CASESTUDIES SLUITENDE AANPAK
- eindrapport -
drs. L. Mallee
drs. R. Oude Ophuis
drs. R.C. van Waveren
drs. P. van Eekert (Cap Gemini Ernst & Young)
drs. D. van Maanen (Cap Gemini Ernst & Young)
Amsterdam, januari 2002
Regioplan publikatienr. 447
Regioplan Onderzoek Advies en Informatie
Max Euweplein 36
1017 MB Amsterdam
Tel.: 020 - 6277166
Fax : 020 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Onderzoek
Advies en Informatie B.V. in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
1 Inleiding....................................................................................................................... 1
1.1 Inleiding............................................................................................................... 1
1.2 Beleid sluitende aanpak ....................................................................................... 1
1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen ............................................................... 6
1.4 Onderzoeksaanpak en verslag veldwerk.............................................................. 7
1.5 Inhoud rapportage................................................................................................ 9
2 De bevindingen van het onderzoek............................................................................ 11
2.1 Inleiding............................................................................................................. 11
2.2 Taak en taakopvatting........................................................................................ 11
2.3 Taakverdeling uitvoering sluitende aanpak ....................................................... 12
2.4 Bekendheid bij uitvoerders................................................................................ 12
2.5 Algemene werkprocessen: het pad van de nieuwe werkloze............................. 13
2.6 Termijnen........................................................................................................... 14
2.7 Werkprocessen sluitende aanpak niet-uitkeringsgerechtigden door arbeids-
bureaus/CWI's ................................................................................................... 14
2.8 Veranderingen interne organisatie in de drie kolommen................................... 15
2.9 Cliëntgroepen..................................................................................................... 15
2.10 Sluitende aanpak jongeren................................................................................. 16
2.11 Zittend bestand .................................................................................................. 16
2.12 Personen met een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen ............... 18
2.13 Casemanagement ............................................................................................... 18
2.14 Uitstroom en uitval ............................................................................................ 19
2.15 Sancties.............................................................................................................. 20
2.16 Uitbesteding....................................................................................................... 21
2.17 Samenwerking tussen CWI's, gemeenten en uvi's............................................ 22
2.18 Cliëntenparticipatie............................................................................................ 24
2.19 Dekking sluitende aanpak.................................................................................. 24
2.20 Instrumenten om sluitende aanpak te bewaken ................................................. 26
2.21 Knelpunten......................................................................................................... 27
2.22 Verbeterpunten .................................................................................................. 29
3 Conclusies.................................................................................................................. 31
3.1 Inleiding............................................................................................................. 31
3.2 Resultaten sluitende aanpak............................................................................... 31
3.3 Uitvoering sluitende aanpak .............................................................................. 34
3.4 Bekendheid sluitende aanpak bij uitvoerders .................................................... 35
3.5 Knelpunten en positieve ervaringen sluitende aanpak....................................... 35
Bijlagen:
Bijlage 1: Gemeente ......................................................................................................... 39
Bijlage 2: De uitvoeringsinstellingen (uvi's).................................................................... 65
Bijlage 3: Arbeidsbureaus en CWI's ................................................................................ 93
VOORWOORD
Met de sluitende aanpak wordt beoogd langdurige werkloosheid te voorkomen door werklo-
zen die niet zelf aan het werk kunnen komen, binnen twaalf maanden van werkloosheid een
arbeidsmarktgericht aanbod te doen. De sluitende aanpak vloeit voort uit Europees werkgele-
genheidsbeleid en moet in 2002 volledig zijn geïmplementeerd. Vanaf 1999 worden daartoe
in toenemende mate extra middelen beschikbaar gesteld.
Vanaf 2001 is de doelgroep van de sluitende aanpak verbreed en worden ook langdurig
werklozen daarbij betrokken.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) initieert en coördineert dit be-
leid en het is derhalve voor SZW van belang om zicht te hebben en te houden op de imple-
mentatie van de sluitende aanpak en de zich daarbij voordoende knelpunten. Om in deze in-
formatiebehoefte te voorzien, heeft SZW Regioplan opdracht verleend tot het doen van het
onderhavige onderzoek. In dit rapport doen we daarvan verslag.
Aan de realisatie van dit project hebben velen bijgedragen. In de eerste plaats natuurlijk de
respondenten, werkzaam bij gemeenten, uitvoeringsinstellingen, arbeidsbureaus en CWI's.
Wij zijn hen dankbaar voor hun bijdrage.
Ook past een woord van dank aan de klankbordgroep, die ons op prettige en constructieve
manier begeleidde. De groep bestond uit de volgende ambtenaren van het Ministerie van So-
ciale Zaken en Werkgelegenheid:
- mevrouw M. Nijhof;
- de heer W. Knoppe (voorzitter);
- de heer R. Friedel;
- mevrouw M. Valstar;
- mevrouw C. Peeck, later vervangen door de heer L. Beckers.
Het onderzoek is in hoofdzaak uitgevoerd door Luuk Mallee en Roland Oude Ophuis (beide
Regioplan). Peter van Eekert, David van Manen (beide Cap Gemini Ernst & Young) namen
het `gemeentedeel' van het onderzoek voor hun rekening. Rosie Bhola en Linda den Os ver-
zorgden de opmaak van het rapport.
Amsterdam, januari 2002
Bob van Waveren.
projectleider.
1 INLEIDING
1.1 Inleiding
Het overheidsbeleid ter voorkoming en bestrijding van langdurige werkloosheid is de afgelo-
pen paar jaar gericht op het bereiken van een situatie waarin iedere nieuwe werkloze binnen
een jaar na aanmelding een aanbod voor scholing en/of bemiddeling is gedaan. Met andere
woorden, iedere nieuwe werkloze dient binnen twaalf maanden na inschrijving "op een tra-
ject te zitten". Deze zeer ingrijpende beleidswijziging is eind jaren `90, mede naar aanleiding
van in Europees verband genomen beslissingen, ingezet. De sluitende aanpak heeft inmiddels
niet alleen meer betrekking op de nieuwe werklozen, maar ook op het hele bestand aan zit-
tende werklozen. Deze langdurig werklozen moeten allen "tegen het licht" gehouden worden
om te beoordelen of hen al dan niet een traject aangeboden moet worden.
Nu de implementatie goed op weg is, ontstaat een steeds grotere behoefte aan informatie om-
trent de voortgang en de effecten van het nieuwe beleid. Zo zijn reeds twee kwantitatieve on-
derzoeken uitgevoerd naar de mate waarin de sluitende aanpak voor de nieuwe instroom is
ingevoerd, waarvan de laatste, in 2001 door Regioplan is uitgevoerd. Verder werd in 2000
een kwalitatief onderzoek uitgevoerd, gericht op een beschrijving van de wijze waarop de
uitvoeringskolommen op dat moment de sluitende aanpak van volwassen werklozen hadden
voorbereid en uitgevoerd. De minister van SZW heeft in zijn brief van 28 juni 2001 aange-
kondigd een onderzoek te laten verrichten naar de uitvoering van de sluitende aanpak. Het
onderhavige rapport beschrijft de resultaten van dit onderzoek, dat door Regioplan Onder-
zoek Advies en Informatie is uitgevoerd.
1.2 Beleid sluitende aanpak
1.2.1 Sluitende aanpak nieuwe instroom
Het kabinet heeft in november 1998 in een brief haar ambitie kenbaar gemaakt om te komen
tot een sluitende aanpak voor de nieuwe instroom van volwassen werkzoekenden. Hiermee
wordt invulling gegeven aan het tweede richtsnoer voor het werkgelegenheidsbeleid dat tij-
dens de Europese top 1997 was vastgesteld. Het doel van de sluitende aanpak nieuwe in-
stroom is om aan alle nieuwe werklozen van 23 jaar en ouder, die beschikbaar zijn voor ten-
minste twaalf uur per week en die ondersteuning nodig hebben om aan de slag te komen, bin-
nen twaalf maanden van werkloosheid een aanbod te doen, gericht op uiteindelijke uitstroom
1
richting arbeidsmarkt. Door een tijdig aanbod kan langdurige werkloosheid worden voorko-
men.
De werkprocessen van de uitvoeringsorganisaties moesten zo worden ingericht dat er nie-
mand meer buiten de boot zou vallen. Omdat een deel van de uitvoeringsorganisaties daar
toen nog niet volledig op was ingesteld, heeft het kabinet gekozen voor een groeimodel. In
1999 zijn voor het eerst extra middelen voor de sluitende aanpak beschikbaar gesteld. Door
verdere intensivering van het beleid wordt naar een situatie toegegroeid dat eind 2002 sprake
moet zijn van een volledig sluitende aanpak van de nieuwe instroom.
Voor jongeren onder de 23 jaar was al sprake van een sluitende aanpak, vormgegeven aan-
vankelijk door de JWG en later door de WIW. De extra middelen voor de sluitende aanpak
zijn daarom niet bedoeld voor jongeren. Op grond van de WIW wordt aan alle jongeren tot
23 jaar die zich inschrijven als werkloos werkzoekende of een uitkering aanvragen een traject
gericht op doorstroming naar de arbeidsmarkt aangeboden. Het traject moet na maximaal een
jaar bestaan uit een WIW-dienstbetrekking, tenzij naar het oordeel van de gemeenten een an-
der instrument meer uitzicht biedt op doorstroming naar reguliere arbeid.
Ook arbeidsgehandicapten vallen onder de sluitende aanpak. De sluitende aanpak voor ar-
beidsgehandicapten wordt vormgegeven via de Wet REA. De REA-middelen zijn toereikend
om de sluitende aanpak bij de uvi's, gemeenten en Arbeidsvoorziening te realiseren. Trajec-
ten voor arbeidsgehandicapten hoeven dan ook niet uit de extra middelen te worden gefinan-
cierd.
Daarnaast is bepaald dat nieuwkomers tot een periode van maximaal twaalf maanden na af-
ronding van het inburgeringsprogramma tot de doelgroep van de sluitende aanpak horen; ook
al staan zij inmiddels langer dan twaalf maanden als werkloos werkzoekendend ingeschreven
bij het arbeidsbureau. De nieuwkomers vormen dus een uitzondering op de regel die bepaalt
dat het aanbod binnen twaalf maanden van werkloosheid moeten worden gedaan.
Tot 1 mei 1999 waren personen van 57½ jaar en ouder ontheven van alle arbeidsverplichtin- gen. Voor personen die na deze datum de leeftijd van 57½ jaar bereiken gelden bij de in- stroom een aantal verplichtingen. De verplichting om ingeschreven te staan bij Arbeidsvoor- ziening, de verplichting om passende arbeid te aanvaarden en de verplichting om alles na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert. Personen van 57½ jaar en ouder zijn evenwel vrijgesteld van de actieve sollicitatieplicht. Binnen de sluitende aanpak kunnen deze personen een aanbod krijgen, als zij in aanmerking willen komen voor een traject gericht op betaald werk. Dit is dus op basis van vrijwilligheid.
2
Alleenstaande ouders met een Abw-uitkering met kinderen onder de vijf jaar zijn ontheven
van de arbeidsverplichtingen en vallen thans onder de sluitende aanpak, voor zover zij zelf
een voor een aanbod in aanmerking willen komen. In het kader van de Agenda voor de Toe-
komst en de nadere uitwerking daarvan zijn met gemeenten afspraken gemaakt over de actie-
ve benadering van alleenstaande ouders met jonge kinderen in het kader van de sluitende
aanpak, om arbeidsdeelname van alleenstaande ouders met jonge kinderen te bevorderen.
Deelname aan een traject is dus ook voor hen op vrijwillige basis.
1.2.2 Sluitende aanpak zittend bestand
In september 2000 heeft de minister van SZW aangegeven om ook voor de huidige langduri-
ge werklozen een sluitende aanpak te willen realiseren. Deze bestaat uit een eenmalige in-
haalactie met betrekking tot de huidige langdurige werklozen. De inhaalactie bestaat daaruit
dat de uitvoeringsorganisaties zich zouden moeten inspannen om in 2001 en 2002 de
langdurige werklozen die op dit moment niet deelnemen aan een traject of niet recent een
traject hebben afgerond, op te roepen voor een arbeidsmarktgerelateerd gesprek. Hierbij gaat
het in ieder geval om werklozen met sollicitatieplicht. Vervolgens wordt er bekeken of het
aanbieden van een traject noodzakelijk is om te reïntegreren op de arbeidsmarkt. Daarnaast
kan het voor uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de sollicitatieplicht ook zinvol zijn
om een traject aan te bieden. In het geval dat er sprake is van een individuele ontheffing zal
allereerst bezien moeten worden of er nog steeds reden is voor de ontheffing. Als dit niet
(meer) zo is, dan dient de betrokkene een aanbod te krijgen. Voor werkzoekenden zonder
sollicitatieplicht (met categoriale of individuele ontheffing) is een traject wellicht zinvol.
Vervolgens wil de minister een keten van reïntegratie, dat wil zeggen: een sluitende aanpak
van alle nieuwe werklozen plus periodieke activering van degenen die desondanks toch lang-
durig werkloos worden of die langdurig werkloos zijn gebleven. De inzet is dat de
uitvoeringsorganisaties vanaf 2003 hun werkprocessen hebben ingericht op de keten van
reïntegratie. Personen die ondanks de sluitende aanpak langdurig werkloos worden moeten
in beeld blijven en zo nodig een aanvullend aanbod ontvangen. Hiervoor dienen regelmatig
gesprekken te worden gevoerd met de klant.
1.2.3 Uitvoering door kolommen
Gemeenten
De minister heeft op 24 april 2001 met de VNG nadere bestuurlijke afspraken gemaakt over
de sluitende aanpak. Deze afspraken zijn neergelegd in de Agenda voor de Toekomst 2001-
2004.
3
Met betrekking tot de aanpak van de nieuwe instroom van Abw-cliënten1 ouder dan 23 jaar in
fase 2/3/4 is afgesproken dat alle gemeenten deze vóór 1 januari 2003 volledig sluitend moeten
maken. De aanpak van jongeren met een Abw-uitkering moest al langer sluitend zijn. Voorts
worden de gemeenten vanaf 1 januari 2002 ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van
niet-uitkeringsgerechtigden en mensen die vallen onder de Anw.
