNV
zal in haar bovengenoemde rapport aangeven welke gegevens reeds ergens
vastgelegd worden en welke informatie in feite nog extra moet worden
verzameld om ontwikkelingen in de risicoprofielen van verschillende
sectoren zichtbaar te kunnen maken. Lang niet alle gegevens die ergens
worden opgeslagen zullen in dit kader nodig zijn.
Technisch is het mogelijk om alle gegevens in een publieke database,
in een private database of een tussenvorm daarvan vast te leggen.
Ik acht het van groot belang dat er, samen met het bedrijfsleven, een
databestand wordt opgebouwd tegen zo gering mogelijke kosten, waarbij
een maximum aan informatie beschikbaar komt. De uiteindelijke analyse
van die gegevens en de advisering over ont-wikkelingen in de
risicoprofielen zal door de VWA gebeuren in haar rol van
onafhankelijke autoriteit.
Ad 3.
Het signaleren van trends en het opbouwen van risicoprofielen van
veehouderijbedrijven laten uiteraard onverlet de noodzaak om snel en
adequaat te kunnen optreden tegen plotseling opkomende gevaren voor de
voedselveiligheid of diergezondheid. Met betrekking tot de
besmettelijke dierziekten is daarin voorzien via de meldingsplicht uit
artikel 19 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD).
Sinds begin dit jaar voorziet de GWWD ook in de mogelijkheid bij
ministeriële regeling mensen te verplichten verschijnselen of feiten
te melden die een nadelig gevolg kunnen hebben op de voedselveiligheid
dan wel diergezondheid. Welke verschijnselen een teken kunnen zijn van
een dergelijk gevaar is nu nog niet aan te geven. Ik zal de VWA
verzoeken op basis van een risicoanalyse mij te adviseren omtrent de
verschijnselen waarover deze meldingsplicht zich zal kunnen gaan
uitstrekken.
Ten slotte
Omdat de totale kosten afhankelijk zijn van zowel het gekozen model
van data-verzameling als de opzet en het beheer van de databanken, zal
met het bedrijfsleven overlegd worden over de financiële kant van de
zaak.
De uitwerking van de bovengeschetste lijnen zal nog veel onderzoek en
overleg vergen. Vooral voor belangrijke onderdelen, zoals opzet van
het databestand en de beheersvorm, is overleg met het bedrijfsleven
nodig, teneinde er voor te zorgen dat, met inachtneming van de
randvoorwaarden voor dit project, er een solide systeem komt.
Ik acht het noodzakelijk dat het geheel consistent, doelmatig en
kosteneffectief wordt opgezet. Dit laatste zowel voor de burgers als
voor de overheid.
De uitwerking van de bovengeschetste lijnen zal naar verwachting
leiden tot nieuwe wet- en regelgeving. Het nieuwe systeem zal pas zijn
beslag krijgen na zorgvuldige voor-bereiding van het traject van
beleid en regelgeving. Met deze voorbereiding zal, naar de huidige
inzichten, zeker een jaar gemoeid zijn.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
---