Achtergrond
Openingstoespraak van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Melanie
Schultz van Haegen, op het KNMI-symposium 'Omgaan met scenario's', in Den Haag
op donderdag 21 november 2002
Dames en heren,
In de afgelopen maanden heb ik wel eens bij wijze van grap gezegd dat
ik het KNMI het moeilijkste onderdeel van mijn portefeuille vond,
omdat niets zo onvoorspelbaar is als het dagelijkse weer. Helaas geldt
dat in veel mindere mate voor het klimaat. Dat verandert in een rap
tempo. Natuurlijk zijn er ook in het verleden grote veranderingen in
ons klimaat geweest. Denk maar aan de ijstijden, of aan de zogeheten
kleine ijstijd tussen de 16e en de 18e eeuw. Maar het verschil is dat
de klimaatverandering waarmee we nu te maken hebben grotendeels het
gevolg is van menselijk gedrag. Het Interngovernmental Panel on
Climate Change concludeert uit onderzoek dat vooral menselijke
activiteiten verantwoordelijk zijn voor het feit dat de wereld sinds
het midden van de 20e eeuw langzaam opwarmt. Ik geef u een paar
cijfers om aan te geven waar we in Nederland rekening mee moeten
houden
He KNMI heeft becijferd dat de gemiddelde temperatuur in Nederland
tussen 2000 en 2050 met 0,5 tot 2 graden zal stijgen. Het gevolg is
dat de gemiddelde neerslag met 2 tot 5 procent toeneemt. Dat
gemiddelde zegt echter nog niets over de problemen die dat met zich
meebrengt. Het grootste deel van die neerslagtoename valt in de
winter. In dat seizoen kan tijdens lange periodes van hevige regen wel
tot 20 procent meer neerslag vallen dan gemiddeld. Voor de zomers
moeten we rekening houden met meer hevige lokale buien.
De klimaatverandering beïnvloedt zo de waterstanden in onze grote rivieren, de Rijn en de Maas. Ook hier geldt: dit effect laat zich moeilijk herkennen in de gemiddelde cijfers van de jaarlijkse afvoer. Maar dat zegt niets over de problemen waar we voor komen te staan. Enerzijds krijgen we voor beide rivieren te maken met lagere zomerafvoeren. Dat betekent dat we rekening moeten houden met verdrogingseffecten. Anderzijds krijgen we te maken met meer en hogere piekafvoeren. Dat betekent dat de maatgevende afvoer van de rivieren, de normafvoer bij hoog water, onherroepelijk omhoog zal gaan. Voor de Rijn geldt dat elke graad temperatuurstijging naar schatting een 5 procent hogere maatgevende afvoer nodig maakt. Voor de Maas, die als regenrivier sneller op regenpieken reageert, is dat zelfs 10 procent.
De klimaatverandering heeft ook gevolgen voor de zeespiegel. De algemene verwachting is dat de zeespiegel door het broeikaseffect zal stijgen. Schattingen lopen uiteen van 20 tot 100 centimeter in de komende 100 jaar. Bovendien gaat het vaker stormen. Dat laatste is zo mogelijk een nog grotere bedreiging voor onze veiligheid dan de stijging van de zeespiegel. Sinds de Watersnoodramp, nu bijna 50 jaar geleden, kennen we dat gevaar in Nederland als geen ander.
Tot zover de berekeningen en verwachtingen. Maar er zijn ook concrete
signalen uit de natuur die ons met de neus op de feiten drukken. Denk
maar aan het hoge water in ons land in 1993, 1995 en 1998, of aan de
overstromingen van een paar maanden geleden bij onze buren in
Duitsland, Frankrijk en Oost-Europa. Nog vorige en deze week leidde
hevige regenval in grote delen van Europa tot wateroverlast. Dat zijn
geen incidenten meer, maar natuurverschijnselen met een structureel
karakter.
Het is dus duidelijk dat we bij de inrichting van het rivierengebied,
de kust en het regionale watersysteem moeten gaan anticiperen op de
veranderingen in het klimaat. Dat doen we ook al. Voor de rivieren
hebben we inmiddels een beleid ingezet om het water meer ruimte te
geven. In een paar projecten wordt daar al heel concreet aan gewerkt.
Verder ben ik volop bezig met de voorbereidingen van een planologische
kernbeslissing 'Ruimte voor de Rivier'. Als die in 2005 is aangenomen,
kunnen we voor 1,9 miljard euro aan maatregelen treffen om de
maatgevende afvoer van de Rijn in 2015 op 16.000 kubieke meter per
seconde te hebben. Nu is dat nog 15.000 meter.
Voor de kust kiezen we in eerste instantie voor bredere en sterkere
duinen en dijken. Dat kan bijna niet anders in een land dat voor een
flink deel onder de zeespiegel ligt. Hoe hoog de zeespiegelstijging
uiteindelijk écht zal zijn, weten we niet. Wat we wel weten is dat er
veel geld nodig is om de gevolgen op te vangen. In de derde Kustnota
hebben we daarom drie scenario's omschreven die ons kunnen helpen om
verantwoorde beslissingen te nemen.