Over de sluitende aanpak van het zittend bestand zijn in de Agenda voor de Toekomst de
volgende afspraken gemaakt:
* Afgesproken is dat gemeenten zich zullen inspannen om uiterlijk 2002 de huidige bestan-
den van langdurig bijstandsgerechtigden door te lichten en een afspraak te maken over een
traject.
* Bij die doorlichting worden ook de personen met een ontheffing van de arbeidsverplichtin-
gen betrokken. Het streven is om het aantal ontheffingen te halveren.
* Verder heeft de minister met de VNG afgesproken dat uiterlijk in 2003 het merendeel van
de gemeenten hun werkprocessen hebben ingericht op de `sluitende keten van reïntegra-
tie'.
Uvi's
De uvi's zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van de nieuwe instroom van WW-
cliënten in fase 2/3/4, ouder dan 23 jaar en de sluitende aanpak van het zittend bestand van
WW'ers met een uitkering van na 1 januari 1999, in fase 2/3/4. Daarnaast zijn uvi's ook verant-
woordelijk voor de sluitende aanpak van jongeren met een WW-uitkering. Ook personen met
een gecombineerde WW/Abw-uitkering vallen onder de verantwoordelijkheid van de uvi's.
Arbeidsbureaus/CWI's
De arbeidsbureaus/CWI's zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van niet-uitkerings-
gerechtigden en Anw'ers. De verantwoordelijkheid voor niet-uitkeringsgerechtigden en
Anw'ers zal per 1 januari 2002 worden overgeheveld naar de gemeenten. Er is afgesproken dat
arbeidsbureaus/CWI's het bestand van beide groepen voor 1 juli 2002 `opgeschoond' aan de
gemeenten aanleveren. Dat wil zeggen dat de arbeidsbureaus/CWI's zich zullen inspannen om
alle langdurig werkloze niet-uitkeringsgerechtigden te benaderen die langer dan zes maanden
geleden een kwalificerende intake hebben gehad. Personen die belangstelling hebben voor ac-
tieve bemiddeling of een traject worden uitgenodigd voor een kwalificerende intake en zullen
zo nodig zoveel mogelijk nog een aanbod krijgen. Zo ontstaat een geschoond bestand, dat voor
1 juli 2002 kan worden overgedragen aan de gemeenten. De gemeenten zullen de nieuwe in-
stroom van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw'ers vanaf 1 januari 2002 op zich nemen.
1 Daaronder ook begrepen cliënten met een Ioaw- of Ioaz-uitkering.
4
We zullen in het vervolg van dit rapport spreken van niet-uitkeringsgerechtigden, waarmee we
niet alleen werkzoekenden zonder uitkering bedoelen, maar ook werkzoekenden met een Anw-
uitkering.
Daarnaast zijn arbeidsbureaus/CWI's ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van het
zittend bestand van WW'ers in fase 2/3/4 die al langer dan een jaar werkloos zijn met een uit-
kering van vóór 1 januari 1999. De Minister van SZW heeft met Arbeidsvoorziening afgespro-
ken dat de arbeidsbureaus/CWI's op basis van een door het Lisv aangeleverd bestand zullen
vaststellen op welke WW'ers van voor 1 januari 1999 een inhaalslag van toepassing is. Zij zul-
len door de arbeidsbureaus/CWI's worden opgeroepen voor een kwalificerende intake en nog
zo mogelijk in 2001 een aanbod krijgen, zodat voor deze groep de sluitende aanpak gereali-
seerd kan worden. De minister heeft met het Lisv afgesproken dat zij alert zal blijven dat Ar-
beidsvoorziening alle WW-gerechtigden van voor 1999, bij wie dat nodig is, in behandeling
neemt.
De verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van de sluitende aanpak volwassenen en jon-
geren zoals die in 2001 gold, is in de onderstaande tabellen weergegeven.
Tabel 1.1: Sluitende aanpak nieuwe instroom.
Arbeidsvoorziening Uvi's Gemeenten
Abw'ers, fase 2/3/4, WW'ers, fase 2/3/4, NUG'ers, fase 2/3/4, Jongeren, WW X
Jongeren, Abw X
Tabel 1.2: Sluitende aanpak zittend bestand.
Arbeidsvoorziening Uvi's Gemeenten
Abw'ers, fase 2/3/4, > 1 jaar werkloos X
WW'ers, fase 2/3/4, > 1 jaar werkloos, na 1/1/99 X
WW'ers, fase 2/3/4, > 1 jaar werkloos, voor 1/1/99 X
NUG'ers, fase 2/3/4, > 1 jaar werkzoekend X
2 De verantwoordelijkheid van Arbeidsvoorziening voor niet-uitkeringsgerechtigden (nug'ers) is per 1 januari 2002
overgegaan naar de gemeenten.
5
1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen
Het doel van dit onderzoek is om in vervolg op het in 2000 door KPMG Bea uitgevoerde
kwalitatieve onderzoek, een geactualiseerd beeld te geven van de uitvoering van de sluitende
aanpak en de knelpunten die zich daarbij eventueel nog voordoen. Het huidige onderzoek
richt zich niet alleen op de nieuwe instroom van volwassenen in de werkloosheid, maar ook
op de sluitende aanpak voor jongeren en langdurig werklozen (zittend bestand).
We hebben de centrale probleemstelling als volgt geformuleerd3:
1. Hoe ver is de invoering en uitvoering van de sluitende aanpak gevorderd? Hoe ver is daar-
binnen de uitbesteding van reïntegratieactiviteiten gevorderd? Zijn er ook neveneffecten
zichtbaar?
2. Op welke wijze wordt de sluitende aanpak door de verschillende uitvoerders uitgevoerd?
3. In hoeverre zijn de uitvoerders binnen de drie kolommen op de hoogte van de doelstellin-
gen en instrumenten van de sluitende aanpak?
4. Welke knelpunten komt men tegen bij de uitvoering van de sluitende aanpak? In hoeverre
worden de knelpunten als tijdelijk (invoeringsproblemen) of als structureel gezien? Wat
wordt gezien als oplossing(en) van de gesignaleerde knelpunten?
We hebben deze probleemstelling vertaald naar een groot aantal onderzoeksvragen, waarvan
we hieronder de belangrijkste weergeven:
* Hoe zien de werkprocessen sluitende aanpak er in de drie kolommen uit?
* Heeft de invoering van het casemanagement invloed op de effectiviteit van de aanpak?
* Heeft uitbesteding invloed op de effectiviteit van de aanpak?
* Welke rol spelen sancties bij de sluitende aanpak?
* In welke mate is de aanpak sluitend?
* Zijn de uitvoerders op de hoogte van de sluitende aanpak?
* Wat weten consulenten van de resultaten van de trajecten?
* Wat wordt er gedaan met uitvallers?
* Tegen welke knelpunten loopt men in de praktijk van de sluitende aanpak?
* Welke neveneffecten brengt de sluitende aanpak met zich mee?
* Hoe kunnen de werkprocessen verbeterd worden om de sluitende aanpak effectiever te
maken?
3 Ten opzichte van de offerte is de probleemstelling hier vereenvoudigd. Overlappende delen zijn samengevoegd
en de formuleringen zijn vereenvoudigd. De inhoud is ongewijzigd.
6
* Zijn er extra activiteiten uitgevoerd en/of wordt er beleid gevoerd om invulling te geven
aan de sluitende aanpak van het zittend bestand?
1.4 Onderzoeksaanpak en verslag veldwerk
Analyse bestaand schriftelijk materiaal
Ter voorbereiding van de gesprekken op uitvoeringsniveau en om de resultaten van het empi-
risch deel van het onderzoek in een goed kader te kunnen plaatsen, hebben we de relevante
beleidsstukken op landelijk en lokaal niveau bestudeerd.
Interviews met uitvoerenden van betrokken instanties
Het hoofdbestanddeel van het onderzoek bestond uit gesprekken met medewerkers van de
drie betrokken kolommen: arbeidsbureaus/CWI's, uvi's en gemeenten. Per locatie hebben
we twee of drie gesprekken gevoerd.
- Eén gesprek met een beleidsmatige invalshoek, gericht op de inrichting van de werkpro-
cessen en de administratieve organisatie. Binnen de gemeenten is veelal gesproken met
de coördinator sluitende aanpak, bij de uvi's met de manager van de afdeling arbeidstoe-
leiding, bij de arbeidsbureaus/CWI's met de directeur of een seniorconsulent.
- Daarnaast één of twee gesprekken met medewerkers van de werkvloer: consulenten, reïn-
tegratiemedewerkers, casemanagers. Het uitgangspunt was om een individueel interview
af te nemen met een uitvoerder, gericht op de uitvoering van de sluitende aanpak, aange-
vuld met een groepsgesprek met twee of drie uitvoerders om de bevindingen te verbreden.
In de praktijk is in een aantal gevallen één gesprek gevoerd in plaats van twee. Het groeps-
gesprek en het individuele gesprek met uitvoerders zijn daarbij ineen geschoven4.
Door de grote hoeveelheid informatie die we per locatie moesten verzamelen, hebben we tij-
dens de interviews niet altijd alle thema's diepgaand kunnen bespreken. We hebben tijdens
de rapportagefase nog een aantal respondenten gebeld om verschillende hiaten in het onder-
zoeksmateriaal op te vullen. Door de beperkte looptijd van het onderzoek heeft dit niet voor
alle thema's een bevredigend resultaat opgeleverd. Hierdoor hebben we over drie thema's
niet bij elk van de drie kolommen voldoende informatie gekregen: de verantwoordelijkheid
van uvi's voor de sluitende aanpak van jongeren met een WW-uitkering, het tijdstip van het
trajectaanbod bij de drie kolommen en de bewakingsinstrumenten voor de sluitende aanpak
bij gemeenten. Voor alle andere thema's hebben alle respondenten voldoende informatie ge-
geven om de betreffende onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.
4 Redenen daarvoor waren divers. De interviews met de CWI's waren aanvullend bedoeld en daarom beperker van
opzet. Bij de uvi-kantoren waren meestal slechts enkele reïntegratiemedewerkers werkzaam. Bij gemeenten waren
drie interviews vaak niet mogelijk vanwege hoge onderzoeksbelasting.
7
Selectie van onderzoekslocaties
In overleg met de opdrachtgever zijn we tot de volgende verdeling van de onderzoekslocaties
gekomen.
Gemeenten: 8
Uvi's: 10
Arbeidsbureaus/CWI's: 6
Het uitgangspunt bij de selectie van onderzoekslocaties was de eis van de opdrachtgever dat
de onderzoeksresultaten kenmerkend kunnen worden geacht voor de situatie in de uitvoering
van de sluitende aanpak. Met andere woorden, er moest met een redelijke zekerheid gezegd
kunnen worden dat alle verschillende uitvoeringssituaties geïdentificeerd zijn. Bij de selectie
hebben verder de hieronder beschreven overwegingen een rol gespeeld.
Gemeenten
Er zijn zo'n 500 gemeenten, waarvan een relatief klein aantal een groot aandeel van de bij-
standscliënten voor zijn rekening (moet) neemt. Bovendien is de sluitende aanpak nog niet
in alle gemeenten even lang praktijk. De sluitende aanpak is in eerste instantie geïmplemen-
teerd in de grotere gemeenten en is inmiddels in alle gemeenten ingevoerd. Daarom hebben
we ons gericht op de G86-gemeenten. Daarbinnen doet de selectie recht aan het gewicht van
de bijstandspopulatie in de verschillende grootteklassen. We hebben daarom gekozen voor
twee gemeenten van de G4, drie gemeenten uit de G21 en drie gemeenten uit de overige
G86-gemeenten.
Uvi's
Omdat de aantallen WW-cliënten van de uvi's onderling nogal uiteenlopen, hebben we er
in overleg met de opdrachtgever voor gekozen om de selectie gedeeltelijk te baseren op
cliëntenaantallen, zoals we dat ook bij de gemeenten hebben gedaan. We zijn tot een verde-
ling gekomen van vier districtkantoren van het GAK, drie van Cadans, twee van GUO en één
districtkantoor van SFB. We hebben verder bij de keuze van de locaties zoveel mogelijk aan-
sluiting gezocht bij de gemeenten die we bij het onderzoek hebben betrokken. USZO is op
eigen verzoek niet betrokken bij het onderzoek, omdat men pas onlangs de sluitende aanpak
ter hand heeft genomen.
Arbeidsbureaus/CWI's
Ook bij de keuze van onderzoekslocaties van arbeidsbureaus hebben we zoveel mogelijk
aansluiting gezocht bij de participerende gemeenten. We hebben gekozen voor één arbeids-
bureau in een G4-gemeente, één arbeidsbureau in een G21-gemeente en één arbeidsbureau
in een kleinere gemeente. Verder hebben we drie min of meer volwaardige CWI's geselec-
teerd. Van de drie arbeidsbureaus bleken er inmiddels twee te zijn opgegaan in een CWI.
8
1.5 Inhoud rapportage
De opbouw van dit rapport is als volgt. Na dit inleidende hoofdstuk volgt een hoofdstuk
waarin we de bevindingen van de deelonderzoeken bij de drie kolommen naast elkaar zetten
en we overeenkomsten en verschillen signaleren. Het derde hoofdstuk bevat de conclusies
over de stand van zaken van de sluitende aanpak.
Dit rapport bevat drie bijlagen, waarin we de stand van zaken van de sluitende aanpak in de
drie kolommen bespreken. We gaan achtereenvolgens in op de gemeenten, de uvi's en de ar-
beidsbureaus/CWI's.
9
10
2 DE BEVINDINGEN VAN HET ONDERZOEK
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de bevindingen van het onderzoek. In elke para-
graaf worden voor achtereenvolgens de gemeenten, de uvi's en de arbeidsbureaus/CWI's de
bevindingen over het betreffende thema weergegeven. Zo mogelijk zullen we per paragraaf
een conclusie geven die betrekking heeft op de drie kolommen. Voor een meer uitgebreid
verslag van de bevindingen verwijzen we naar de bijlagen. In bijlage 1, 2 en 3 worden de on-
derzoeksresultaten over achtereenvolgens de gemeenten, de uvi's en de arbeidsbureaus/
CWI's beschreven.
