Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
T.a.v. minister mr. A.J. de Geus
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG

datum kenmerk contactpersoon doorkiesnummer 8 oktober 2002 200203641 M. Buurman 070 ­ 789 0 718 onderwerp
Aanbestedingsprocedure UWV 2003
Geachte heer De Geus,

1. Aanleiding
In het beleidskader 2002 is vermeld dat de Raad van mening is dat de wijze waarop het UWV zijn opdrachtgeverrol invult grote gevolgen voor de werking van de reïntegratiemarkt heeft. Daarbij is aangekondigd dat de Raad, die als wettelijke taak heeft om de werking van de markt te bevorderen, daarom dit jaar de aanbestedingsprocedure 2002 en de komende aanbestedingsprocedure in ogenschouw zal nemen.
De Raad voor Werk en Inkomen wil via deze brief haar aanbevelingen over de procedure 2003 kenbaar maken. Hierbij spelen drie hoofdvragen:

- hoe kan de financiering zo worden ingericht dat de doelen van het reïntegratiebeleid worden gerealiseerd en efficiënte en effectieve reïntegratie maximaal bevorderd wordt?
- welke gegevens moet de aanbestedingsprocedure opleveren om de transparantie van de reïntegratiemarkt te vergroten?
- welke verbeteringen zijn mogelijk in de huidige aanbestedingsprocedure om de positie van de cliënt te verbeteren?
De keuze voor deze onderwerpen vloeit voort uit het beleidskader van de RWI in combinatie met de meibrief waarin U het UWV opdracht geeft een aantal wijzigingen in de aanbestedingsprocedure door te voeren. Een aantal van de wijzigingen over resultaatsfinanciering in de meibrief zou volgens de Raad anders of nader ingevuld kunnen worden. Daarnaast bepleit de Raad een aantal aanvullingen ter bevordering van transparantie en hecht de Raad aan het doen van een aantal voorstellen ter verbetering van de positie van de cliënt.


1



De RWI heeft bij het opstellen van deze brief gebruik gemaakt van de diverse evaluaties die verschenen zijn over deze aanbesteding, gesprekken gevoerd met enkele (praktijk)deskundigen en een kort onderzoek naar de vormgeving van de keuzevrijheid in de aanbestedingsprocedure 2002 laten verrichten.


2. Financiering
De Raad voor Werk en Inkomen vindt van belang dat de aanbestedingsprocedure zo is ingericht dat effectieve en efficiënte reïntegratie tot stand komt en de doelen van het reïntegratiebeleid1 optimaal bereikt worden. De financieringswijze is hierop van invloed. Zoals in het beleidskader 2002 ook geschetst is kunnen opdrachtgevers op verschillende manieren sturen op reïntegratieactiviteiten. Sturing kan plaatsvinden op inspanning, dat wil zeggen gerelateerd aan ingezette producten, prijs en/of aantallen cliënten, of op resultaat, het aantal duurzame plaatsingen. Sturen op inspanning heeft te weinig oog voor het resultaat en draagt daarom niet bij aan effectieve en efficiënte reïntegratie. Het loont dan immers om zoveel mogelijk producten, althans op papier, in te zetten.
Resultaatsfinanciering prikkelt het reïntegratiebedrijf wel tot het snel en efficiënt reïntegreren van de cliënt. Maar ook resultaatsfinanciering, en zeker de volledige
resultaatsfinanciering zoals gesuggereerd in de Mei-brief aan het UWV, kent een aantal nadelen: de prijzen van reïntegratietrajecten zullen stijgen (door risico-opslag), niet iedereen wordt effectief bemiddeld (afroming) en er kunnen grotere financiële risico's voor reïntegratiebedrijven optreden. Resultaatsfinanciering kan in combinatie met één trajectprijs ook leiden tot een onderinvestering in scholing. Ten slotte zouden reïntegratie- bedrijven de cliënt teveel onder druk kunnen zetten een baan te accepteren die als niet passend kan worden aangemerkt. Hoofdlijnen resultaatsafhankelijke financiering
Deze voor- en nadelen afwegend stelt de RWI daarom een resultaats- afhankelijke financiering voor langs de volgende lijnen: a. resultaatsafhankelijke financiering: een deel van de gemiddelde trajectprijs wordt vooraf vergoed en achteraf (en meer dan nu het geval is) bij het bereiken van duurzame plaatsing de rest. Dit prikkelt in vergelijking met


1 bevorderen van de werkgelegenheid en arbeidsdeelname en bestrijding van ziekteverzuim, werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid.


