Den Haag, 29 november 2002
VRAGEN VAN DE LEDEN VAN OVEN EN DE VRIES (BEIDEN PVDA) AAN DE MINISTERS VAN
BUITENLANDSE ZAKEN, JUSTITIE EN INTEGRATIE EN VREEMDELINGENBELEID OVER DE
VERWIJDERING VAN PERSONEN DIE VERDACHT WORDEN VAN OORLOGSMISDRIJVEN
1.Klopt het dat het beleid is van de Minister voor Integratie en
Vreemdelingenzaken dat asielzoekers aan wie op grond van de verdenking van
oorlogsmisdaden of misdrijven tegen de menselijkheid de toegang tot de
asielprocedure in Nederland is geweigerd, zo snel mogelijk Nederlands
grondgebied verlaten ?
2.Heeft die gedragslijn niet tot gevolg dat strafrechtelijke vervolging van
die personen in verband met die misdrijven illusoir wordt, omdat zij op het
moment van een eventuele vervolging niet meer op Nederlands grondgebied
verblijven?
3.Hoe verhoudt zich die gedragslijn - waarbij men mogelijke verdachten van
zeer ernstige misdrijven simpelweg de deur wijst - tot de verplichting die
Nederland, als aangesloten bij het Statuut voor het Internationaal Strafhof,
is aangegaan om ook zelfstandig oorlogsmisdrijven op te sporen en te
vervolgen met het oogmerk de veroordeelden hun gerechte straf te doen
ondergaan?
4.Bent U bereid deze beleidslijn aan te passen in die zin dat de
activiteiten van de IND en het Nederlands Opsporingsteam Voor
Oorlogsmisdrijven (NOVO-team) zodanig op elkaar worden afgestemd dat
opsporing van oorlogsmisdrijven en een daaraan gekoppelde vordering tot
voorlopige hechtenis direct op het besluit tot afwijzing van de
asielaanvraag kunnen volgen?