2.2 Taak en taakopvatting
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van personen met een bij-
standsuitkering die ouder zijn dan 23 jaar en fase 2, 3 of 4 hebben. Gemeenten bieden Abw-
cliënten die een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben, op vrijwillige ba-
sis trajecten aan. Verder zijn gemeenten krachtens de WIW ook verantwoordelijk voor de
sluitende aanpak van jongeren onder de 23 jaar. In de praktijk rekenen gemeenten het zittend
bestand niet altijd tot de doelgroep van de sluitende aanpak. Gemeenten spreken van een ge-
heel sluitende aanpak van het zittend bestand als alle cliënten gesproken zijn en deze cliënten
òf op traject zijn gezet òf een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben ge-
kregen. De sluitende aanpak van gemeenten maakt over het algemeen deel uit van een breder
sociaal beleid dat aan alle werkzoekenden uit hun gemeente een geschikt aanbod wil doen.
De uvi's zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van personen die voor minimaal twaalf uur per week een WW-uitkering hebben, ouder dan 23 jaar zijn, fase 2, 3 of 4 hebben en na 1 januari 1999 werkloos zijn geworden. Verder zijn uvi's ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van jongeren met een WW-uitkering.
De arbeidsbureaus/CWI's zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van niet-uitke- ringsgerechtigden en Anw'ers in fase 2/3/4. Daarnaast zijn zij ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van personen met een WW-uitkering die voor 1 januari 1999 werkloos zijn geworden. De trajecten voor deze groep worden gefinancierd uit het prestatiebudget en moe- ten uitgevoerd worden door Kliq. De respondenten van de arbeidsbureaus/CWI's wisten niet of er voor deze groep specifiek beleid geformuleerd is. Ten slotte hebben arbeidsbureaus/ CWI's drie taken die voorwaardenscheppend zijn voor de uitvoering van de sluitende aanpak
11
door de uitkerende instanties, namelijk de uitvoering van de fasering, de kwalitatieve intake
en de bemiddelingsgesprekken fase 1.
2.3 Taakverdeling uitvoering sluitende aanpak
In een aantal gemeenten is een scheiding aangebracht tussen een afdeling die verantwoorde-
lijk is voor de claimbeoordeling1 en het verstrekken van de uitkering, en een afdeling die ge-
richt is op reïntegratie en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de sluitende aan-
pak. Andere gemeenten willen deze scheiding gaan doorvoeren.
Binnen de uvi's bestaat een vergelijkbare scheiding van taken. De afdeling WW is verant- woordelijk voor de uitkering en voor sanctionering. De sluitende aanpak wordt uitgevoerd door de afdeling arbeidstoeleiding. Reïntegratiemedewerkers van de afdeling arbeidstoelei- ding plaatsen de WW'ers in een traject en volgen hen.
In de arbeidsbureaus/CWI's zijn meestal twee specifieke taken die verbonden zijn met de sluitende aanpak: het casemanagement voor niet-uitkeringsgerechtigden en het screenen van bestanden ten behoeve van de bewaking van de sluitende aanpak.
2.4 Bekendheid bij uitvoerders
De reïntegratiemedewerkers van de uvi-kantoren zijn goed op de hoogte van de sluitende
aanpak nieuwe instroom en zittend bestand (van na 1 januari 1999): zij weten precies welke
cliënten tot de doelgroep behoren en wat de sluitendheid van de aanpak inhoudt. Terwijl we
de veronderstelling hadden dat het beleid wellicht niet volledig was doorgedrongen tot bij
de uitvoerders, bleek bij de uvi's de kennis van de reïntegratiemedewerkers over de sluitende
aanpak soms zelfs groter dan van de manager van de afdeling arbeidstoeleiding.
Bij de gemeentelijke consulenten is de kennis over de sluitende aanpak vaak wat globaler; zij kennen de sluitende aanpak veelal vooral als het voorkomen dat er mensen tussen wal en schip vallen bij het aanbieden van trajecten naar werk, sociale activering en zorg. Zij weten dat na de nieuwe instroom nu ook het zittend bestand sluitend aangepakt moet worden.
Consulenten van arbeidsbureaus/CWI's denken bij de sluitende aanpak niet in eerste instantie aan de verantwoordelijkheid voor niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4, maar vooral aan
1 Voor de eenvoud van de tekst gebruiken we voor het vaststellen van recht, duur en hoogte van de uitkering voor
gemeenten en uvi's in dit rapport dezelfde term, namelijk claimbeoordeling.
12
de uitvoering van de bemiddelingsgesprekken met fase 1-cliënten. Men is meestal redelijk
bekend met de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden; men weet dat er een case-
manager niet-uitkeringsgerechtigden is en dat deze cliënten bij Kliq op traject worden gezet.
De uitvoerders weten niet of er beleid is ten aanzien van het zittend bestand van cliënten die
een WW-uitkering hebben van voor 1 januari 1999.
2.5 Algemene werkprocessen: het pad van de nieuwe werkloze
Het pad dat een nieuwe werkloze doorloopt, begint meestal bij een arbeidsbureau of een CWI
en kent vier stappen die bij elk arbeidsbureau/CWI gelijk zijn. Ten eerste de werkintake
waarin de cliënt wordt gefaseerd in fase 1 of nader te bepalen en waar meestal de eerste be-
middelingsactiviteiten plaatsvinden. Ten tweede de uitkeringsintake die òf binnen het CWI
plaatsvindt òf nog bij de uitkerende instanties. Ten derde de bemiddelingsgesprekken2 met
fase 1-cliënten waarvan de eerste meestal face-to-face plaatsvindt. Ten vierde de kwalifice-
rende intake (kwint) voor cliënten die niet in fase 1 zitten.
Fase 1-cliënten, met of zonder uitkering, blijven wat betreft hun reïntegratie bij het arbeids- bureau/CWI, fase 2/3/4-cliënten met een uitkering vervolgen hun pad na de kwint bij de uit- kerende instantie. Niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 blijven onder de verantwoorde- lijkheid van de arbeidsbureaus/CWI's en komen in traject bij Kliq.
Het pad van Abw-cliënten in fase 2/3/4 kent bij gemeenten over het algemeen de volgende drie stappen. Ten eerste de keuze van een traject op basis van de kwint of een eigen analyse. De keuzemogelijkheden zijn een traject naar werk, een sociale activeringstraject, een zorgtra- ject of een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Ten tweede het traject bij een reïntegratiebedrijf, een zorginstelling of bij de gemeente zelf. Ten derde het resultaat van het traject, namelijk uitstroom naar werk of een vervolgtraject.
Het pad van WW-cliënten in fase 2/3/4 bij de uvi's is in grote lijnen hetzelfde als dat van
Abw-cliënten bij de gemeenten: eerst de keuze van een traject op basis van de kwint of een
eigen analyse, daarna het traject bij een reïntegratiebedrijf en ten slotte de uitstroom naar
werk. Het gaat bij uvi-cliënten meestal om een traject naar werk en soms naar een WIW-
dienstbetrekking.
2 De bemiddelingsgesprekken fase 1 worden in het referentiewerkproces als volgt beschreven (versie 3.2, 11 okto-
ber 2000, p. 29): De bemiddelingsgesprekken zijn niet vrijblijvend. Met respect voor de eigen verantwoordelijk-
heid van de klant heeft het bemiddelingsgesprek een stimulerende functie. Tijdens de regelmatig terugkerende
persoonlijke contacten met de klant wordt getoetst of en in welke mate de klant zelf initiatief heeft genomen om
zijn terugkeer in het arbeidsproces te bevorderen. Door de CWI-consulent wordt getoetst hoe effectief het ar-
beidsmarkt-, zoek- en sollicitatiegedrag van de klant is geweest. Zo nodig wordt met de klant besloten tot aanvul-
lende dienstverlening.
13
2.6 Termijnen
De meeste arbeidsbureaus/CWI's hanteren bepaalde termijnen om het succes van hun slui-
tende aanpak, in de zin van tijdigheid, te bewaken. De kwint moet tussen de twee en vier we-
ken na inschrijving plaatsvinden, of binnen een half jaar in het geval van fase 1-cliënten. Het
eerste bemiddelingsgesprek moet binnen één tot twee maanden na inschrijving plaatsvinden
en er moeten drie tot zes bemiddelingsgesprekken in het eerste half jaar worden gevoerd3.
De uvi's en gemeenten gebruiken termijnen niet als succesindicator voor de sluitende aan- pak. De uvi's en gemeenten kennen een wettelijke termijn waarbinnen de claimbeoordeling moet plaatsvinden. De uvi's hebben verder de volgende termijnen. De uvi moet de cliënt bin- nen maximaal een week na binnenkomst van de kwint aanmelden bij een reïntegratiebedrijf. Het reïntegratiebedrijf moet binnen vier weken na de intake het trajectplan opstellen. De uvi moet binnen tien dagen na ontvangst het trajectplan accorderen.
2.7 Werkprocessen sluitende aanpak niet-uitkeringsgerechtigden door arbeids-
bureaus/CWI's
Na bespreking van de algemene werkprocessen in paragraaf 2.5, gaan we nu in op de werk-
processen voor niet-uitkeringsgerechtigden bij de arbeidsbureaus/CWI's. Een aantal arbeids-
bureaus/CWI's, dat gevestigd is in de grote steden, heeft de verantwoordelijkheid voor de
sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden (nieuwe instroom en zittend bestand) pas
recent opgepakt. Deze arbeidsbureaus/CWI's hebben het casemanagement voor niet-uitke-
ringsgerechtigden niet of nauwelijks ingevuld en zij zijn nog bezig met het doorlichten van
het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden.
Bij de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten is de sluitende aan- pak van de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden al geruime tijd geïntegreerd in de werkprocessen. Voor de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 is meestal een specifiek werkproces ingericht: er is een casemanager die niet-uitkeringsge- rechtigden doorverwijst naar Kliq en de trajecten volgt op basis van de schriftelijke rapporta- ges die Kliq verschaft. Verschillen tussen arbeidsbureaus/CWI's bestaan vooral in de intensi- teit van de communicatie tussen Kliq en het arbeidsbureau/CWI.
3 In het referentiewerkproces CWI, versie 3.2 van 11 oktober 2000 wordt één concrete termijn genoemd: voor
fase 1-cliënten moet na maximaal zes maanden een kwint worden uitgevoerd. Verder wordt aangegeven dat de
kwint bij voorkeur vóór de uitkeringsintake moet plaatsvinden, hoewel wordt toegegeven dat dat momenteel
meestal niet haalbaar zal zijn. Daarnaast wordt gesteld dat het CWI de gegevens uit de uitkeringsintake binnen
twaalf werkdagen aan de uitkerende instanties moet overdragen. In het referentiewerkproces wordt ten slotte aan-
gegeven dat het CWI andere termijnen met de uitkerende instanties kan afspreken in service niveau overeenkom-
sten.
14
De arbeidsbureaus/CWI's uit de middelgrote gemeenten zeggen verder sluitend te zijn voor
het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden: ze hebben een aanbod gedaan aan alle
niet-uitkeringsgerechtigden uit het zittend bestand, die een traject nodig hebben en dat ook
willen.
Voor alle arbeidsbureaus/CWI's geldt dat de dienstverlening aan fase 1-cliënten zonder en
met uitkering over het algemeen gelijk is: na de werkintake volgen de bemiddelingsgesprek-
ken.
2.8 Veranderingen interne organisatie in de drie kolommen
Bij een deel van de gemeenten zien we twee veranderingen in de organisatie die het gevolg
zijn van de sluitende aanpak. Ten eerste het in aparte afdelingen onderbrengen van enerzijds
reïntegratieactiviteiten bij trajectbegeleiders en anderzijds claimbeoordeling en uitkeringsver-
strekking bij bijstandsconsulenten, waardoor de trajectbegeleiders zich volledig kunnen rich-
ten op reïntegratie. Ten tweede het cliëntgebonden werken: cliënten krijgen steeds meer te
maken met vaste trajectbegeleiders.
Bij de uvi's heeft de sluitende aanpak niet voor structurele veranderingen van de werkproces-
sen gezorgd. Wel heeft de sluitende aanpak de uvi-kantoren een impuls gegeven om met ex-
tra daadkracht de aanpak geheel sluitend te maken. Zo wordt over het algemeen de doelgroep
voor de sluitende aanpak van de nieuwe instroom en meestal ook van het zittend bestand, be-
ter gescreend.
De belangrijkste verandering in de werkprocessen van arbeidsbureaus/CWI's als gevolg van
de sluitende aanpak is volgens de respondenten de invoering van bemiddelingsgesprekken,
waardoor de aanpak van arbeidsbureaus/CWI's veel meer gericht is op de werklozen in
plaats van de werkgevers.
2.9 Cliëntgroepen
Gemeenten maken bij de sluitende aanpak nauwelijks onderscheid tussen verschillende
cliëntgroepen. Wel zijn er natuurlijk verschillen in de inhoud van trajecten; zo wordt de drie-
deling trajecten naar werk, trajecten sociale activering en zorgtrajecten gemaakt en daarnaast
kunnen cliënten tijdelijk ontheven worden van de arbeidsverplichtingen. Er is dan weliswaar
geen verschil in de procedure van het aanbieden van een traject in het kader van de sluitende
aanpak, maar er is grote variatie in mogelijke trajecten en projecten voor specifieke doelgroe-
pen.
15
De reïntegratiemedewerkers van de uvi's hebben weinig mogelijkheden om cliëntgroepen
verschillend te behandelen. Vaak gaan zij wat coulanter om met ouderen en seizoensarbei-
ders, in de zin dat ze bij die cliënten wat minder aandringen op een traject. Verder is er een
aantal uvi's dat extra aandacht aan fase 4-cliënten besteedt.
Ook arbeidsbureaus/CWI's maken in hun beleid nauwelijks onderscheid tussen verschillende cliëntgroepen. Uitzonderingen zijn jongeren, die vaak strenger worden aangepakt en alloch- tonen die via het MKB-project intensiever worden begeleid.
We kunnen dus concluderen dat bij de uitvoering van de sluitende aanpak nauwelijks onder-
scheid wordt gemaakt tussen verschillende doelgroepen. Alleen gemeenten voeren doelgroe-
penbeleid door specifieke trajecten in te zetten.
