CBS

Armoede daalt in 2002 minder sterk

De armoede in Nederland is de laatste jaren afgenomen. In 2000 daalde het aantal lage inkomens tot het laagste niveau sinds 1990. Ook andere indicatoren voor armoede laten een gunstige ontwikkeling zien. Het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen nam af, de vaste lasten van de lage inkomens daalden en huishoudens met een laag inkomen beoordeelden hun financiële situatie positiever. Ramingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijzen verder uit dat het percentage lage inkomens na 2000 verder is teruggelopen, onder meer door de belastingherziening. In 2002 vlakt de daling af: het aandeel lage inkomens daalt dit jaar minder sterk. Dit zijn enkele conclusies uit het Armoedebericht 2002, een gezamenlijke publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Voor het meten van armoede zijn in het Armoedebericht onder andere drie inkomensgrenzen gebruikt: de lage-inkomensgrens, de beleidsmatige grens, en de relatieve internationale inkomensgrens (zie de technische toelichting).

Aantal lage inkomens verder gedaald
In 2000 bedroeg het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens 801 duizend. Dit is het laagste aantal van het afgelopen decennium. Het betrof 12,3 procent van alle huishoudens. In de periode 1990-1996 nam het aantal huishoudens met een laag inkomen nog toe van ruim 850 duizend tot 970 duizend. In de jaren 1997-2000 daalde het aantal lage inkomens, onder meer door belastingmaatregelen. Ramingen van het SCP laten zien dat de dalende tendens zich in 2001 nog heeft voortgezet, maar in 2002 minder sterk zal zijn. In 2002 wordt het aandeel huishoudens met een laag inkomen geschat op 10,5 procent.

Minder huishoudens met langdurig laag inkomen
Het aantal huishoudens dat minstens vier jaar achtereen van een laag inkomen moest rondkomen, daalde eveneens. In 1997 lag het aantal langdurig lage inkomens met 435 duizend huishoudens (6,9 procent) nog op het hoogste niveau van de jaren negentig. In 2000 hadden 350 duizend huishoudens (5,4 procent) langdurig een laag inkomen.

Sterke afname bij allochtonen
Onder huishoudens van niet-westerse herkomst nam het aandeel lage inkomens sterk af. Tussen 1998 en 2000 daalde het met 6 procentpunt tot 33 procent. De afname was met respectievelijk 10 en 8 procentpunt het grootst onder de Turkse en Marokkaanse huishoudens. Ondanks deze afname lag het percentage huishoudens met een laag inkomen bij niet-westerse huishoudens in 2000 nog steeds drie keer zo hoog als bij autochtone huishoudens.

Verbetering positie eenoudergezinnen en alleenstaande ouderen Ook de positie van eenoudergezinnen en alleenstaande ouderen verbeterde aanzienlijk. In 2000 had 44 procent van de eenoudergezinnen een laag inkomen. In 1990 was dat nog 55 procent. In dezelfde periode nam het percentage lage inkomens bij alleenstaande ouderen af met 10 procentpunt. In 2000 had 24 procent van de oudere alleenstaande vrouwen een laag inkomen. Bij de mannen was dat 15 procent.

Minder huishoudens onder en rond het sociale minimum Het aantal huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het sociale minimum is de laatste jaren eveneens afgenomen, maar minder snel. In 2000 behoorde 610 duizend huishoudens (9,3 procent) tot deze groep. Hiervan hadden 230 duizend huishoudens minstens vier jaar achtereen een minimum inkomen.

Toename relatieve armoede
Volgens de internationale grens is de relatieve armoede in 1999 en 2000 toegenomen. In de jaren negentig schommelde het percentage arme huishoudens volgens dit criterium lange tijd rond de 8,5 procent. In 2000 liep het op tot 9,7 procent. De internationale grens is vastgesteld op 60 procent van het doorsnee (mediane) inkomen in een land. De relatieve armoede in Nederland nam toe doordat de doorsnee inkomens sneller zijn gestegen dan de lagere inkomens. Vergeleken met andere landen in de Europese Unie is de relatieve armoede in Nederland laag, evenals in Denemarken en Oostenrijk. In België en Duitsland is het armoedepercentage 1,3 à 1,4 maal zo hoog, in Griekenland en Portugal zijn er relatief bezien tweemaal zoveel arme huishoudens als in ons land.

Afname vaste lasten
De vaste lasten van huishoudens met een laag inkomen zijn licht gedaald. Dit is voornamelijk een gevolg van de gematigde huurstijging en de invoering van een nieuwe huursubsidiewet in de tweede helft van de jaren negentig. In 1999/2000 gaven huishoudens met een laag inkomen gemiddeld 40 procent van hun bestedingen uit aan vaste lasten. Midden jaren negentig was dit 42 procent. Ondanks deze afname maakten vaste lasten in 2000 nog steeds een groter deel van het budget uit dan aan het begin van de jaren negentig.