1. Kleine, tijdelijke en relatief goedkope maatregelen zoals
zandsuppletie moeten een oplossing bieden voor het minimale scenario.
Dat scenario gaat uit van een zeespiegelstijging van 20 centimeter in
de komende honderd jaar.
2. Voor dijken en stormvloedkeringen, die veel duurder zijn en zeker
50 tot 100 jaar mee moeten kunnen, hanteren we het middenscenario van
60 centimeter zeespiegelstijging in de komende eeuw. Met andere
woorden: nieuwe dijken moeten een stijging van 60 centimeter
aankunnen.
3. Het maximale scenario van een zeespiegelstijging van 85 centimeter
en 10 procent meer wind in de komende honderd jaar, halen we alleen
uit de kast als we bij smalle duinen en dijken aan de landzijde ruimte
reserveren om het zeewater deze eeuw buiten de deur te laten. Zoals ik
al zei, zal dat veel minder vaak gebeuren.
Vandaag spreekt u als deskundigen onder elkaar over klimaatscenario's.
Het voorbeeld uit de derde kustnota laat denk ik goed zien hoe de
overheid klimaatscenario's wil gebruiken. Namelijk als een instrument
om beleid te ontwikkelen. Dat betekent dat er niet alleen behoefte is
aan kennis over klimaatverandering als zodanig, maar juist ook aan
inzicht in de gevolgen ervan. Met andere woorden: het onderzoek naar
veranderingen in ons klimaat levert van mij uit gezien meteen de vraag
op hoe je die kennis kunt vertalen naar bruikbare informatie voor
waterbeheerders.
Waterbeheerders hebben in toenemende mate behoefte aan regiospecifieke
informatie. Het KNMI speelt daar gelukkig op in door een nieuw
onderzoeksterrein te betreden onder de titel 'Regionale
Klimaatprognose van West-Europa'. Ik verwacht daar veel van. Het
onderzoek richt zich met name op het stroomgebied van de Rijn en de
kustgebieden bij de Noordzee. Met dit onderzoek kunnen we gevolgen van
de mondiale klimaatverandering voor onze nationale waterinfrastructuur
nauwkeuriger in kaart brengen. Dat is belangrijk bij het voorbereiden
van maatregelen voor de lange termijn. Voor de korte termijn hebben
waterbeheerders, vooral de waterschappen, behoefte aan accurate en
tijdige informatie over de hoeveelheid neerslag die er in hun
beheersgebied gaat vallen. Het KNMI bekijkt op dit moment samen met de
waterschappen hoe zo'n dienstverlening eruit zou kunnen zien.
Een laatste punt dat ik hier wil benadrukken, is het belang van
samenwerking. Uit het feit dat u hier vandaag als vertegenwoordigers
van allerlei kennisinstituten en overheden bij elkaar zit, leid ik af
dat u het op dit punt met mij eens bent. Onlangs verscheen het rapport
Projectie van de Elbe-zomerneerslag op de Rijn en de Maas. Dat rapport
is een voorbeeld van vruchtbare samenwerking tussen het KNMI, het
Rijksinstituut voor Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling en het
Waterloopkundig Laboratorium. Het beantwoordde heel snel een vraag die
deze zomer plotseling maatschappelijk zeer urgent was. Dat is al een
verdienste op zich. Maar deze bliksemactie leverde onverhoopt ook veel
inzicht op in de mogelijkheden om weer- en riviermodellen aan elkaar
te koppelen, en dat is pure winst.
Wat mij betreft trekken we hieruit de les dat samenwerking niet af
moet hangen van incidenten. Ik zie verschillende onderwerpen die
gebaat zouden zijn met een meer structurele samenwerking. Denk
bijvoorbeeld aan de inrichting van de waarschuwingssystemen die een
cruciale rol spelen bij dreigende evacuaties, of in de toekomst, bij
een mogelijke inzet van noodoverloopgebieden. Hoe beter de
verschillende kennisinstituten hun expertise integreren, des te
betrouwbaarder en verfijnder de waarschuwingssystemen. En zo is er op
meer terreinen winst te behalen.
Dames en heren,
Nederland werkt en woont voor een flink deel onder de zeespiegel. Dat
heeft als grote voordeel dat wij al eeuwenlang bezig zijn om droge
voeten te houden en daar dus ook veel kennis over in huis hebben. De
klimaatverandering voegt daar een dimensie aan toe, namelijk de
koppeling van water en weer op lange termijn, als ik het zo even mag
formuleren. Ik ben blij dat beide disciplines hier vertegenwoordigd
zijn. Dat geeft aan dat u zich, vanuit uw eigen specifieke
deskundigheid, bewust bent van de noodzaak om samen na te denken over
de problemen die de klimaatverandering met zich mee brengt. Ik wens u
daarbij veel succes toe; vandaag, maar vooral ook in de toekomst.
Dank u voor uw aandacht.
Klimaat en klimaatverandering
Laatste wijziging: 22 november 2002
Harry Geurts, PR & Voorlichting KNMI
Copyright © KNMI