2.10 Sluitende aanpak jongeren
Voor jongeren is de aanpak als gevolg van de JWG/WIW al langer sluitend. Daarom komen
er ook weinig jongeren voor in het zittend bestand, tenzij er sprake is van een ontheffing van
de arbeidsverplichtingen. Ook wordt er momenteel weinig gebruik gemaakt van WIW-
dienstbetrekkingen voor jongeren, omdat de meeste jongeren zelf werk vinden of direct naar
regulier werk bemiddeld kunnen worden.
Een aantal gemeenten kent een aparte aanpak van jongeren: zij sturen jongeren die zich mel-
den voor een uitkering eerst langs een aantal uitzendbureaus. Het is de ervaring dat de meeste
jongeren vervolgens niet terugkeren om de uitkeringsaanvraag door te zetten. Ook zijn er een
aantal gemeenten dat wil vermijden dat jongeren zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt op-
gaan door een terugkeer naar het reguliere onderwijs te stimuleren of duale leerwerktrajecten
inzetten.
De uvi-kantoren geven aan dat bij hen zeer weinig jongeren zich als nieuwe klant aanmelden
en dat zij geen specifieke aanpak voor jongeren hebben.
2.11 Zittend bestand
In de onderzochte gemeenten zijn de werkprocessen voor cliënten uit het zittend bestand en
nieuwe cliënten grotendeels gelijk. Cliënten uit het zittend bestand krijgen doorgaans geen
kwint, maar worden via heronderzoeken benaderd en opnieuw in kaart gebracht.
16
Alle onderzoeksgemeenten geven aan de ambitie te hebben om voor 2003 ook het zittend be-
stand sluitend te hebben gemaakt. De helft van de onderzochte gemeenten geeft aan daarbij
tegen problemen aan te lopen: het zittend bestand is vaak groot en men kent dit bestand
slecht. Daarentegen zijn er ook gemeenten met weinig problemen: de helft van de onderzoch-
te gemeenten denken dit karwei te hebben geklaard voor 1 januari 2003. Uit de gesprekken
blijkt dat deze problemen voorkomen zowel in grote (G4-)gemeenten, als in de overige ge-
meenten.
Een aantal uvi-kantoren heeft in het verleden het zittend bestand doorgelicht om te kijken of
alle cliënten op traject zitten. Zo kon men met een opgeschoond bestand met de sluitende
aanpak van de nieuwe instroom starten. Verder screenen momenteel veel uvi-kantoren het
zittend bestand regelmatig. Over het algemeen is het zittend bestand van uvi-kantoren (inclu-
sief cliënten van voor 1 januari 1999) in de orde van grootte van enkele tientallen.
Een aantal uvi-kantoren echter heeft geen zicht op de grootte van het zittend bestand. Dit is
het gevolg van een gebrek aan menskracht in combinatie met het feit dat het screenen van
het bestand handmatig moet gebeuren.
Deze uvi-kantoren hebben ook een groot bestand van cliënten die voor 1 januari 1999
werkloos zijn geworden; zij ondernemen echter geen actie voor deze cliënten, maar wachten
op initiatief van de arbeidsbureaus/CWI's, die verantwoordelijk zijn voor de sluitende aan-
pak van deze groep cliënten.
Een aantal arbeidsbureaus/CWI's screent het gehele bestand (inclusief het zittend bestand)
periodiek; zij kijken of met alle fase 1-cliënten bemiddelingsgesprekken worden gevoerd en
welke fase 2/3/4-cliënten een nieuwe kwint nodig hebben. Hierbij wordt het zittend bestand
van de niet-uitkeringsgerechtigden gewoon meegenomen.
De arbeidsbureaus/CWI's die in de grote steden zijn gevestigd, zijn pas onlangs begonnen
met het doorlichten van het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden en hebben dit be-
stand daarom nog niet volledig in beeld.
Geen van de respondenten van de arbeidsbureaus/CWI's weet of er beleid geformuleerd is
voor de WW-cliënten met een uitkering van voor 1 januari 1999.
We kunnen concluderen dat alle onderzoeksgemeenten de ambitie hebben om voor 2003 ook
het zittende bestand sluitend te maken en dat de realisatie van dit voornemen naar verwach-
ting in de helft van deze gemeenten onzeker is. Deze problemen komen voor zowel in grote
(G4-)gemeenten als in de overige gemeenten. Eén van de problemen is de omvang van het
bestand.
De meeste uvi's geven aan juist een zittend bestand van beperkte omvang te hebben, dat ze
regelmatig screenen om de aanpak sluitend te houden.
17
Een deel van de arbeidsbureaus/ CWI's kan door het sluitend houden van de aanpak van de
nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden het zittend bestand beperkt houden. Andere
arbeidsbureaus/CWI's hebben het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden nog niet
in beeld.
2.12 Personen met een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen
Een groot deel van de bestanden van gemeenten bestaat uit cliënten die tijdelijk zijn onthe-
ven van de arbeidsverplichtingen. De wijze waarop gemeenten omgaan met cliënten uit de
groep die op categoriale basis een ontheffing krijgt, varieert. Sommige gemeenten laten deze
cliënten geheel met rust. Andere gemeenten benaderen deze cliënten juist actief met een aan-
bod.
De meeste gemeenten verwachten problemen bij het reduceren van het aantal individuele
ontheffingen.
Bij de uvi's wordt met deze cliëntgroepen anders omgegaan. Cliënten ouder dan 57½ jaar
worden niet actief benaderd voor een traject, dit in tegenstelling tot een aantal gemeenten.
Uvi-kantoren zetten deze oudere cliënten op vrijwillige basis op traject. Voor alleenstaande
ouders met kinderen zijn geen restricties: zij moeten beschikbaar zijn voor deelname aan tra-
jecten en voor werk. De sluitende aanpak van cliënten met een arbeidshandicap wordt gefi-
nancierd via de Rea.
2.13 Casemanagement
Geen enkele gemeente zegt al met een volledig uitgewerkt concept van casemanagement te
werken4. Gemeenten experimenteren met casemanagers en proberen de randvoorwaarden
voor casemanagement te realiseren. De meeste gemeenten willen op korte termijn het case-
management invoeren. Een aantal gemeenten is daar nog niet aan toe. Dit komt doordat ze
het zittende bestand nog niet hebben doorgelicht, of door capaciteitsproblemen, of door een
grote gerichtheid op het uitkeringsproces. Vaak is de caseload van casemanagers nog hoog:
meer dan honderd. In een aantal gemeenten heeft men gekozen voor multidisciplinaire teams
in plaats van het samenbrengen van diverse competenties in de persoon van een casemana-
ger.
4 Er zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst middelen beschikbaar gesteld voor de verdere ontwikke-
ling van het casemanagement voor G4- en G26-gemeenten die bereid zijn resultaatverplichtingen af te spreken.
Ook voor de andere gemeenten bestaat er een subsidieregeling voor de ontwikkeling van het caseamagement.
18
Cliënten van uvi's hebben altijd een vaste reïntegratiemedewerker. Deze functionaris kiest
voor de cliënt het reïntegratiebedrijf uit, beoordeelt het trajectplan en volgt de cliënt meestal
op basis van rapportages van het reïntegratiebedrijf. Soms voert de reïntegratiemedewerker
een intakegesprek en/of maakt een reïntegratievisie van de cliënt. Activiteiten met betrekking
tot de claimbeoordeling en sanctionering zitten niet in het takenpakket van de reïntegratieme-
dewerkers.
De meeste arbeidsbureaus/CWI's hebben een casemanager voor niet-uitkeringsgerechtigden
die deze cliënten op traject zet en administratief volgt. Verder proberen arbeidsbureaus/
CWI's meestal zoveel mogelijk alle gesprekken met een cliënt door één en dezelfde consu-
lent te laten uitvoeren. Bij de oudere CWI's blijkt dit moeilijker haalbaar; meestal wordt òf
de uitkeringsintake òf de kwalificerende intake door een specialist uitgevoerd.
We kunnen concluderen dat het bij de invoering van het casemanagement `werk' en `inko- men' meestal niet geïntegreerd zijn in één persoon. Bij gemeenten en uvi's is het meestal be- leid om het uitkeringsproces en de reïntegratie in twee verschillende afdelingen onder te brengen. In CWI's blijkt het moeilijk te zijn om de bemiddelingsactiviteiten en de uitkerings- aanvraag te combineren in één persoon; daar wordt vaak wel naar toegewerkt.
2.14 Uitstroom en uitval
Niet iedere gemeente heeft even goed zicht op de uiteindelijke uitstroom van cliënten naar
werk of meer in het algemeen in hoeverre de doelstelling van het aangegane traject is be-
haald. De grotere gemeenten hebben over het algemeen geen goed zicht op de uitval tijdens
de trajecten. Dit heeft te maken met de gebrekkige informatiestromen tussen reïntegratiebe-
drijven en gemeenten. Daartegenover hebben de kleinere5 gemeenten wel een goed zicht op
uitval tijdens trajecten en uitstroom naar werk. Uitval kan, afhankelijk van de situatie, leiden
tot sanctionering, tijdelijke vrijstelling van de arbeidsverplichtingen of een ander traject.
Uvi-kantoren hebben meestal zicht op de uitval van cliënten tijdens een traject. Uitval wordt
dikwijls veroorzaakt door ziekte of motivatiegebrek. Een cliënt kan dan door het uvi-kantoor
weer opgepakt worden voor een nieuw traject, worden doorverwezen voor een Rea-keuring
of gesanctioneerd worden bij verwijtbaar gedrag. In het laatste geval wordt de cliënt mogelijk
niet meer opgepakt voor een nieuw traject. Ook uitval in de eerste maanden na plaatsing op
een baan wordt door het reïntegratiebedrijf aan het uvi-kantoor gemeld. Cliënten worden dan
door het reïntegratiebedrijf zelf weer opgepakt om hen opnieuw naar een baan toe te leiden
(nazorg).
5 Het gaat hier om de kleinere gemeenten in de onderzoeksgroep die bestaat uit middelgrote en grote gemeenten.
19
Als cliënten na een reïntegratietraject niet geplaatst worden op een baan of uitvallen ná de
formele nazorgperiode verdwijnen zij uit het zicht van de reïntegratiemedewerkers van de
uvi-kantoren. In beide voorkomende gevallen is er door de uvi-kantoren geen duidelijk beleid
geformuleerd over de procedure die gevolgd moet worden. Het gevolg is dat cliënten vaak
niet meer opgepakt worden. Ze zitten respectievelijk hun WW-periode tot het einde uit of
moeten de uitkeringsaanvraagprocedure opnieuw beginnen.
We kunnen concluderen dat de aanpak van uvi's aan de voorkant sluitend is (instroom in tra-
jecten), maar dat aan de achterkant er nog tekortkomingen zijn (uitstroom naar een baan). Er
is namelijk geen beleid geformuleerd over wat er moet gebeuren met cliënten die na afloop
van een traject niet geplaatst worden. Deze cliënten worden niet opnieuw opgepakt en hier-
door worden die trajecten niet succesvol afgerond.
Bij de meeste arbeidsbureaus/CWI's wordt uitstroom en uitval van niet-uitkeringsgerechtig-
den in fase 2/3/4 door Kliq aan de casemanager gemeld. Bij een deel van de arbeidsbureaus/
CWI's is echter geen communicatie met Kliq en blijven de resultaten van de trajecten van
niet-uitkeringsgerechtigden onbekend.
In hoeverre consulenten op de hoogte zijn van de uitstroom van fase 1-cliënten (met of zon-
der uitkering), is afhankelijk van de cliënten, die dit moeten melden maar dat vaak niet doen;
meestal kunnen de consulenten van het arbeidsbureau/CWI niet in het systeem van de uitke-
rende instantie kijken of de cliënt nog een uitkering heeft. Uitval wordt door de consulent ge-
constateerd als een cliënt niet komt opdagen op een afspraak, hoewel het moeilijk is vast te
stellen of een cliënt is uitgevallen of juist een baan heeft gevonden.
Uit het voorgaande kunnen we twee conclusies trekken. Ten eerste is er een gebrek aan zicht op uitstroom en uitval in elk van de drie kolommen. Ten tweede is er over het algemeen geen beleid geformuleerd wat er met uitvallers moet gebeuren. Het beleid lijkt meer gericht te zijn op het aanbieden van trajecten dan op het succesvol afronden van trajecten en het weer op- pakken van cliënten die uitvallen tijdens of na het traject. De keten van reïntegratie, zoals be- schreven in de Agenda van de Toekomst, is dus nog niet gerealiseerd.
2.15 Sancties
Een meerderheid van de gemeenten zegt het sanctiebeleid consequent toe te passen als er
sprake is van verwijtbaar gedrag van een cliënt in een traject. In een enkele gemeente zegt
men daarentegen terughoudend om te gaan met het opleggen van sancties. Verder zorgt de
taaksplitsing tussen bijstandsconsulenten en uitstroomconsulenten ervoor dat het niet altijd
lukt om via sancties in de uitkeringssfeer het uitstroomgedrag te bevorderen: het komt voor
dat de uitstroomconsulent verwijtbaar gedrag constateert, maar dat de bijstandsconsulent
geen sanctie oplegt. Verder melden sommige gemeenten dat sancties achterwege blijven om-
20
dat reïntegratiebedrijven of scholingsinstellingen verwijtbaar gedrag (zoals verzuim) niet
doorgeven aan de gemeente.
Bij uvi's zorgt de scheiding tussen de WW-afdeling die verantwoordelijk is voor sanctione-
ring, en de afdeling arbeidstoeleiding ervoor dat de afstemming tussen sanctionering en reïn-
tegratie soms gebrekkig is. Bij uitval rapporteert de reïntegratiemedewerker dit aan de afde-
ling WW. In een aantal kantoren houdt hiermee de bemoeienis van de afdeling arbeidstoelei-
ding op. In andere uvi-kantoren hebben de reïntegratiemedewerkers soms nog een rol in het
onderzoek of er sprake is van verwijtbaar gedrag. Deze scheiding van taken kan tot gevolg
hebben dat sanctionering niet in dienst staat van reïntegratie, zoals dat ook bij gemeenten
soms het geval is.