Kwart lage inkomens vindt rondkomen moeilijk
In 2000 zei een op de vier huishoudens met een laag inkomen dat ze moeilijk konden rondkomen van hun inkomen. Dit is het laagste percentage sinds het begin van de jaren negentig. Toen gaven nog ruim drie van de tien huishoudens met een laag inkomen aan moeite te hebben om rond te komen. In het midden van de jaren negentig was dit zelfs bij ruim vier van de tien lage inkomens het geval.

Concentratie lage inkomens in grote steden
Van alle huishoudens met een laag inkomen woont een kwart in een van de vier grote steden. Rotterdam was in 2000 de stad met het hoogste percentage lage inkomens (22,5 procent). Ook Amsterdam en Den Haag hadden hoge percentages lage inkomens. Buiten de grote steden komen er relatief veel lage inkomens voor in Friesland en Groningen.

Technische toelichting
De publicatie is in elektronische vorm beschikbaar op de website van het CBS (Armoede-bericht). De papieren publicatie kan worden besteld via www.scp.nl (ISBN-nummer 90 377 0121 3; prijs ¤9.90).

Vanaf 2002 verschijnt er in alle even jaren een Armoedebericht. Dit bericht bevat de meest actuele cijfers over armoede in Nederland. Deze publicatie markeert een verandering in de wijze waarop het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de informatievoorziening over armoede gaan invullen. Vanaf 2003 wordt ook de in de periode 1997-2001 jaarlijks uitgegeven Armoedemonitor in een tweejaars-cyclus samengesteld.

Hoe is armoede gemeten?
Voor de bepaling van armoede is in het Armoedebericht een aantal maatstaven gebruikt. Arme huishoudens zijn afgebakend met een aantal inkomensgrenzen: de lage-inkomensgrens, de beleidsmatige grens en de relatieve internationale inkomensgrens. Omdat armoede meer omvat dan een ongunstige inkomenspositie, is ook vastgesteld hoe lang men al van een gering inkomen moet rondkomen, of de schulden groter zijn dan de bezittingen, wat de vaste lasten zijn en of men zelf het gevoel heeft moeilijk rond te komen.

De gegevens in dit persbericht hebben betrekking op huishoudens waarvan het hoofd (of de partner daarvan) gedurende het gehele jaar een inkomen had. Studentenhuishoudens en de bevolking in instellingen, inrichtingen en tehuizen zijn buiten beschouwing gelaten. Voor de informatie over armoede is gebruik gemaakt van diverse statistische bronnen, w.o. het Inkomenspanelonderzoek, Vermogensstatistiek, Budgetonderzoek en het Sociaal-economisch panelonderzoek. De meeste gegevens in het Armoedebericht lopen tot en met 2000.

Inkomensgrenzen
Voor de afbakening van arme huishoudens wordt een aantal inkomensgrenzen gehanteerd:
* De lage-inkomensgrens: deze grens gaat uit van de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979. In dat jaar lag de koopkracht van de bijstand op het hoogste niveau in de periode 1977-2000. De lage-inkomensgrens is geschikt voor vergelijkingen tussen huishoudens en in de tijd, omdat zij wordt gecorrigeerd voor de omvang en samenstelling van huishoudens en voor de inflatie.
* De beleidsmatige grens: deze grens is vastgesteld op 105 procent van het sociale minimum, zoals dat geldt in de bijstand en voor het AOW-pensioen. Met behulp van deze grens kan worden vastgesteld hoeveel inkomens zich onder of rond het sociale minimum bevinden. Deze norm wordt vaak gebruikt in het politieke debat.
* De relatieve internationale inkomensgrens: deze grens is vastgesteld op 60 procent van het doorsnee (mediane) inkomen van huishoudens. Dit criterium wordt veel gebruikt bij internationale vergelijkingen.
Vaste lasten
De vaste lasten van huishoudens zijn uitgaven die voortvloeien uit contractuele verplichtingen. Het gaat om uitgaven aan huur (voor eigenaren: huurwaarde), water, energie, verzekeringen en consumptieve belastingen (bv. gemeentelijke belastingen en heffingen, leges).

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de persdienst van het CBS. Tel. (070) 337 58 16 Fax (070) 337 59 71 E-mail: persdienst@cbs.nl

Voor meer informatie kunt u bij het SCP contact opnemen met dhr. drs. K. Paling, tel. (070) 340 72 56 of www.scp.nl

PB02-239
22 november 2002
9.30 uur
Centraal Bureau voor de Statistiek Sociaal en Cultureel Planbureau Persbericht