2



inspanningsfinanciering tot efficiëntie en effectiviteit, maar voorkomt in vergelijking met de "no cure no pay" ofwel volledige resultaatsfinanciering, zoals gesuggereerd in de Mei-brief, een al te hoge risico-opslag en vermindert afroming.
De mate van resultaatfinanciering zou moeten samenhangen met de doelgroep. Naarmate de doelgroep in de toekomst homogener is van samenstelling kan meer op resultaat worden afgerekend.
Bij resultaatgerichte financiering zou onderscheid moeten worden gemaakt naar soort plaatsing. De komende tijd zal waarschijnlijk, gezien de voorgenomen bezuinigingen op het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid, plaatsing op een door de overheid gewaarborgde functie slechts beperkt aan de orde zijn. Maar mocht het aan de orde zijn dan kan plaatsing op een door de overheid gewaarborgde functie (bijvoorbeeld WSW, WIW, I/D) qua resultaat niet gelijk worden gesteld aan plaatsing in andersoortige functies.

b. afrekenen op geoffreerde prijs per traject; Dit voorkomt ten opzichte van het huidige systeem van afrekenen per ingezet product onnodige inzet van producten en sluit aan bij het uitgangspunt van de private reïnte- gratiemarkt: de reïntegratiebedrijven weten het beste welke methode een cliënt aan werk helpt. Het bespaart tevens zowel het reïntegratiebedrijf als het UWV veel administratieve rompslomp doordat niet meer alle afzonderlijke producten gefactureerd, gecontroleerd en betaald hoeven worden; c. een (steil) oplopende bonus;
Naarmate reïntegratiebedrijven meer cliënten uit een doelgroep plaatsen in een duurzame baan krijgen ze meer vergoedt. Dit vermindert afroming, omdat het gaat lonen voor reïntegratiebedrijven om ook de moeilijke plaatsbare cliënten binnen een doelgroep te reïntegreren. De kosten lopen op met de baten;
d. Een aparte prijs voor scholing;
Het wel of niet opnemen van de kosten van scholing in één trajectprijs in combinatie met resultaatsfinanciering roept een dilemma op waar de RWI U op wil wijzen. Een aparte prijs voor scholing gaat in tegen het principe van resultaatsfinanciering, waarbij de opdrachtgever slechts de globale kaders schetst en het reïntegratiebedrijf vrijheid heeft in zijn bedrijfsvoering en wordt afgerekend op het eindresultaat. Daarbij is het de vraag of scholing altijd nodig is om een cliënt aan een baan te helpen. Het reïntegratiebedrijf kan dit beter beoordelen dan het UWV. Tegenover deze argumenten staat het gegeven dat bij de huidige indeling in doelgroepen sprake is van onvoldoende homogeniteit van de cliënten, waardoor in lang niet alle


3



gevallen scholing nodig zal zijn, terwijl de kosten van scholing hoger liggen dan die van de andere instrumenten. Dit betekent dat het gemiddelde geoffreerde trajectprijs hoger is dan noodzakelijk voor de meeste cliënten, maar voor de cliënten die scholing nodig hebben weer (veel) te laag is. Dat leidt tot onderinvestering in scholing. De beste oplossing is natuurlijk een homogene indeling van de doel- groepen, waarbij rekening gehouden wordt met wel of geen scholingsbehoefte. Maar zo lang dat nog niet bij alle doelgroepen het geval is, is een mogelijke oplossing de inzet van van dure producten als kwalificerende2 scholing (en de huidige art. 22 wet REA voorzieningen) vooralsnog buiten de trajectprijs te laten en bedrijven hiervoor apart te laten offreren. Om te voorkomen dat reïntegratiebedrijven toch te veel scholen zou wel overwogen kunnen worden om ook bij scholing wel `no cure less pay' te introduceren.