Als niet-uitkeringsgerechtigden zich niet aan de afspraken met het arbeidsbureau/CWI hou-
den, wordt meestal de dienstverlening stopgezet. Bij cliënten met een uitkering verlengt het
arbeidsbureau/CWI het bewijs van inschrijving niet, en wordt er een kennisgeving naar de
uitkerende instantie verzonden. Omdat de uitkerende instanties vaak niet terugkoppelen wat
zij met de kennisgevingen doen, is er geen zicht op de effectiviteit van die kennisgevingen
bij het CWI.
We kunnen concluderen dat het instrument sanctionering effectiever in dienst van de reïnte-
gratie kan worden ingezet door de interne communicatie binnen gemeenten en uvi's te ver-
beteren alsmede de communicatie tussen arbeidsbureaus/CWI's en reïntegratiebedrijven
enerzijds en uitkerende instanties anderzijds.
2.16 Uitbesteding
Vooruitlopend op de plicht tot uitbesteding van reïntegratiediensten per 1 januari 2002 als
gevolg van SUWI, kopen alle gemeenten voor de uitvoering van trajecten gedeeltelijk dien-
sten in van reïntegratiebedrijven. Verder worden er ook delen van trajecten uitgevoerd door
instellingen met wie de gemeente geen opdrachtgever- opdrachtnemerrelatie heeft maar meer
een samenwerkingsrelatie; het gaat hierbij om zorg- en welzijnsinstellingen, WIW-organisa-
ties en scholingsinstellingen. Een deel van de gemeenten werkt al op een zakelijke manier
met deze instellingen samen, een ander deel van de gemeenten wil met deze instellingen
graag een meer zakelijke relatie ontwikkelen, maar stuit daarbij op moeilijkheden die te ma-
ken hebben met de cultuur binnen die instellingen.
Een deel van de gemeenten koopt integrale trajecten in. Het reïntegratiebedrijf koopt dan veelal deeltrajecten in bij onderaannemers en voert de trajectbegeleiding uit. Sommige ge- meenten besteden ook het casemanagement uit aan reïntegratiebedrijven, waardoor die ge-
21
meenten nauwelijks nog regie over de trajecten kunnen voeren. Andere gemeenten stellen
zelf een traject op en kopen deeltrajecten in bij verschillende bedrijven, soms gecombineerd
met eigen activiteiten zoals schuldhulpverlening en welzijnsactiviteiten.
Sommige gemeenten zijn niet gelukkig met de verplichte inkoop bij reïntegratiebedrijven.
Zij vinden dat die bedrijven nauwelijks producten hebben die geschikt zijn voor fase 4-cliën-
ten, en doen dat liever onder eigen beheer. Daarnaast zijn er respondenten die het onnodig
vinden dat reïntegratiebedrijven zelf een intake en cliëntanalyse uitvoeren, terwijl de ge-
meente dat al heeft gedaan. Hier tegenover staan gemeenten die heel tevreden zijn over de
reïntegratiebedrijven.
De informatievoorziening van reïntegratiebedrijven aan gemeenten is vaak ontoereikend.
Voor een deel liggen de oorzaken hiervan aan de kant van de gemeenten. Er worden op de
eerste plaats vaak onduidelijke afspraken gemaakt, en als er afspraken zijn, worden ze nau-
welijks bewaakt en ten slotte kunnen de automatiseringssystemen van de gemeenten de infor-
matiestroom op cliëntniveau vaak niet aan.
Voor de uvi's worden alle trajecten uitgevoerd door reïntegratiebedrijven. Via de landelijke
aanbestedingsprocedure zijn contracten voor een jaar afgesloten. Uvi-kantoren zijn per sector
aangewezen op één of enkele reïntegratiebedrijven. Veel respondenten hebben moeite met
dit gebrek aan keuzemogelijkheden voor de regionale kantoren.
Er zijn weinig klachten over de informatievoorziening van reïntegratiebedrijven aan uvi's.
Deze bedrijven rapporteren over het algemeen na afronding van elk trajectonderdeel en van
het hele traject. Ook als een cliënt uitstroomt naar werk, wordt dit gerapporteerd door het
reïntegratiebedrijf. De intensiteit van het contact tussen de reïntegratiemedewerkers van de
uvi's en de consulenten van de reïntegratiebedrijven varieert.
Arbeidsbureaus/CWI's besteden alleen de uitvoering van trajecten van niet-uitkeringsgerech- tigden uit aan Kliq. Verder wordt er niets uitbesteed.
We kunnen concluderen dat de inkoop van reïntegratiediensten bij gemeenten en uvi's nog
in ontwikkeling is.
2.17 Samenwerking tussen CWI's, gemeenten en uvi's
In de meeste onderzochte gemeenten bestaat ontevredenheid over de kwaliteit van de fase-
ring en de kwint van het CWI. De diagnose van de fasering is vaak niet onderbouwd en ge-
meenten vinden dat CWI's cliënten te vaak in fase 4 plaatsen. Verder zijn er veel klachten
22
over de tijdigheid van de kwint. Cliënten gaan soms een traject in zonder dat een kwint is af-
genomen.
De meeste gemeenten maken daarom een eigen analyse van de cliënt. Een aantal gemeenten
echter is in gesprek gegaan met het CWI en dat heeft tot verbeteringen geleid, soms zodanig
dat men nu enthousiast is over de kwint.
Ook een aantal respondenten van de uvi's is ontevreden over de fasering door de arbeidsbu-
reaus/ CWI's. Zij vinden dat de arbeidsbureaus/CWI's te veel mensen in fase 1 plaatsen en
ze daar te lang in laten zitten. Ook is een deel van de uvi-kantoren ontevreden over de kwali-
teit en de tijdigheid van de kwint en maakt daarom zelf de cliëntanalyses.
Slechts een klein deel van de ontevreden uvi-kantoren is in overleg gegaan met de arbeidsbu-
reaus/CWI's over de kwaliteit van de kwints.
Er zijn ook uvi-kantoren die heel tevreden zijn over de kwaliteit en tijdigheid van de kwints;
voor hen zijn de kwints voldoende om de cliënten op traject te zetten. Daarnaast meldt een
aantal uvi-kantoren dat de kwaliteit van de kwints sterk varieert over de verschillende ar-
beidsbureaus/CWI's.
Geen enkel uvi-kantoor heeft afspraken met gemeenten gemaakt over de overdracht van uvi-
cliënten die aan het einde van hun WW-periode komen. Als gevolg daarvan bieden sommige
uvi-kantoren geen traject meer aan als de duur van het traject langer is dan de resterende
WW-periode of verkorten het traject als de resterende WW-periode te kort is. Andere uvi-
kantoren verlengen de WW-duur (voor de duur van de scholing) om het traject af te kunnen
ronden voordat de cliënt overgaat naar de gemeente. Soms wordt het traject stopgezet als de
cliënt overgaat naar de gemeente. Een aantal uvi-kantoren heeft geprobeerd tot afstemming
te komen met gemeenten, maar dat is in geen van die gevallen gelukt.
De arbeidsbureaus/CWI's zijn over het algemeen negatief over de samenwerking met de uit-
kerende instanties omdat er nauwelijks wordt gecommuniceerd over de doorverwezen cliën-
ten en de kwints en over signalen van de arbeidsbureaus/CWI's met betrekking tot verwijt-
baar gedrag van cliënten.
De meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's krijgt van de uitkerende instanties weinig tot
geen terugkoppeling over de kwint. Er zijn daarentegen ook enkele voorbeelden van intensie-
ve communicatie tussen arbeidsbureaus/CWI's en uitkerende instanties over de kwint; dit
zijn echter uitzonderingen.
De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's zeggen weinig klachten te krijgen over de kwaliteit
van de kwint.
23
We kunnen concluderen dat samenwerking tussen de drie kolommen die de sluitende aanpak
uitvoeren sterk verbeterd kan worden. Een groot deel van de uitkerende instanties is ontevre-
den over de kwaliteit en tijdigheid van de kwint en in mindere mate ook over de kwaliteit van
de fasering, maar er is nauwelijks overleg om deze situatie te verbeteren. Veel uitkerende in-
stanties geven er de voorkeur aan zelf de cliëntanalyse over te doen in plaats van in overleg
te gaan met de CWI's. De CWI's van de andere kant horen weinig klachten over de kwints
en geven aan graag te willen communiceren over de kwint en de overgedragen cliënten. Ook
de gemeenten en uvi's onderling communiceren weinig tot niet over de overdracht van cliën-
ten.
2.18 Cliëntenparticipatie
De meeste sociale diensten van gemeenten hebben een cliëntenraad. Over het algemeen is
de sluitende aanpak niet een onderwerp dat regelmatig wordt besproken in deze cliëntenra-
den. Verschillende uvi-kantoren hebben een cliëntenpanel dat gebruikt wordt om informatie
te verstrekken en als vraagbaak voor cliënten. De cliëntenpanels hebben nauwelijks invloed
op het beleid van de afdeling arbeidstoeleiding. Bij arbeidsbureaus/CWI's is er nauwelijks
sprake van cliëntenparticipatie bij het beleid met betrekking tot de sluitende aanpak.
2.19 Dekking sluitende aanpak
Gemeenten: sluitende aanpak nieuwe instroom en zittend bestand
Gemeenten beoordelen de aanpak als sluitend als met iedereen van de doelgroep is gesproken
over de (on)mogelijkheden richting werk, en iedereen òf op traject is gezet (niet alleen rich-
ting werk, maar ook sociale activering of zorg) òf een tijdelijk ontheffing van de arbeidsver-
plichtingen heeft gekregen. De meeste gemeenten zeggen een sluitende aanpak van de nieu-
we instroom bijna volledig te hebben bereikt. Dit geldt voor jongeren en volwassenen.
Alle onderzoeksgemeenten geven aan de ambitie te hebben om voor 2003 ook het zittende
bestand sluitend te hebben gemaakt. De helft van de onderzochte gemeenten geeft aan daarbij
tegen problemen aan te lopen: het zittend bestand is vaak groot en men kent dit bestand
slecht. Andere gemeenten melden weinig problemen: de helft van de onderzochte gemeenten
denken dit karwei te hebben geklaard voor 1 januari 2003. Uit de gesprekken blijkt dat deze
problemen voorkomen zowel in grote (G4-)gemeenten als in de overige onderzoeksgemeen-
ten.
24
Uvi's: sluitende aanpak nieuwe instroom en zittend bestand
Het merendeel van de uvi-kantoren zegt bijna6 iedere nieuwe cliënt behorende tot de doel-
groep, binnen een jaar op traject (meestal richting werk) te zetten en zegt tevens dat ook de
aanpak van het zittend bestand bijna geheel sluitend is. De systemen ter controle van de slui-
tendheid van de aanpak zijn weliswaar zeer arbeidsintensief, maar werken volgens de respon-
denten over het algemeen goed. Ook zijn er een aantal uvi-kantoren die zeggen niet geheel
sluitend te zijn voor wat betreft het zittend bestand. Zij geven hierbij drie oorzaken aan: te
weinig menskracht, geen goed bewakingssysteem voor de sluitende aanpak en de lange
wachttijden voor de kwints.
Arbeidsbureaus/CWI's: niet-uitkeringsgerechtigden, nieuwe instroom
In de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten is de aanpak van de
nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 sluitend. Zij krijgen allen een
kwint en worden op traject gezet bij Kliq. Echter in de arbeidsbureaus/CWI's in de grote ste-
den is het onduidelijk of de aanpak sluitend is; de aandacht voor niet-uitkeringsgerechtigden
was daar tot voor kort minimaal en het casemanagement voor niet-uitkeringsgerechtigden
is niet of slechts gedeeltelijk ingevoerd.
Arbeidsbureaus/CWI's: niet-uitkeringsgerechtigden, zittend bestand
Voor wat betreft de sluitende aanpak van het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden
geldt diezelfde tweedeling. In de grootste steden is het zittend bestand nog niet volledig op-
geschoond, in de middelgrote gemeenten is dat wel gebeurd.
Arbeidsbureaus/CWI's: WW-cliënten van voor 1 januari 1999
De sluitende aanpak van WW-cliënten die al vóór 1 januari 1999 werkloos zijn geworden,
valt onder de verantwoordelijkheid van Arbeidsvoorziening. Echter geen van de responden-
ten van de arbeidsbureaus/CWI's was bekend met deze verantwoordelijkheid. Dit doet ver-
moeden dat de sluitende aanpak van deze groep in de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's
nauwelijks wordt uitgevoerd. De meeste uvi-kantoren zeggen overigens dat deze groep
WW'ers zeer klein is. Ook zijn er een aantal uvi-kantoren waar deze groep volgens de res-
pondenten een behoorlijke omvang heeft.
Arbeidsbureaus/CWI's: uitvoering kwints en bemiddelingsgesprekken fase 1
De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's zeggen dat alle nieuwe cliënten, inclusief de niet-uit-
keringsgerechtigden, een aanbod krijgen in de vorm van bemiddelingsgesprekken of een
kwint. De tijdigheid in de arbeidsbureaus/CWI's die in kleine of middelgrote gemeenten ge-
vestigd zijn, is volgens de respondenten goed. Dat betekent dat grote overschrijdingen van
6 Sommige uvi's zetten cliënten die aan het einde van hun WW-periode zitten niet meer op traject. Echter de uvi's
geven aan dat er bijna nooit een cliënt het einde van de WW-periode haalt.
25
termijnen nauwelijks voorkomen. Echter het CWI in de grootste stad kent lange wachtlijsten
voor bemiddelingsgesprekken en kwints.
Conclusies
* De sluitende aanpak van de nieuwe instroom, uitgevoerd door de uitkerende instanties, is
over het algemeen redelijk sluitend.
* De nieuwe niet-uitkeringsgerechtigden worden in de arbeidsbureaus/CWI's uit de onder-
zochte middelgrote gemeenten sluitend opgepakt, in de grootste steden is dit niet duidelijk.
* Alle onderzoeksgemeenten hebben de ambitie om voor 2003 de sluitende aanpak ook voor
het zittend bestand te hebben gerealiseerd. De helft van deze gemeenten verwacht daar in
te gaan slagen, voor de andere helft is het slagen minder zeker.
