Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Aanpak kindermishandeling in Nederland

Aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DBO-K-U-2327996

19 november 2002

Hierbij zend ik u, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Kant (SP) over de aanpak van kindermishandeling in Nederland (2020302010).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp

Aanpak kindermishandeling in Nederland 1. Aanpak kindermishandeling in Nederland

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Kant (SP)over de aanpak van kindermishande- ling in Nederland (2020302010)

---

Vraag 1.

Wat is uw mening over de uitspraken van deskundigen dat de aanpak van kindermishandeling in Nederland onvoldoende werkt, omdat de verschillende disciplines te weinig samenwerken en bang zijn zich met elkaars werk te bemoeien, er te veel een vergadercultuur heerst, proce- dures te lang duren en er sprake is van te lange wachttijden? Antwoord
In de samenwerking tussen de instellingen is nog veel te winnen. Het inspectierapport "Casus Roermond nader onderzocht", dat ik de Tweede Kamer op 20 augustus 2002 heb aangebo- den, toonde dit scherp aan. Het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg draagt bij aan een verster- king van de keten van jeugdzorg. Zo is daarin sprake van één onafhankelijke toegang tot de jeugdzorg: het bureau jeugdzorg. De introductie van deze ene toegang draagt bij aan transpa- rantie in de keten. Samen met het ministerie van justitie, het IPO, de VNG en de hulpverlening heb ik, mede naar aanleiding van Roermond, de mogelijkheden bezien van verdere verbete- ringen die bijdragen aan sluitende een keten van de jeugdzorg. Daarbij is de noodzaak vastge- steld van een gezinscoach als directe ondersteuner van probleemgezinnen, die ervoor zorgt dat de hulpverlening in samenhang wordt aangeboden. Ook is vastgesteld dat de coördine- rende en bewakende functie op lokaal niveau verder wordt aangescherpt. Door een verbete- ring van de samenwerking en een duidelijke terugkoppeling van informatie kunnen de proce- dures worden verkort. De Tweede Kamer is bij brief van 11 november 2002 (DJB-JHV- 2331221) over de verbeteringen geïnformeerd. Met betrekking tot de wachtlijsten merk ik op dat ik naar aanleiding van de wachtlijstcijfers per 1 juli 2002 (TK 2002-2003 28606, nr.4) samen met de bestuurlijke partners de taskforce wachtlijsten jeugdzorg heb verzocht om met een nadere rapportage te komen waarin mogelijke oorzaken van de wachtlijsten worden weer- gegeven en aanbevelingen worden gedaan `hoe deze wachtlijsten aan te pakken', hierbij zul- len de wachtlijsten bij de AMK's expliciet worden meegenomen.

Vraag 2.

Wat vindt u van de aanpak in de VS waar centra voor kinderbescherming bestaan waarin mul- tidisciplinair wordt gewerkt, kinderen direct worden gediagnosticeerd en indien nodig in spe- ciale kinderhotels worden geplaatst totdat duidelijk is of ze naar huis kunnen of dat een maat- regel van kinderbescherming nodig is?

Antwoord

Het Nederlandse en Amerikaanse systeem laten zich niet zo eenvoudig vergelijken als op het eerste gezicht misschien lijkt. In de VS is voor een sterk juridische benadering van de proble- matiek gekozen. Deze aanpak bestaat uit onder meer een meldplicht en een snelle reactie naar het gezin waarbij de nadruk ligt op waarheidsvinding. In de praktijk blijkt echter dat relatief vaak vanuit zo'n juridische invalshoek kindermishandeling niet kan worden aangetoond en moeten zaken derhalve als niet bewezen worden afgesloten. In Nederland is gekozen voor benadering vanuit een hulpverleningsperspectief. Voorop staat de vraag wat de problemen voor kind en gezin zijn en welke hulp daarbij nodig is. Veel waar- de wordt daarbij gehecht aan familiebanden.

2

De multidisciplinaire centra in de VS hebben een aantal voordelen. Doordat gewerkt wordt met multidisciplinaire teams doen zich niet steeds opnieuw vragen met betrekking tot samen- werking, afstemming en gegevensuitwisseling voor. Het is voor het kind overzichtelijk: er is één centrum, met een beperkt aantal personen waar het mee te maken heeft. De interviewers/diagnostici zijn speciaal opgeleid voor dit soort zaken (i.e. forensische dia- gnostiek). Zij hebben veel kennis en ervaring, met als bijkomend voordeel dat zij goed getraind zijn in het stellen van niet suggestieve vragen. Hierdoor is de informatie van het kind ook bruikbaar voor het juridische traject. Verder vindt er over het algemeen snel onderzoek/dia- gnostiek plaats waardoor snel duidelijk is wat er moet gebeuren. Dus geen lange wachtlijsten.