Voorwaarden voor optimale werking resultaatsfinanciering Om de risico's van resultaatsfinanciering te verminderen is naast de voorgestelde financieringsvorm ook van belang dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. indeling in (homogene) doelgroepen;
Om afroming te verminderen is het belangrijk dat binnen een doelgroep de cliënten zoveel mogelijk hetzelfde profiel en risico hebben. De baten (geoffreerde trajectprijs) wegen dan immers voor zoveel mogelijk cliënten op tegen kosten die een reïntegratie bedrijf maakt voor die cliënt. Tussen de doel- groepen kunnen dan prijsverschillen bestaan. Transparantie van een doelgroep, weten waar je op offreert als bedrijf, leidt er tevens toe dat de risico-opslag in de trajectprijs omlaag kan. Van indeling in homogene en transparante doelgroepen is echter momenteel geen sprake. Dit is ook geen eenvoudige zaak. De evaluaties van de afgelopen aanbestedingsprocedures leveren veel kritiek op de gekozen indeling op. De RWI laat daarom ook onderzoek verrichten naar de relatie tussen kenmerken van cliënten, prijs en plaatsingspercentage. In de hoop zo met voorstellen tot een betere indeling van de doelgroepen te kunnen komen.
Overigens is bij de indeling in doelgroepen het van groot belang dat het UWV rekening houdt met de wijzigingen in de doelgroep waarvoor trajecten ingekocht moeten worden. Deze wijzigingen zijn het gevolg van het bipartiete opdrachtgeverschap van werkgevers en werknemers per 2003, de introductie van het Persoonsgebonden Reïntegratiebudget en het RWI-voorstel voor reïntegratie zittend bestand WAO.


2 De RWI verstaat onder kwalificerende scholing: scholing die leidt tot het behalen van een landelijk erkend diploma of deelcertificaat. Zie verder het Beleidskader Werk en Inkomen 2002, RWI, Den Haag, 2002, blz. 53.


4




2. terugmelden cliënt na intake;
Tot er een voldoende homogene indeling van de doelgroepen mogelijk is kan overwogen worden om via een andere weg de risico-opslag in de prijsvorming verder te verminderen. Dit kan als de cliënt door het reïntegratiebedrijf na intake kan worden teruggemeld bij het UWV. Cliënten waarvoor het reïntegratiebedrijf de noodzakelijke expertise mist, noch in kan kopen, gaan dan terug naar de opdrachtgever. Door het ontwerp van het aanbestedingsbestek moet gewaarborgd worden dat het onaantrekkelijk is veel cliënten terug te sturen. De oplopende bonus naarmate een groter deel van de doelgroep geplaatst wordt, zorgt hier voor. Bovendien kunnen bedrijven die teveel cliënten terugsturen in de volgende aanbestedingsronde worden uitgesloten. Voor de cliënten die reïntegratiebedrijven terugsturen moet het UWV vanzelfsprekend bekijken op welke wijze zij het best opnieuw in een traject ondergebracht kunnen worden. Bijvoorbeeld in een andere doel- groep of door het verlenen van een andere vorm van dienst- verlening.
Door vroegtijdig te signaleren dat een cliënt binnen de gestelde voorwaarden aan de doelgroep een geringe kans maakt op reïntegratie kan voorkomen worden dat cliënten twee jaar lang in een marginaal traject worden ondergebracht dat geen resul- taat oplevert. Terugmelden mag daarom niet betekenen dat de cliënt een jaar moet wachten tot hij in een volgende aanbestedingsronde weer mee kan doen en al die tijd zonder traject zit. Om te voorkomen dat met name moeilijk plaatsbare cliënten voortdurend teruggemeld worden door
reïntegratiebedrijven zou de cliënt de zekerheid moeten krijgen dat terugmelding tot één keer beperkt blijft. Het is van belang om per doelgroep te analyseren waarom reïnte- gratiebedrijven cliënten terugsturen en welke cliënten dat zijn. Hierbij moet ook de mening van de cliënt gehoord worden. Deze analyse levert tevens aanvullend inzicht op dat gebruikt kan worden om een optimale doelgroepindeling te verkrijgen.