* Een minderheid van de uvi's zegt nog niet sluitend te zijn voor wat betreft het zittend be-
stand.
* In de grotere arbeidsbureaus/CWI's is de aanpak van het zittend bestand van niet-uitke-
ringsgerechtigden nog niet sluitend.
* De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's lijken weinig te doen aan de sluitende aanpak van
de groep WW'ers met een uitkering van vóór 1 januari 1999.
* Ten slotte het voortraject dat door de arbeidsbureaus/CWI's wordt uitgevoerd is meestal
redelijk sluitend.
2.20 Instrumenten om sluitende aanpak te bewaken
Om de sluitende aanpak te bewaken screenen een aantal onderzochte gemeenten hun bestan-
den regelmatig. Verder maken de meeste gemeenten gebruik van een cliëntvolgsysteem.
Meestal voldoen deze systemen echter nog onvoldoende om cliënten goed te kunnen volgen.
In de toekomst gaat de monitor Scholing en Activering volgens een aantal resondenten ook
een belangrijke rol spelen in de bewaking van de voortgang van de sluitende aanpak.
Het belangrijkste instrument dat uvi-kantoren gebruiken om de sluitende aanpak te bewaken
is het screenen van lijsten van nieuwe cliënten die tot de doelgroep van de sluitende aanpak
behoren, maar nog niet op traject zitten. Alle uvi-kantoren maken deze lijsten op basis van
het uitkeringenbestand en het bestand van de afdeling arbeidstoeleiding. Dit gebeurt handma-
tig en meestal elke maand. De meeste uvi-kantoren screenen ook regelmatig het zittend be-
stand. Verder hebben veel uvi's een administratieve medewerker die de termijnen bewaakt.
Ten slotte is er een aantal uvi-kantoren dat een cliëntvolgsysteem gebruikt waarmee uitval
en niet-duurzame plaatsing wordt bewaakt.
26
Arbeidsbureaus gebruiken drie bewakingsinstrumenten. Ten eerste worden bewijzen van in-
schrijving niet verlengd als cliënten niet komen opdagen voor een afspraak. Ten tweede wor-
den bestanden van nieuwe cliënten periodiek gescreend om vast te stellen of met alle nieuwe
cliënten bemiddelingsgesprekken worden gevoerd of een kwint is afgenomen. Ten derde
screenen een aantal arbeidsbureaus/CWI's ook hun zittend bestand regelmatig; daarmee
wordt bekeken in hoeverre er nieuwe kwints nodig zijn voor langdurig werklozen.
2.21 Knelpunten
In deze paragraaf geven we een opsomming van de belangrijkste knelpunten die uitvoerders
tegenkomen bij de uitvoering van de sluitende aanpak.
De respondenten van gemeenten noemen de volgende knelpunten:
a) Interne organisatie
De caseload van de uitstroomconsulenten is vaak te groot. De verschillende systemen bin-
nen gemeenten kunnen niet met elkaar communiceren. Door de afstand tussen bijstands-
consulenten en uitstroomconsulenten is de afstemming tussen sanctionering en reïnte-
gratie vaak gebrekkig.
b) Samenwerking tussen de kolommen
Er is nauwelijks samenwerking met de uvi's met betrekking tot de overdracht van cliën-
ten.
c) Aanbieders van trajecten
Reïntegratiebedrijven hebben vaak geen geschikt aanbod voor fase 4-cliënten. Bij instel-
lingen van basiseducatie en kinderopvang bestaan vaak lange wachtlijsten. Welzijns- en
zorginstellingen zijn onvoldoende zakelijk. Vaak geven trajectaanbieders te weinig infor-
matie over de voortgang van de trajecten en over verzuim van cliënten.
d) Het functioneren van de CWI's
Gemeenten vinden de kwint vaak van onvoldoende kwaliteit en moeten er te lang op
wachten. Sommige gemeenten vinden dat CWI's zich te weinig inspannen om schoolver-
laters hun scholing af te laten maken.
e) Specifieke problematiek cliënten
Het grootste deel van de bestanden van de gemeenten bestaat uit fase 4-cliënten. Een aan-
tal respondenten is van mening dat de meerderheid van de fase 4-cliënten niet meer naar
werk kan worden toegeleid.
27
De uvi's noemen de volgende knelpunten:
f) Interne organisatie
Door de afstand tussen de afdelingen WW en arbeidstoeleiding is de afstemming tussen
sanctionering en reïntegratie vaak gebrekkig.
g) Automatisering
De automatisering schiet op verschillende fronten tekort: de bewaking van de sluitende
aanpak kan alleen handmatig gebeuren en er zijn geen goede cliëntvolgsystemen.
h) Samenwerking tussen de kolommen
De samenwerking met gemeenten loopt vaak niet goed. Er is geen communicatie over de
overdracht van cliënten van de WW naar de Abw.
i) Reïntegratiebedrijven
Door de sectorgewijze aanbesteding hebben uvi-kantoren een beperkte keuze tussen
reïntegratiebedrijven.
j) Het functioneren van de CWI's
Uvi's vinden de kwaliteit van de kwints en fasering onvoldoende. Uvi's moeten vaak lang
wachten op de kwints.
De arbeidsbureaus/CWI's komen bij de uitvoering van de sluitende aanpak de volgende knel-
punten tegen:
k) Interne organisatie
De werkdruk is vaak erg hoog onder andere door de vele trainingen die er momenteel no-
dig zijn. Met name in de grootste steden heeft de werkdruk als gevolg van de CWI-vor-
ming ervoor gezorgd dat tot medio 2001 de sluitende aanpak voor de niet-uitkeringsge-
rechtigden niet of nauwelijks van de grond kwam. Verder heeft de werkdruk gevolgen
voor de tijdigheid van bemiddelingsgesprekken en kwints, en voor de vacaturebehande-
ling.
l) Automatisering
Arbeidsbureaus/CWI's zijn aangewezen op handmatige screening van bestanden om de
sluitende aanpak te bewaken; dit is erg arbeidsintensief.
m) Samenwerking tussen de kolommen
De samenwerking met de uitkerende instanties laat vaak te wensen over. Over de over-
dracht van cliënten wordt nauwelijks gecommuniceerd. Uitkerende instanties koppelen
niet terug over de kwints en kennisgevingen van verwijtbaar gedrag.
n) Specifieke problematiek cliënten
Consulenten zijn van mening dat het instrument bemiddelingsgesprekken niet voor alle
cliëntgroepen geschikt is: dit geldt met name voor de hoogopgeleiden, ouderen en sei-
zoensarbeiders.
28
o) Conjunctuurbestendigheid CWI's
Een aantal CWI's kan pieken in de instroom moeilijk aan. Dit gaat ten koste van de tijdig-
heid. Bij toename van de werkloosheid kan dit een probleem worden.
2.22 Verbeterpunten
We kunnen concluderen dat in de onderzoekslocaties de aanpak van de nieuwe instroom van
personen met een uitkering over het algemeen redelijk sluitend is, terwijl de aanpak van het
zittend bestand logischerwijs7 vaak nog niet sluitend is. De aanpak van niet-uitkeringsgerech-
tigden is bij arbeidsbureaus/CWI's in middelgrote gemeenten redelijk sluitend, maar nog niet
sluitend in de grote steden.
Er zijn drie terreinen waarop winst te behalen valt voor wat betreft de sluitende aanpak.
Ten eerste een verbetering van de communicatie en afstemming. Enerzijds tussen de drie ko-
lommen over de overdracht van cliënten, over de kwaliteit van de fasering en kwint en over
sanctionering. Anderzijds binnen de uitkerende instanties tussen de reïntegratieafdelingen
en de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor de uitkeringen en sanctionering. Wat betreft
samenwerking kan nog een wereld gewonnen worden.
Ook het onmiddellijk aan CWI's doorgeven van het beëindigen van uitkeringen door ge-
meenten en uvi's kan voordeel opleveren: als een cliënt niet komt opdagen bij een afspraak,
weet de CWI-medewerker dat de betreffende cliënt uit de uitkering is gestroomd, zodat geen
kennisgeving naar de uitkerende instantie hoeft te worden gestuurd. Dit bespaart het CWI
veel tijd en moeite, aangezien in sommige CWI's een groot deel van de cliënten niet op af-
spraken komt.
Ten tweede met betrekking tot de automatisering. Door de koppeling van systemen binnen
gemeenten en uvi's kunnen reïntegratiemedewerkers over meer cliëntinformatie beschikken
en kan het screenen van bestanden voor de bewaking van de sluitende aanpak automatisch
plaatsvinden. Verder zijn de drie kolommen gebaat bij een goed cliëntvolgsysteem waarmee
uitval en uitstroom beter bewaakt kan worden.
Ten derde zou meer expliciet in het beleid van gemeenten en uvi's geformuleerd moeten
worden hoe uitvallers weer opgepakt moeten worden. Momenteel is er een gebrek aan inzicht
op uitstroom en uitval in elk van de drie kolommen en worden uitvallers vaak niet opnieuw
opgepakt voor een traject. Het beleid lijkt meer gericht te zijn op het aanbieden van trajecten
7 Dit is logisch omdat hier sprake is van recent ingezet beleid en de aanpak van het zittend bestand in 2001 nog
niet sluitend hoeft te zijn.
29
dan op het succesvol afronden van trajecten en het weer oppakken van cliënten die uitvallen
tijdens of na het traject.
30
3 CONCLUSIES
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een antwoord op de onderzoeksvragen die bij aanvang van dit on-
derzoek zijn geformuleerd:
1. Hoe ver is de invoering en uitvoering van de sluitende aanpak gevorderd? Hoe ver is daar-
binnen de uitbesteding van reïntegratieactiviteiten gevorderd? Zijn er ook neveneffecten
zichtbaar?
2. Op welke wijze wordt de sluitende aanpak door de verschillende uitvoerders uitgevoerd?
3. In hoeverre zijn de uitvoerders binnen de drie kolommen op de hoogte van de doelstellin-
gen en instrumenten van de sluitende aanpak?
4. Welke knelpunten komt men tegen bij de uitvoering van de sluitende aanpak? In hoeverre
worden de knelpunten als tijdelijk (invoeringsproblemen) of als structureel gezien? Wat
wordt gezien als oplossing(en) van de gesignaleerde knelpunten?
3.2 Resultaten sluitende aanpak
In deze paragraaf beantwoorden we de eerste onderzoeksvraag:
Hoe ver is de invoering en uitvoering van de sluitende aanpak gevorderd? Hoe ver is daar-
binnen de uitbesteding van reïntegratieactiviteiten gevorderd? Zijn er ook neveneffecten
zichtbaar?
Stand van zaken sluitende aanpak
De sluitende aanpak nieuwe instroom is volgens de meeste respondenten van de gemeenten
en uvi-kantoren al in 2001 nagenoeg volledig gerealiseerd1. Dit geldt voor jongeren en vol-
wassenen. De werkprocessen zijn zo ingericht dat alle nieuwe cliënten in principe worden
opgepakt. De meeste uvi's bewaken daarnaast de sluitende aanpak door middel van het pe-
riodiek screenen van het cliëntenbestand op nieuwe cliënten die nog niet op traject zitten.
Sommige gemeenten screenen hun bestand ook regelmatig ter controle van de sluitende aan-
pak. Voor wat betreft de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden bij de arbeidsbu-
reaus/CWI's in de middelgrote gemeenten, is de aanpak volgens de respondenten sluitend.
Echter de vestigingen in de grootste steden kennen nog geen sluitende aanpak voor deze
groep; de aandacht voor niet-uitkeringsgerechtigden was tot voor kort nog minimaal en het
casemanagement is niet of slechts gedeeltelijk ingevoerd.
1 De sluitende aanpak van de nieuwe instroom bij gemeenten en uvi's is dus al een jaar eerder dan beoogd gereali-
seerd.
31
Voor de sluitende aanpak van het zittend bestand is het beeld gevarieerder. De meeste onder-
zochte uvi-kantoren zeggen ook het zittend bestand sluitend te bedienen. Ook dit bestand
wordt door hen regelmatig gescreend. Er zijn echter ook enkele uvi-kantoren die de sluitende
aanpak van het zittend bestand nog niet hebben gerealiseerd.
Bij de meeste gemeenten is nog geen sprake van een sluitende aanpak van het zittend be-
stand. Zij zijn meestal bezig om via heronderzoeken het zittend bestand stap voor stap in
beeld te krijgen. Alle onderzoeksgemeenten zijn voornemens om de sluitende aanpak van
het zittend bestand voor 1 januari 2003 te realiseren. De helft van hen verwacht daar zeker
in te slagen, van de andere helft van de onderzoeksgemeenten is dit minder zeker, gezien de
knelpunten die zij rapporteren. Dit blijkt niet gerelateerd te zijn aan de omvang van de be-
standen van de gemeenten.
Arbeidsbureaus/CWI's zijn verantwoordelijk voor het zittend bestand van niet-uitkeringsge-
rechtigden. Zij worden geacht dit bestand uiterlijk 1 juli 2002 opgeschoond aan de gemeen-
ten aan te leveren2. De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's uit de middelgrote gemeenten
hebben het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden al opgeschoond. In de grootste
steden is men net begonnen.
Daarnaast zijn de arbeidsbureaus/CWI's ook verantwoordelijk voor het zittend bestand van
WW-cliënten die al voor 1 januari 1999 werkloos zijn geworden. Geen van de respondenten
wist of voor deze groep beleid is geformuleerd. Dit doet vermoeden dat de onderzochte ar-
beidsbureaus/CWI's weinig doen aan de sluitende aanpak van deze groep.
Arbeidsbureaus/CWI's hebben daarnaast drie belangrijke preventieve taken in de sluitende
aanpak. Op de eerste plaats moeten zij alle nieuwe werkzoekenden faseren en een kwalifice-
rende intake afnemen met alle niet-fase 1-cliënten. Arbeidsbureaus/CWI's zijn volgens de
respondenten sluitend in de zin dat alle nieuwe cliënten gefaseerd worden en voor zover no-
dig een kwint krijgen. Bij arbeidsbureaus/CWI's in de grootste steden is de tijdigheid van
de kwints nog een probleem.