Bij het functioneren van de multidisciplinaire centra dient ook een aantal kanttekeningen te worden geplaatst. Als gevolg van wachttijden in het vervolgtraject, na de multidisciplinaire diagnose, verblijven kinderen, ook baby's, niet zelden maanden in de hotels. Vanuit onze op- vattingen over hechting zou dat een onaanvaardbare situatie opleveren. In Nederland kiezen we in situaties van ernstige kindermishandeling waarbij het onverantwoord is dat het kind thuis blijft, voor een crisisplaatsing in een pleeggezin of internaat. In de VS wordt vaak besloten tot een directe scheiding tussen ouders en kind om te voorko- men dat ouders voorafgaand aan het interviewen van het kind, hun zoon of dochter beïnvloe- den. Gezien het grote aantal vals-positieve meldingen is er een relatief groot risico dat schei- ding tussen ouders en kinderen en eventueel ook plaatsing in een hotel plaatsvindt in situaties dat er achteraf niets (ernstigs) aan de hand blijkt te zijn. In het algemeen zijn scheiding van ouders en kind en plaatsing in een hotel voor het kind ingrijpende en soms zelfs traumatische ervaringen.
Evenals de vaak lange duur van het verblijf in hotels, acht ik dit vanuit hulpverleningsperspec- tief onwenselijk.
Verder heeft onderzoek aangetoond dat de drempel om zich tot instanties te wenden hoger wordt naarmate men meer vreest voor direct ingrijpen door de politie of andere justitiële in- stellingen. In Nederland wordt veel waarde gehecht aan een laagdrempelige toegang. Reden waarom in Nederland politie en justitie niet onder één dak met de hulpverlening worden ge- bracht.

Tenslotte merk ik op dat ten aanzien van de landelijke beschikbaarheid van diagnostiek op het terrein van kindermishandeling en seksueel misbruik momenteel forse stappen ondernomen worden. In het kader van het Nationaal Actieplan Aanpak Seksueel Misbruik (NAPS) is de ver- spreiding van diagnostiek als belangrijk aandachtspunt meegenomen. In opdracht van VWS is een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan (specialistische) diagnostiek bij gevallen van kindermishandeling en seksueel misbruik. Hierin zijn ook suggesties gedaan voor de organisa- tie van het aanbod. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt momenteel door de Ministeries van VWS en Justitie een standpunt geformuleerd teneinde tot een adequaat landelijk beschik- baar aanbod aan diagnostiek te komen. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie die door het Kamerlid Arib is ingediend in het kader van de begrotingsbehandeling van VWS (TK 2001-2002 28321 nr.4)

Vraag 3.

Waarom heeft u een experiment met een dergelijk centrum in Enschede niet mogelijk ge- maakt?

3

Antwoord

Om misverstanden te voorkomen geef ik u eerst enige informatie over het experiment in Enschede. In 1999 hebben de Regiopolitie, Medisch Spectrum Twente en de gemeente Enschede het initiatief genomen (en bekostigd) om een onderzoek te doen naar de wense- lijkheid en haalbaarheid van een Centrum Kindermishandeling Twente (CKT). Het onderzoek heeft geleid tot een op Amerikaanse leest geschoeid model van een Twents Centrum; een centrum dat alles kon registreren en monitoren met betrekking tot kindermis- handeling en waar diagnostiek en behandeling, justitieel onderzoek e.d. kon plaatsvinden. Hoewel bij het onderzoek veel Twentse instellingen betrokken zijn geweest, is in de voor- stellen geen rekening gehouden met de specifieke en exclusieve verantwoordelijkheden van het op dat moment nog verder te ontwikkelen bureau jeugdzorg en het AMK, zoals omschre- ven in het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg. De voorstellen bevatten onvoldoende ruimte om hier eventueel op de langere termijn rekening mee te houden. Het bureau jeugdzorg en het AMK hebben destijds om die reden aangegeven geen partner te willen zijn in het CKT. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat het voorgestelde CKT het niet gehaald heeft. Wel is in over- leg met betrokken partijen besloten om de bevindingen uit het onderzoek mee te nemen naar een nieuw project dat in Twente is gestart: Masterplan Huiselijk Geweld Twente. Alvorens ik hier nader op in ga, wijs ik er op, dat voor de realisatie van het CKT geen subsidie bij het Ministerie van VWS is aangevraagd.
Vanuit het Masterplan Huiselijk Geweld Twente worden de oplossingen voor een brede en multidisciplinaire aanpak gezocht in het maken van samenwerkingsafspraken en protocollen. Een methode die goed aan lijkt te sluiten bij de Nederlandse benadering van de aanpak van kindermishandeling, zoals hiervoor beschreven bij de beantwoording van vraag 2.

Vraag 4.

Klopt het dat beroepsbeoefenaars in de VS wel een meldplicht hebben en hoe werkt dit hier?

Antwoord

Een meldplicht betekent de invoering van een wettelijke verplichting om - vermoedens van - kindermishandeling te melden bij een daartoe aangewezen instantie. Uit een internationale vergelijking (Van Unen, 1996) blijkt dat de Verenigde Staten hun meldingssysteem het meest consequent en vergaand ingevoerd hebben. Dat wil zeggen dat zij naast de invoering van een wettelijke meldplicht gezorgd hebben voor meldpunten met vergaande wettelijke bevoegdhe- den en voor een registratiesysteem. Onder invloed van de meldplicht is het aantal meldingen in de Verenigde Staten explosief gestegen. De toename van het aantal probleemgezinnen dat onder de aandacht van de kinderbeschermingsinstanties wordt gebracht wordt in de VS als een voordeel gezien. Ook zou de meldplicht dwingen zich te scholen in het signaleren van kin- dermishandeling.