3. rol cliënt;
De medewerking van de cliënt is één van de onzekere factoren voor het reïntegratiebedrijf. Als de cliënt niet gemotiveerd is loopt het reïntegratiebedrijf het risico dat er geen plaatsing tot stand komt. Het reïntegratiebedrijf loopt daardoor een financieel risico. Reïntegratiebedrijven houden rekening met dit gegeven door een risico-opslag boven op de prijs te zetten. Om deze te verlagen zou het UWV cliënten vooraf moeten wijzen op hun rechten en plichten en tijdens het traject ook snel en adequaat reageren en eventueel een sanctie opleggen als het


5



reïntegratiebedrijf melding doet van onvoldoende medewerking van de cliënt.
Omgekeerd kan door het reïntegratiebedrijf druk worden uitgeoefend op de cliënt om een baan te accepteren die als niet passend wordt ervaren. Om dit te voorkomen moet de cliënt dreigvermogen hebben. In de huidige procedure is daar beleid voor bedacht, zoals de keuze uit verschillende bedrijven. In de praktijk zou dit verder uitgewerkt kunnen worden. Zie daarvoor de voorstellen in de volgende paragraaf. Ook kan het UWV tijdens de begeleiding door de casemanager informeren bij de cliënt naar de voortgang van het traject. Als blijkt dat er sprake is van geen of te weinig voortgang in het traject dan moet het UWV contact opnemen met het reïntegratiebedrijf om te informeren naar de stand van zake en eventueel het reïntegratiebedrijf de cliënt terug laten melden.


4. voorfinanciering;
Om financiële risico's voor reïntegratiebedrijven te beperken en eventuele toetredingsbelemmeringen als gevolg van financieringsproblemen te verminderen kan naast een deel vaste vergoeding vooraf desgevraagd voorfinanciering gegeven worden en is stipte betaling van de facturen noodzakelijk.
5. concurrentie op de markt;
Voldoende concurrentie op de markt is een belangrijke voorwaarde om opportunistisch gedrag van bedrijven te voorkomen. Als een bedrijf een te hoge prijs vraagt, teveel cliënten heeft teruggestuurd of te weinig plaatsingen realiseert kan het bij de aanbesteding buiten de boot vallen. Verder is het van belang te zorgen dat de aanbestedings- procedure bijdraagt aan concurrentie op de reïntegratiemarkt.

Hoogte van de vergoeding vooraf en de bonus
De vraag is hoe hoog de vaste vergoeding vooraf, de resultaats- vergoeding en de bonussen zouden moeten zijn. De verhouding tussen vaste en variabele vergoeding moet zo zijn dat de efficiëntie- prikkel, snelheid en resultaatgerichtheid van het reïntegratie- bedrijf maximaal is en tegelijk de prikkel tot afroming en het vragen van een (te) hoge prijs zo klein mogelijk. Daarnaast moet bepaald worden hoe hoog de oplopende bonus moet zijn. Doordat het reïntegratiebedrijf een informatievoorsprong heeft kan het zijn dat het UWV een bonus uitlooft die te hoog of juist te laag is. In het eerste geval leidt dat tot overwinsten bij het reïntegratie- bedrijf. In het laatste geval lonen de extra inspanningen niet en geeft de bonus geen stimulans. Dergelijke informatie zou dan ook via de aanbestedingsprocedure uit de markt gehaald kunnen worden. Tevens is het van belang om jaarlijks goed te evalueren wat de uitkomsten zijn en de gevolgen en aan de hand daarvan de


6



systematiek bij te stellen. Als bijvoorbeeld de indeling in doelgroepen beter wordt kunnen de risico's voor reïntegratie- bedrijven afnemen en het percentage resultaatsfinanciering omhoog.