De meeste gemeenten en uvi-kantoren zijn niet te spreken over de kwaliteit en de tijdigheid
van de kwints. Zij noemen dit een belangrijk knelpunt bij de uitvoering van de sluitende aan-
pak: het zorgt voor vertraging en extra werk.
Arbeidsbureaus/CWI's moeten er verder voor zorgen dat er zo weinig mogelijk fase 1-cliën-
ten na een half jaar alsnog in de doelgroep van de sluitende aanpak van de uitkerende instan-
ties instromen. Zij doen dit door bemiddelingsgesprekken met deze cliënten te voeren. Wat
dit betreft zijn de arbeidsbureaus/CWI's volgens de respondenten sluitend: met alle fase 1-
2 Vanaf 1 januari 2002 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtig-
den. De CWI's hebben nog tot 1 juli 2002 de tijd om het zittende bestand van niet-uitkeringsgerechigden op te
schonen.
32
cliënten worden bemiddelingsgesprekken gevoerd. Wel zijn er locaties waar het niet lukt om
de eerste bemiddelingsgesprekken binnen de gestelde termijn te houden.
Uitbesteding van reïntegratie
Een onderdeel van de eerste onderzoeksvraag is in hoeverre het feitelijke reïntegratiedeel van
het traject wordt uitbesteed. Per 1 januari 2002 moeten, als gevolg van SUWI, reïntegratie-
diensten ook door gemeenten verplicht worden uitbesteed.
Voor de uvi's geldt dat alle reïntegratietrajecten volledig zijn uitbesteed aan reïntegratiebe-
drijven en dat uvi-kantoren zelf geen reïntegratieactiviteiten uitvoeren. De activiteiten die
reïntegratiemedewerkers zelf uitvoeren, blijven beperkt tot het eventueel maken van een reïn-
tegratievisie voor de cliënt, het kiezen van het traject, het beoordelen van de trajectplannen
en het volgen van de voortgang van de trajecten.
Arbeidsbureaus/CWI's besteden alle trajecten van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4
uit aan Kliq. In de middelgrote gemeenten heeft men een casemanager voor niet-uitkerings-
gerechtigden die de cliënten naar Kliq doorstuurt en de voortgang van de trajecten bewaakt.
Voor de fase 1-cliënten voeren de arbeidsbureaus/CWI's de bemiddelingsgesprekken wel
zelf uit.
Alle gemeenten kopen, vooruitlopend op de verplichte uitbesteding per 1 januari 2002, voor
de uitvoering van trajecten al gedeeltelijk diensten in van private reïntegratiebedrijven. Ver-
der worden er ook delen van trajecten uitgevoerd door instellingen met wie de gemeente
geen opdrachtgever- opdrachtnemerrelatie heeft maar meer een samenwerkingsrelatie; het
gaat hierbij om zorg- en welzijnsinstellingen, WIW-organisaties en scholingsinstellingen.
Een deel van deze organisaties behoort tot het gemeentelijk domein. Verder zijn er ook ge-
meenten die het casemanagement aan reïntegratiebedrijven uitbesteden.
Sommige gemeenten zijn niet gelukkig met de verplichte inkoop bij reïntegratiebedrijven.
Zij vinden dat die bedrijven nauwelijks producten hebben die geschikt zijn voor fase 4-cliën-
ten. Deze gemeenten zouden de trajecten voor fase 4-cliënten liever onder eigen beheer uit-
voeren.
Neveneffecten
Hieronder een overzicht van neveneffecten van de sluitende aanpak, zoals wij die uit het on-
derzoeksmateriaal hebben kunnen destilleren:
* Bij gemeenten en uvi's is meer aandacht gekomen voor de reïntegratie van werkzoekenden
en bij arbeidsbureaus/CWI's is de focus verschoven van vraaggericht naar aanbodgericht.
* De uitvoerende instanties hebben hun bestanden over het algemeen beter in beeld, zij ken-
nen de werkzoekenden beter.
33
* Cliënten in de drie kolommen krijgen steeds meer te maken met vaste trajectbegeleiders.
* Het opdrachtgeverschap op de reïntegratiemarkt van uitkerende instanties is sterk in ont-
wikkeling.
* De sluitende aanpak maakt duidelijk dat een goed werkend cliëntvolgsysteem onontbeer-
lijk is en dat de afstemming tussen de verschillende systemen verbeterd moet worden.
* Het komt regelmatig voor dat personen met een kleine WW-uitkering de uitkering laten
schieten omdat ze het traject te veel rompslomp vinden.
* De zelfredzaamheid van fase 1-cliënten wordt door de bemiddelingsgesprekken bevorderd
waardoor ze actiever naar werk zoeken en ook sneller werk vinden.
3.3 Uitvoering sluitende aanpak
In deze paragraaf beantwoorden we de tweede onderzoeksvraag:
Op welke wijze wordt deze sluitende aanpak door de verschillende uitvoerders uitgevoerd?
De meeste gemeenten hebben ten behoeve van de sluitende aanpak de uitstroomtaken bij
aparte functionarissen belegd (of zijn dit van plan), waardoor de bijstandsconsulent alleen
de taken met betrekking tot het verstrekken van de uitkering uitvoert. De uitstroommedewer-
kers kunnen zich dan volledig op reïntegratie richten. Bijna alle gemeenten zijn bezig om een
vorm van casemanagement te ontwikkelen en in te voeren. Ten behoeve van de sluitende
aanpak van het zittend bestand worden cliënten naar aanleiding van heronderzoeken op traj-
ect gezet.
Alle uvi's hebben een aparte afdeling arbeidstoeleiding die verantwoordelijk is voor de slui-
tende aanpak. Daarnaast blijft de afdeling WW verantwoordelijk voor de uitkeringen en
sanctionering. In een deel van de uvi-kantoren maakt de afdeling arbeidstoeleiding zelf een
reïntegratievisie van de cliënt omdat de kwints van het arbeidsbureaus/CWI's niet toereikend
zijn. In andere uvi's heeft de afdeling arbeidstoeleiding nauwelijks contact met de cliënten;
de oproep voor een traject gebeurt schriftelijk evenals het bewaken van de voortgang van de
trajecten. De meeste uvi-kantoren voeren een bepaalde vorm van bestandscreening uit om
de sluitende aanpak te bewaken.
Meestal zijn er in de arbeidsbureaus/CWI's twee specifieke taken die verbonden zijn met de
sluitende aanpak: het casemanagement voor niet-uitkeringsgerechtigden en het screenen van
bestanden ten behoeve van de bewaking van de sluitende aanpak. Niet-uitkeringsgerechtig-
den in fase 2/3/4 krijgen in de arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten over het
algemeen na maximaal een maand een aanbod voor een traject. In de arbeidsbureaus/CWI's
in de grote steden is het onduidelijk wanneer niet-uitkeringsgerechtigden een trajectaanbod
34
krijgen. In één grote stad zijn lange wachtrijen voor kwints waardoor ook het aanbod aan
niet-uitkeringsgerechtigden vertraging oploopt.
Daarnaast voeren arbeidsbureaus/CWI's ten behoeve van de sluitende aanpak bemiddelings-
gesprekken fase 1, kwints en fasering uit. De meeste locaties streven er naar de gesprekken
met cliënten zoveel mogelijk door één en dezelfde consulent uit te voeren.
3.4 Bekendheid sluitende aanpak bij uitvoerders
In deze paragraaf beantwoorden we de derde onderzoeksvraag:
In hoeverre zijn de uitvoerders binnen de drie kolommen op de hoogte van de doelstellingen
en instrumenten van de sluitende aanpak?
De reïntegratiemedewerkers van de uvi's zijn goed op de hoogte van de sluitende aanpak:
zij weten precies welke cliënten tot de doelgroep behoren en wat de sluitendheid van de aan-
pak inhoudt.
Bij de gemeentelijke consulenten is de kennis over de sluitende aanpak vaak wat globaler;
zij kennen de sluitende aanpak veelal vooral als het voorkomen dat er mensen tussen wal en
schip vallen bij het aanbieden van trajecten naar werk, sociale activering en zorg. Zij weten
dat na de nieuwe instroom nu ook het zittend bestand sluitend aangepakt moet worden.
Consulenten van arbeidsbureaus/CWI's denken bij de sluitende aanpak niet in eerste instantie
aan de verantwoordelijkheid voor niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4, maar vooral aan
de uitvoering van de bemiddelingsgesprekken met fase 1-cliënten. Men is meestal redelijk
bekend met de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden. De uitvoerders weten echter
niet of er beleid is ten aanzien van het zittend bestand van cliënten die een WW-uitkering
hebben van voor 1 januari 1999.
3.5 Knelpunten en positieve ervaringen sluitende aanpak
In deze paragraaf beantwoorden we de vierde onderzoeksvraag:
Welke knelpunten komt men tegen bij de uitvoering van de sluitende aanpak? In hoeverre
worden de knelpunten als tijdelijk (invoeringsproblemen) of als structureel gezien? Wat
wordt gezien als oplossing(en) van de gesignaleerde knelpunten?
Daarnaast zullen we kort ingaan op de positieve ervaringen die respondenten hebben gemeld
bij de uitvoering van de sluitende aanpak.
35
In paragraaf 2.21 zijn per kolom al de knelpunten beschreven. Hieronder geven we achter-
eenvolgens aan welke knelpunten bij elk van de drie kolommen voorkomen, welke gemeen-
schappelijke knelpunten gemeenten en uvi's hebben en welke knelpunten kolomspecifiek
zijn.
Gemeenschappelijke knelpunten van de drie kolommen
In elk van de drie kolommen is men ontevreden over de onderlinge samenwerking. Er wordt
nauwelijks gecommuniceerd over de overdracht van cliënten (van uvi naar gemeente en van
CWI naar uitkerende instantie), er wordt nauwelijks gecommuniceerd over sanctionering
(tussen CWI en uitkerende instanties) en er wordt nauwelijks gecommuniceerd over de kwa-
liteit van de dienstverlening van het CWI aan de uitkerende instanties (fasering en kwint).
Dit knelpunt heeft grote gevolgen voor de sluitende aanpak: uitkerende instanties doen de
diagnosestelling vaak over omdat de kwint niet voldoet, personen die op het einde van hun
WW-uitkering zitten worden niet op traject gezet, verwijtbaar gedrag wordt niet altijd ge-
sanctioneerd en het proces als geheel is niet klantvriendelijk. Er is ook een aantal regio's
waar de samenwerking tussen de kolommen goed loopt. Een mogelijk startpunt van een ver-
betering van de samenwerking is het maken van afspraken over overdracht van cliënten in
de vorm van service niveau overeenkomsten, die in het kader van SUWI verplicht worden
gesteld.
De kwaliteit van de kwint is bij de meeste uitkerende instanties een doorn in het oog. Er is
echter ook een aantal uitkerende instanties dat wel tevreden is over de kwint.
Een ander gemeenschappelijk knelpunt is het gebrek aan een goed cliëntvolgsysteem. Er wordt gewerkt aan een uniform cliëntvolgsysteem voor de drie kolommen.
Een laatste knelpunt dat bij elk van de drie kolommen speelt, is het aangewezen zijn op een
handmatige bewaking van de sluitende aanpak. De uvi's en arbeidsbureaus/CWI's noemen
dit knelpunt expliciet. Gemeenten geven aan dat de verschillende systemen binnen de ge-
meenten niet met elkaar kunnen communiceren. Een meer efficiënte methode moet op ter-
mijn mogelijk zijn, hoewel hierbij de scheiding van uitkeringssystemen en trajectvolgsyste-
men een complicerende factor is. Een waterdicht systeem lijkt niet realistisch. Een aantal res-
pondenten geeft aan dat het voor een deel mensenwerk blijft en fouten hierbij niet geheel uit
te sluiten zijn.
Gemeenschappelijk knelpunten van gemeenten en uvi's
Daarnaast zijn er een aantal knelpunten die bij beide typen uitkerende instanties voorkomen.
Ten eerste de afstand tussen de afdeling die de uitkeringen verzorgt en de afdeling die verant-
woordelijk is voor reïntegratie en hiermee samenhangend de verschillende systemen waar-
mee uitkerende instellingen intern werken. De interne taakverdeling is een beleidskeuze die
36
de uitkerende instanties hebben gemaakt. Er zijn ook gemeenten die deze twee disciplines
hebben samengebracht. Ten tweede is een deel van de respondenten van de gemeenten en
in mindere mate ook van de uvi's ontevreden over verschillende aspecten van de dienstverle-
ning van de reïntegratiebedrijven. De verdere ontwikkeling van het opdrachtgeverschap zal
waarschijnlijk een verbetering van de relatie tussen uitkerende instanties en reïntegratiebe-
drijven tot gevolg hebben. Hier valt vooral nog veel winst te behalen met betrekking tot de
informatievoorziening van reïntegratiebedrijven over de voortgang van de cliënten in traject.
Verschillen in knelpunten
Bij de vergelijking van de knelpunten, vallen ook twee verschillen tussen gemeenten en uvi's
op. Op de eerste plaats vinden veel gemeentelijke uitstroomconsulenten hun caseload te
groot, terwijl de reïntegratiemedewerkers van de uvi's hier geen last van lijken te hebben.
Op de tweede plaats gaan gemeenten er vanuit dat een deel van de doelgroep niet op traject
gezet kan worden (zij worden ontheven van de arbeidsverplichtingen), terwijl een aantal uvi-
medewerkers juist ook mensen die niet tot de doelgroep behoren zelf op traject wil zetten
(WW'ers met een arbeidshandicap, die worden bediend via de REA).
Kolomspecifieke knelpunten
Tot slot zijn er ook een aantal knelpunten die zich beperken tot één kolom. Gemeenten zijn
van mening dat een aanzienlijk deel van hun bestand niet op traject gezet kan worden en dat
het moeilijk zal zijn om het aantal cliënten met een tijdelijke ontheffing van de arbeidsver-
plichtingen sterk te verminderen. Verder zijn een aantal gemeenten ontevreden over het aan-
bod van reïntegratiebedrijven voor fase 4-cliënten.
