Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon 070 - 333 44 44 Den Haag Telefax 070 - 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk SV/A&L/02/72273

Onderwerp Datum 26 november 2002

Positie van vrouwen in de WAO

Hierbij informeer ik u over recente onderzoeksbevindingen inzake de positie van vrouwen in de WAO en mijn verdere voornemens ter zake.
Onlangs is het onderzoek "Geen kwestie van motivatie maar van situatie" verschenen. Dit bied ik u hierbij aan.
In het onderzoek is onderzocht in hoeverre verschillen in motivatie van zieke werknemers ten aanzien van werkhervatting, alsmede verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving, de werkhervatting van mannen en vrouwen in het eerste ziektejaar beïnvloeden en welke andere factoren daarnaast een rol spelen.
Deze probleemstelling is onderzocht door 65 mannelijke en 54 vrouwelijke zieke werknemers een jaar lang te volgen. Ook zijn personen in de sociale omgeving van deze werknemers ondervraagd: bedrijfsarts, huisarts, leidinggevende, collega, partner en een belangrijke andere persoon. De helft van de onderzochte zieke werknemers had klachten aan het bewegingsapparaat en de andere helft had psychische klachten.
Hoofdconclusie van het onderzoek is dat motivatie geen verklaring biedt voor de man/vrouw verschillen in langdurig verzuim en werkhervatting. Onder motivatie verstaan de onderzoekers de combinatie van drie factoren, namelijk attitude, sociale norm en de eigen effectiviteit. Er is bovendien slechts een gering aantal aanwijzingen gevonden voor een verband tussen attitude en gedrag van de sociale omgeving enerzijds, en man/vrouw verschillen in werkhervatting anderzijds. Dit betekent dat ondanks een vergelijkbare motivatie voor werkhervatting, vrouwen vaker dan mannen het werk niet hervatten. Redenen hiervoor zijn, aldus de onderzoekers, gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie van vrouwen, in de zin dat ze vaker een tijdelijke aanstelling hadden en minder vaak een leidinggevende functie, en dat ze vaker werkten in een bedrijf met een minder frequent standaardoverleg tussen bedrijf en arbodienst. Ook constateren de onderzoekers


---
dat vrouwen nagenoeg even vaak proberen hun werk te hervatten als mannen, maar dat de werkgever, de arbodienst en de eigen sociale omgeving er bij vrouwelijke zieke werknemers minder in slagen om de hervatting succesvol te laten zijn. Dit onderzoek kan gezien worden als de afsluiting van een reeks onderzoeken die het vorige kabinet heeft verricht om een verklaring te zoeken voor het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. Het laatste decennium zijn er vanuit verschillende kanten veel onderzoeken verricht waarin het instroomrisico van vrouwen aan de orde komt. Ik heb de kennis over dit vraagstuk geanalyseerd in relatie tot de WAO in het algemeen, het emancipatievraagstuk en de positie van de vrouw in de arbeids.
Het arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen is hoger dan dat van mannen. Het verschil zit hem met name in het ziek worden en het ziek blijven, niet zozeer in de WAO-claimbeoordeling. Immers, bij de claimbeoordeling hebben mannen juist een iets hogere kans om een WAO- uitkering te krijgen dan vrouwen.
Het hogere risico hangt samen met het karakter van de WAO. De WAO is een gemakkelijk toegankelijke regeling waar mensen als ware het een fuik in worden gezogen; de Commissie Donner heeft dit proces uitvoerig geschetst in zijn advies Werk maken van arbeidsgeschiktheid. Internationaal gezien blijkt dat Nederland samen met de Scandinavische landen hogere instroomrisico's kent voor vrouwen dan voor mannen. Landen waar de toegang tot de arbeidsongeschiktheidsregeling relatief gemakkelijk is, kennen een oververtegenwoordiging van vrouwen.
Gebleken is dat het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico tussen mannen en vrouwen voor ruim de helft verklaard kan worden door werkomstandigheden. Sommige van deze werkomstandigheden komen vaker voor bij vrouwen: weinig carrièremogelijkheden, weinig regelmogelijkheden om het werk in te delen, en ongezonde werkdruk. Andere omstandigheden komen even vaak of minder vaak voor, maar betekenen voor vrouwen een groter risico (slechte werksfeer, geen plezier in het werk en fysiek zwaar werk). Een literatuurstudie geeft aan dat verschillen in belastbaarheid van mannen en vrouwen niet leiden tot meer WAO-intrede. Ook dubbele belasting wordt in -het merendeel van -het onderzoek niet als oorzaak aangetoond. Een tweetal recente onderzoeken nuanceert dit overigens en presenteert wel indicaties dat dubbele belasting ­of meer specifiek het hebben van kinderen- toch een rol speelt in de het proces van WAO-intrede.Wat betreft het opleidingsniveau geldt dat het instroomrisico in de WAO voor lager opgeleiden nog steeds hoger is dan voor hoger opgeleiden. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen. Wel geldt dat over een langere periode bezien het instroomrisico voor hoger opgeleide vrouwen dichter bij die van de lager opgeleiden komt te liggen. Het feit dat vrouwen vaker in deeltijd werken, vormt geen verklaring.
Daarnaast is het van belang dat vrouwelijke werknemers vaker dan mannelijke gezondheidsklachten hebben, die niet of nauwelijks verklaard kunnen worden door werkomstandigheden. Vrouwelijke werknemers melden zich vaker ziek, en eenmaal ziekgemeld zijn ze even vaak of vaker langdurig ziek.
Wat betreft het punt van financiële incentives is het beeld niet eenduidig. Duidelijk is dat in de Nederlandse anderhalf-verdiensituatie er voor de "halfverdiener" nauwelijks een financiële prikkel tot werkhervatting bestaat vanuit de uitkeringssituatie. Een indicatie dat incentives een rol spelen is