De ervaringen in de Verenigde Staten (van Unen, 1996) leren echter dat de toename van het aantal meldingen gepaard kan gaan met een sterke stijging van het aantal onbewezen zaken. In 1976 kon 35% van de meldingen niet bewezen worden, in 1992 - na invoering van de meldplicht - was dit percentage opgelopen tot 65%. Het juridische systeem in de Verenigde Staten stelt hoge eisen aan overheidsinstellingen om het bewijs te leveren dat de melding of klacht terecht is. Kindermishandeling speelt zich in veel gevallen af binnen de beslotenheid van het gezin. Dat leidt vaak tot onoverkomelijke problemen bij de bewijsvoering en dus tot het ongegrond verklaren van een groot aantal meldingen. Daarmee wordt een hoge prijs be- taald. Voor de betrokken kinderen en gezinnen betekent het onderzoeken van meldingen een

4

zware emotionele belasting en in een aantal gevallen ook emotionele schade. Voor de over- heid en de meldpunten betekenen deze onderzoeken grote investeringen in menskracht en middelen die niet tot resultaat leiden.
In Nederland vinden wij dat een beroepsbeoefenaar zelf de verantwoordelijkheid heeft om een beslissing voor het al dan niet melden van een vermoeden van kindermishandeling te nemen. Daarom is er in de aanpassing van de Wet op de jeugdhulpverlening een bevoegdheid tot melden opgenomen. Beroepsbeoefenaren mogen, indien dit nodig wordt geacht om een si- tuatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken, hun beroepsgeheim doorbreken en melding doen bij een AMK. Hiermee is de mogelijkheid tot het doorbreken van het beroepsgeheim wettelijk vastgelegd. Verder is voor instellingen en beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg een interne meldplicht inge- voerd. Dit houdt in dat voor beroepsbeoefenaren en instellingen in de jeugdzorg een interne verplichting om een vermoeden van kindermishandeling te melden bij het bevoegd gezag is ingevoerd. Het bevoegd gezag moet op zijn beurt contact opnemen met het AMK om gemelde signalen te bespreken. In overleg met het AMK wordt de beslissing genomen of het AMK een onderzoek zal instellen en of de politie/justitie ingeschakeld moet worden. Tot slot wordt op dit moment gewerkt aan de implementatie van een meldcode (bestaande uit een handelingsprotocol en een gedragscode) voor instellingen en beroepsbeoefenaren die in hun dagelijkse werk met vermoedens van kindermishandeling te maken kunnen krijgen. Deze meldcode is een handleiding bij het omgaan met een vermoeden van kindermishandeling.

Vraag 5.

Wordt het geen tijd dat thans werkelijk de verantwoordelijkheid wordt genomen om kinderen te beschermen en dus voor een aanpak te kiezen waarin het bedreigde kind centraal staat? Zo ja, bent u bereid een of meerdere experimenten te doen met multidisciplinaire centra; bijvoor- beeld in Enschede?

Antwoord
De verantwoordelijkheid om kinderen te beschermen wordt reeds genomen. Een belangrijke stap daarbij is de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening waarbij de Advies- en Meld- punten kindermishandeling een wettelijke basis krijgen. Deze wijziging is overgenomen in het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg, waarin onder meer is bepaald dat het AMK onderdeel uit- maakt van het bureau jeugdzorg. Binnen het bureau dient het AMK, conform de wijze zoals voorgeschreven in het wetsvoorstel, goed samen te werken met de andere onderdelen van het bureau en met de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts dient het AMK zorg te dragen voor een goede doorverwijzing naar ofwel de andere onderdelen van het bureau jeugdzorg, het maatschappelijk werk of andere hulpverlenende instanties. Voor al deze organisaties af- zonderlijk en bij de samenwerking onderling staat het kind steeds centraal. De behoefte van het kind is hèt uitgangspunt van het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg. Verder worden in het wetsvoorstel juridische mogelijkheden gecreëerd om bijvoorbeeld het beroepsgeheim te doorbreken of anoniem te blijven ten opzichte van derden als het belang van een jeugdige daardoor kan worden geschaad. Deze mogelijkheden moeten ertoe leiden dat de drempel om een vermoeden van kindermishandeling te melden zo laag mogelijk ligt. Zoals hiervoor bij de beantwoording van vraag 2 reeds is aangegeven wordt het daarbij in Nederland niet noodzakelijk geacht dat de verschillende disciplines onder één dak worden ge- bracht, vergelijkbaar met de centra zoals in de VS. Wel wordt gekeken naar de verspreiding van diagnostiek om tot een adequaat landelijk beschikbaar aanbod te komen.