3. Transparantie
In haar eerste beleidskader heeft de Raad voor Werk en Inkomen gemeld dat aan de aanbodzijde duidelijkheid gewenst is over wat het aanbod is, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin. Transparantie op de reïntegratiemarkt wil zeggen: weten welke aanbieders op deze markt actief zijn. Maar ook: weten wat de kwaliteit is van de dienstverlening (waaronder doorlooptijden), de kenmerken van de doelgroep, wat behaalde resultaten zijn en hoe het zit met de prijsvorming. Inzicht in resultaat is onlosmakelijk verbonden aan de keuze voor verregaande resultaatsfinanciering. Resultaatsfinanciering betekent dat de reïntegratiebedrijven meer vrijheid krijgen om binnen globale kaders de doelstelling (duurzame plaatsing) te realiseren. Hier staat echter tegen over dat bedrijven inzicht moeten verschaffen in het resultaat en afgerekend moeten worden op dat resultaat.
Inzicht in de resultaten van reïntegratie is momenteel matig. De reïntegratiebedrijven moeten verantwoordingsinformatie aan het UWV leveren. Publicatie van deze gegevens op geaggregeerd niveau vindt nog nauwelijks plaats, laat staan op individueel bedrijfsniveau. De informatievoorziening over de voortgang van de reïntegratie is slecht in vergelijking tot bijvoorbeeld de maandelijkse gegevens die gepubliceerd worden over de werknemersvoorzieningen. Wel is het UWV van plan om in het najaar geaggregeerde resultaten te presenteren van een deel van de contracten die in 2001 zijn gesloten.
Voor de transparantie op de markt is het noodzakelijk om gegevens over plaatsingsresultaten, kwaliteit en prijs van reïntegratie systematisch te publiceren. Dat maakt het ook mogelijk voor beleidsmakers om een oordeel te vormen over de ontwikkelingen en deze desgewenst bij te sturen.
De RWI stelt dan ook de volgende maatregelen voor:
1. Openbaarheid gegevens per reïntegratiebedrijf Het UWV zou gegevens en resultaten per reïntegratiebedrijf op korte termijn beschikbaar moeten stellen conform Uw verzoek in de meibrief. Daarbij zou natuurlijk de nodige zorgvuldigheid in acht genomen moeten worden door te zorgen dat de gegevens correct en vergelijkbaar zijn en door rekening te houden met de doelgroep waarvoor een bedrijf werkt. Gezien de start van het opdrachtgeverschap van werkgevers (samen met hun werknemers) in 2003 en de keuzevrijheid van de cliënten zou onderzocht moeten worden of de gegevens beschikbaar kunnen komen per vestiging van het reïntegratiebedrijf. Voor werkgevers en (ex-) werknemers is dat immers het relevante keuzeniveau. Afhankelijk van hoe reïntegratiebedrijven hun informatiesysteem hebben ingericht kan


7



dit echter administratieve lasten voor die bedrijven met zich meebrengen.
2. Tussentijdse informatie
Ook voor de lopende en komende aanbestedingen is het van belang dat snel informatie beschikbaar komt. De RWI heeft in het Beleidskader 2002 al aangegeven dat de enige mogelijkheid om dit te realiseren is wanneer de informatieverplichtingen, althans voorlopig, tot essentiële gegevens beperkt blijven. In ieder geval dient per reïntegratiebedrijf informatie over prijs, resultaat, doelgroep en doorlooptijden openbaar te worden. In de nieuwe aanbestedingsvoorwaarden moet opgenomen worden dat bijvoorbeeld de kwartaalrapportages ook per afzonderlijk bedrijf publiekelijk beschikbaar komen. Deze informatie zou aan de monitor van de RWI gekoppeld kunnen worden. Ook hierbij is het van belang dat de informatie correct en goed vergelijkbaar is.
4. Positie cliënt
De Raad voor Werk en Inkomen heeft in haar beleidskader aangegeven de aanbestedingsprocedure ook te beoordelen vanuit de invalshoek van de positie van de cliënt. In de huidige aanbestedingsprocedure is het UWV de opdrachtgever. Inspraak van de cliënt is in de aanbestedingsprocedure geregeld via de keuze tussen verschillende reïntegratiebedrijven. Binnen de huidige aanbestedingsprocedure richt verbetering van de positie van de cliënt zich dan ook vooral op het verbeteren van die keuzemogelijkheden. Daarbij zijn een aantal uitgangspunten van belang:

1. de cliënt moet daadwerkelijk een keuzemogelijkheid hebben;
2. de cliënt moet daarbij kennis hebben van zijn keuzemogelijk- heden;

3. de cliënt moet adequate ondersteuning kunnen vinden bij het maken van zijn keuze;

4. de cliënt moet het aanbod van reïntegratiebedrijven kunnen beoordelen.
De RWI stelt de volgende maatregelen voor om de aanbestedings- procedure aan die uitgangspunten te kunnen laten voldoen:
1. Meer bedrijven contracteren
Daartoe moeten de opdrachtformuleringen in het bestek niet zo specifiek zijn dat te weinig aanbieders per doelgroep overblijven. Ook moet niet op voorhand al gekozen worden voor het contracteren van slechts één aanbieder. Deze maatregelen kunnen de keuze- mogelijkheid vergroten voor de 14% van de cliënten die in een doelgroep zitten waar slechts één bedrijf gecontracteerd is en voor die doelgroepen waar minder bedrijven zijn gecontracteerd dan gepland. Dit laatste komt waarschijnlijk vanwege de specifieke eisen die met name qua ervaring aan de reïntegratiebedrijven zijn gesteld.

2. Meer maatwerk mogelijk maken


8



Dit kan door minder stringente eisen in het bestek over de inhoud op te nemen en af te rekenen op traject- in plaats van product- basis. Dit sluit ook aan bij de gedachte van resultaatsfinancie- ring. Daarbij worden slechts de globale kaders aangegeven en wordt afgerekend op het uiteindelijke resultaat: de duurzame plaatsing. De gedetailleerde uitwerking binnen de globale kaders door reïnte- gratiebedrijven kan dan vervolgens bijdragen aan meer keuzevrij- heid voor de cliënt. Dit kan tevens leiden tot meer innovatie op de reïntegratiemarkt. Meer vrijheid ten aanzien van de inhoud mag overigens niet tot gevolg hebben dat er niet meer aan bepaalde kwaliteitseisen, bijvoorbeeld doorlooptijden, wordt voldaan.
3. Cliënt informeren en ondersteunen bij keuze De cliënt zou goed voorgelicht moeten worden over de keuzemoge- lijkheden die hij heeft. Dit zou bijvoorbeeld kunnen via een informatiecampagne en een folder. De voorlichting zou allereerst gericht moeten zijn op de cliënten attenderen op hun keuzemoge- lijkheid. Daarnaast zou toegankelijke informatie gegeven moeten worden over de bedrijven waaruit ze kunnen kiezen (kwaliteit, resultaat, klantvriendelijkheid, soort producten etc.). De reïntegratiemonitor van de RWI kan hierbij een rol spelen. Uiteindelijk zou de cliënt ook informatie moeten ontvangen over welk soort traject nu het best op zijn situatie toegesneden is en leidt tot het beste resultaat. Mogelijk levert RWI-onderzoek naar de relatie tussen prijs, resultaat en indeling in doelgroepen daar informatie over op. Tenslotte is natuurlijk ook informatie nodig over wat een reïntegratietraject is en wat in een reïntegratieplan moet staan. Andere belangrijke voorwaarden zijn natuurlijk dat de rechten, plichten en consequenties voor een ieder duidelijk zijn (zie ook de vorige paragraaf). De casemanager van het UWV zou een rol kunnen vervullen bij het verstrekken van dergelijke informatie.
Uit de ervaringen die zijn opgedaan in Australië blijkt dat wil de keuzevrijheid van de grond komen informatie om een keuze op te baseren van belang is. Over de ervaringen op dit punt in de huidige aanbestedingsprocedure zijn slechts enkele signalen van cliënten bekend. Die onderstrepen overigens de Australische ervaringen. De RWI wil onderzoek laten verrichten naar hoe de keuze tussen de reïntegratiebedrijven nu in de praktijk gemaakt wordt en welke knelpunten zich daarbij mogelijk voordoen.

Met vriendelijke groet,
Raad voor Werk en Inkomen

J.P.C.M. van Zijl


9



voorzitter


10