---
de constatering dat kostwinners vaker het werk hervatten dan niet-kostwinners. Het gegeven dat een slechte werksfeer en geen plezier in het werk voor vrouwen een grotere kans op arbeidsongeschiktheid betekenen, kan wellicht verklaard worden door de rol die betaald werk in het leven van vrouwen inneemt: terwijl mannen werk als een vanzelfsprekendheid zonder meer zien, wegen vrouwen het belang ervan af tegen zorgtaken, en gaan bijvoorbeeld in deeltijd werken. Vrouwen richten zich eerst op afname van de klachten en herstel van de gezondheid, terwijl mannen zich al na enig herstel weer op het werk richten. Ook bedrijfsartsen en werkgevers in "vrouwen"-sectoren vinden volledig herstel een voorwaarde voor werkhervatting. Bij vrouwen duurt herstel ook langer. Wellicht leeft bij werkgevers en bedrijfsartsen ook de gedachte dat werk voor vrouwen minder belangrijk is dan voor mannen. Standpunt
Uit het hier genoemde overzicht blijkt dat het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico tussen mannen en vrouwen een zeer complexe materie is. Het is een gegeven dat een dergelijke complexe zaak waarbij zoveel maatschappelijke factoren een rol spelen, nooit uitputtend in kaart gebracht kan worden. Nader wetenschappelijk onderzoek lijkt op dit moment dan ook niet zinvol. Ook de onderzoekers van het rapport "Geen kwestie van motivatie" geven aan dit niet nodig te vinden. Dit neemt niet weg dat ik alert zal zijn om nieuwe ontwikkelingen te volgen en toekomstige onderzoeken of onderzoeksmethoden zal beoordelen op hun geschiktheid voor het hier aan de orde zijnde probleem. Ook blijft het zinvol de kennis op deelterreinen te vergroten. Ik acht het wel van groot belang dat het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico verlaagd wordt. Ik wijs er in dit verband op dat het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel zoals geschetst in het Strategisch Akkoord, zal leiden tot meer reïntegratie-inspanningen van werkgever en werknemer, wat uiteraard ook gevolgen zal hebben voor de positie van vrouwen in dit nieuwe stelsel. Ik ben voornemens de positie van vrouwen in het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel ­in vervolg op de verrichte emancipatie-effectrapportage- verder in beeld te brengen. Ik zal u hierover te gelegenertijd berichten, uiterlijk ten tijde van het indienen van de WAO-wetsvoorstellen. Ik acht het voor de reïntegratie van zieke werknemers van groot belang dat bij de begeleiding door de werkgever meer gewaarborgd wordt dat voldoende expertise aanwezig is ten aanzien van ­met name allochtone- vrouwen. Uit het onderzoek blijkt immers dat de verschillen tussen mannen en vrouwen al binnen het werkhervattingsproces in het eerste ziektejaar manifest worden, en dat de kans op succesvolle werkhervatting bij vrouwen kleiner is. Een verdere ontwikkeling van expertise ten aanzien van een activerende benadering lijkt een goed perspectief te bieden voor een oplossing voor het probleem van het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

4
(mr. A.J. de Geus)