Positieve ervaringen
We geven hieronder een overzicht van de factoren die de volgens de uitvoerders hebben bij-
gedragen aan een goede uitvoering van de sluitende aanpak.
* Samenwerking tussen uitkerende instanties en CWI's wordt in de gevallen dat dit voor-
komt als zeer positief ervaren. Afspraken over de kwint hebben bij uitkerende instanties
grote tevredenheid over de kwint opgeleverd. Korte lijnen tussen beide instanties zorgen
voor een betere overdracht van cliënten, effectieve sanctionering en meer informatie over
de cliënt. Een klein aantal uitkerende instanties dat heeft geprobeerd tot samenwerking te
komen, geeft aan dat dit een moeizaam proces is.
* Een aantal gemeenten ervaart de samenwerking tussen uitvoerders van verschillende in-
stellingen in één locatie als zeer positief. Voorbeelden zijn wijkteams waarin consulenten
van de gemeente, uvi's, het CWI en reïntegratiebedrijven samenwerken.
37
* Respondenten geven aan tevreden te zijn met het periodiek controleren van de bestanden.
Het is weliswaar arbeidsintensief, maar de sluitende aanpak wordt er sluitend mee ge-
maakt.
* Uitvoerders bij uvi's zeggen baat te hebben bij een grote kennis over doelstelling, doel-
groep en instrumenten van de sluitende aanpak.
* De meeste respondenten van de drie kolommen zijn zeer tevreden met het cliëntgebonden
werken waardoor elke cliënt nog maar met één consulent te maken heeft.
* Een aantal respondenten van de CWI's meldt heel tevreden te zijn met de mogelijkheid
om in de systemen van de uitkerende instanties te kunnen kijken. Bij elke stap in het werk-
proces worden de uitkeringsgegevens bekeken om vast te stellen of de cliënt nog in de uit-
kering zit.
* Een aantal respondenten van CWI's geeft aan dat het voeren van bemiddelingsgesprekken
met fase 1-cliënten de vrijblijvendheid bij cliënten vermindert en de cliënt activeert.
38
BIJLAGEN
INHOUDSOPGAVE VAN DE BIJLAGEN
Bijlage 1: Gemeenten .................................................................................................... 39
1.1 Inleiding................................................................................................ 39
1.2 De taakopvatting................................................................................... 40
1.3 Bekendheid van de sluitende aanpak bij consulenten........................... 41
1.4 Veranderingen in werkprocessen.......................................................... 42
1.5 Werkprocessen sluitende aanpak.......................................................... 43
1.6 Sluitende aanpak jongeren.................................................................... 45
1.7 Tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen.............................. 47
1.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand ............................................. 49
1.9 Casemanagement.................................................................................. 51
1.10 Uitval .................................................................................................... 53
1.11 Sanctiebeleid......................................................................................... 54
1.12 Uitbesteding en samenwerking............................................................. 54
1.13 Cliëntenparticipatie............................................................................... 59
1.14 Dekking van de sluitende aanpak ......................................................... 59
1.15 Knelpunten van de sluitende aanpak .................................................... 60
1.16 Verbeterpunten van de sluitende aanpak .............................................. 62
1.17 Samenvatting ........................................................................................ 62
Bijlage 2: De uitvoeringsinstellingen (uvi's) ................................................................ 65
2.1 Inleiding................................................................................................ 65
2.2 Taakopvatting ....................................................................................... 66
2.3 Bekendheid van de sluitende aanpak.................................................... 66
2.4 Veranderingen in de werkprocessen..................................................... 67
2.5 Taakverdeling binnen de uvi-kantoren ................................................. 67
2.6 Werkprocessen sluitende aanpak.......................................................... 68
2.7 Cliëntgroepen........................................................................................ 71
2.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand ............................................. 72
2.9 Casemanagement.................................................................................. 73
2.10 Uitval .................................................................................................... 74
2.11 Sanctiebeleid......................................................................................... 75
2.12 Uitbesteding en samenwerking............................................................. 76
2.13 Cliëntenparticipatie............................................................................... 81
2.14 Dekking van de sluitende aanpak ......................................................... 81
2.15 Knelpunten van de sluitende aanpak .................................................... 83
2.16 Neveneffecten van de sluitende aanpak................................................ 86
2.17 Verbeterpunten van de sluitende aanpak .............................................. 86
2.18 Samenvatting ........................................................................................ 87
Bijlage 3: Arbeidsbureaus en CWI's............................................................................. 93
3.1 Inleiding................................................................................................ 93
3.2 CWI-vorming........................................................................................ 94
3.3 Bekendheid van de sluitende aanpak bij uitvoerders............................ 95
3.4 Veranderingen in werkprocessen.......................................................... 95
3.5 Werkprocessen sluitende aanpak.......................................................... 96
3.6 Termijnen ............................................................................................. 99
3.7 Cliëntgroepen...................................................................................... 100
3.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand ........................................... 100
3.9 Casemanagement................................................................................ 102
3.10 Uitval .................................................................................................. 102
3.11 Sanctiebeleid....................................................................................... 104
3.12 Uitbesteding en samenwerking........................................................... 105
3.13 Cliëntenparticipatie............................................................................. 106
3.14 Dekking van de sluitende aanpak ....................................................... 106
3.15 Knelpunten van de sluitende aanpak .................................................. 107
3.16 Neveneffecten sluitende aanpak ......................................................... 110
3.17 Verbeterpunten van de sluitende aanpak ............................................ 111
3.18 Samenvatting ...................................................................................... 111
BIJLAGE 1:
Gemeenten
1.1 Inleiding
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van personen met een bijstands-
uitkering. Verder zijn gemeenten krachtens de WIW ook verantwoordelijk voor de sluitende
aanpak van jongeren (onder de 23 jaar).
De minister van SZW heeft met de VNG (in het kader van de zogenaamde Agenda voor de
Toekomst) afgesproken dat de sluitende aanpak van de nieuwe instroom in 2002 volledig
geïmplementeerd zal zijn. Tevens is afgesproken dat gemeenten zich inspannen om het gehe-
le zittend bestand, inclusief de cliënten zonder arbeidsverplichtingen, voor het einde van
2002 door te lichten en, in aansluiting daarop, zo snel mogelijk afspraken te maken over het
volgen van een traject dan wel over het eventueel verlenen van een individuele ontheffing.
Ook is afgesproken dat het merendeel van de gemeenten in 2003 hun werkprocessen zodanig
heeft ingericht, dat er sprake is van een sluitende keten van reïntegratie.
In 1999 hebben de G25-gemeenten 50 miljoen geoormerkt toegevoegd gekregen aan het
scholings- en activeringsbudget van de WIW voor de uitvoering van de sluitende aanpak vol-
wassenen. In het jaar 2000 ging het om 87 miljoen voor de G86-gemeenten, waarvan 62,1
miljoen voor de G25. Met deze middelen hebben de gemeenten in 1999 1100 extra trajecten
gerealiseerd waar zij plannen hadden voor 7700 trajecten. De verklaring hiervoor zijn de ge-
rezen implementatieproblemen: gemeenten hadden tijd nodig voor het aanpassen van hun
werkprocessen en voor het sluiten van contracten met reïntegratiebedrijven. Voor 2000 ston-
den 9000 trajecten gepland. Dat zijn er uiteindelijk 11.000 geworden, mede omdat overge-
bleven middelen uit 1999 konden worden ingezet. Voor 2001 heeft de VNG met de minister
van SZW afgesproken dat gemeenten zich zullen inspannen om de sluitende aanpak voor de
nieuwe instroom volledig te realiseren.
De sluitende aanpak van de nieuwe instroom is sinds april 2001 uitgebreid met het streven
naar een sluitende aanpak voor het zittend bestand. Met de VNG zijn per die datum bestuur-
lijke afspraken hierover ondertekend in het kader van de gezamenlijke Agenda voor de Toe-
komst. Voor alle gemeenten zijn extra middelen beschikbaar die op basis van prestatie-af-
spraken worden toegekend. Een integrale aanpak van zowel de sluitende keten, fraudebestrij-
ding in combinatie met deregulering heeft geleid tot een afspraak dat inzet is dat een macro-
daling van het volume van Abw/IOAW/IOAZ van tien procent per jaar tot stand komt. Daar-
bij is onder andere afgesproken dat alle gemeenten ernaar streven dat met iedere cliënt af-
spraken worden gemaakt over hetzij uitstroom, hetzij activeringstrajecten, hetzij maatschap-
39
pelijke participatie. Daarbij zullen gemeenten zich inspannen om in 2001 een sluitende aan-
pak te realiseren voor de nieuwe instroom. Voorts spannen gemeenten zich in om in 2002
het zittend bestand door te lichten en in aansluiting daarop zo snel mogelijk met de bij-
standsgerechtigde afspraken te maken over het volgen van een traject dan wel over het even-
tueel verlenen van een individuele ontheffing. Het merendeel van de gemeenten zullen in
2003 hun werkprocessen zodanig hebben ingericht dat sprake is van een sluitende keten van
reïntegratie.
Het nu volgende hoofdstuk moet dan ook gelezen worden in de context van de voor de mees-
te gemeenten nog uit te werken afspraken over de (middelen voor de) sluitende keten van
reïntegratie, fraudebestrijding en deregulering.
1.2 De taakopvatting
Taakopvatting en doelgroep gemeenten
Gemeenten vatten het soort trajecten dat onder sluitende aanpak valt breed op: trajecten naar
werk, trajecten sociale activering of zorgtrajecten. Respondenten bij gemeenten waarschu-
wen voor een te nadrukkelijke oriëntatie van de sluitende aanpak op uitstroom naar werk.
Een aantal respondenten houdt een pleidooi voor erkenning van het feit dat niet iedere klant
naar werk toegeleid kan worden, of op zijn best na een lang voortraject van zorg en sociale
activering. Daarvoor is dus tijd nodig. Sommige gemeenten geven aan langzamerhand aan
de echte harde kern van fase 4 toe te zijn. Daar is volgens hen de groep die ooit nog aan het
werk kan komen relatief klein.
Voor enkele subgroepen van de doelgroep van de sluitende aanpak geldt, dat hen op vrijwil-
lige basis een trajectaanbod mag worden gedaan. Dat geldt voor:
* Mensen die een tijdelijke ontheffing krijgen van de arbeidsverplichtingen. Deze indivi-
duele ontheffingen worden verleend aan personen met een sociaal-medisch problematiek
en kunnen om die reden niet in enig traject geplaatst kunnen worden, zoals bijvoorbeeld
zwaar verslaafden.
* Mensen die een ontheffing hebben op basis van een categoriale regeling (alleenstaande
ouders met kinderen jonger dan 5 jaar en personen die ouder zijn dan 57½ jaar)1.
Respondenten geven aan dat in alle onderzoeksgemeenten deze mogelijkheid wordt geboden.
1 Voor personen ouder dan 57,5 jaar geldt de plicht om zich te registreren bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie,
passende arbeid te aanvaarden en na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert.
40
De plaats van de sluitende aanpak binnen de gemeente
Belangrijk voor de organisatie van de sluitende aanpak op gemeentelijk niveau is dat de slui-
tende aanpak niet als een geïsoleerd onderdeel van het gemeentelijk beleid wordt gezien en
ervaren. De sluitende aanpak wordt, zowel in beleidsmatige zin als in de uitvoeringspraktijk,
geplaatst in het brede scala van gemeentelijk sociaal- en arbeidsmarktbeleid. Dit is een alge-
meen beeld onder gemeenten.
De sluitende aanpak wordt niet zozeer gezien als een concreet pakket maatregelen met bijbe-
horende budgetten, maar meer als een algemene doelstelling van het beleid.
In zekere zin kan op gemeentelijk niveau een onderscheid gemaakt worden tussen de sluiten-
de aanpak in brede zin, als filosofie en de sluitende aanpak in enge zin, als concrete set van
beleidsmaatregelen.
In de eerste betekenis, sluitende aanpak als filosofie, dekt het begrip in feite de ambitie van
het gemeentelijk sociaal beleid. In toenemende mate formuleren gemeenten als doelstelling
van hun beleid het bedienen van alle burgers met trajecten die zijn gericht op werk, sociale
activering en zorg.
De sluitende aanpak als pakket beleidsmaatregelen met bijbehorende financiële middelen,
die vanuit `Den Haag' in de richting van gemeenten is gestuurd, speelt een (belangrijke) rol
in het vervullen van bovengenoemde ambitie. Het is daarbij echter onderdeel van een breder
gemeentelijk beleids- en uitvoeringspraktijk. In die zin is de sluitende aanpak in enge zin
niet altijd even duidelijk herkenbaar als afzonderlijke activiteit in de gemeentelijke praktijk.
Het is van belang om te beseffen dat de sluitende aanpak over het algemeen een onlosmake-
lijk onderdeel is van een grotere beleids- en uitvoeringspraktijk.
1.3 Bekendheid van de sluitende aanpak bij consulenten
Uit het onderzoek blijkt dat de gemeentelijke beleidsmakers er over het algemeen van uit-
gaan dat de bekendheid van de sluitende aanpak bij de consulenten goed is. Bij de consulen-
ten zelf lijkt die bekendheid over het algemeen inderdaad op een behoorlijk hoog niveau te
liggen. De consulenten kennen de sluitende aanpak over het algemeen als het voorkomen dat
er mensen tussen wal en schip vallen wat betreft het krijgen van een aanbod tot activering
of maatschappelijke participatie. Daarmee wordt dus gerefereerd aan de sluitende aanpak
in brede zin zoals beschreven in paragraaf 1.2.
In de meeste onderzoeksgemeenten is kennis aanwezig van het financiële instrumentarium,
ook al blijkt niet iedere respondent hiervan exact op de hoogte.
41
Uit de interviews blijkt dat in enkele gemeenten de consulenten soms moeite hebben om de
beleidsontwikkelingen te volgen, omdat zij te maken hebben met een veelheid aan regelin-
gen, wetgeving en mogelijkheden.
In enkele grotere gemeenten2 zijn bij invoering van de sluitende aanpak speciale voorlich-
tings- en communicatietrajecten opgezet voor medewerkers en consulenten. In sommige ge-
vallen constateert men dat de sluitende aanpak nu `in ieders genen zit', maar er zijn ook en-
kele gemeenten die vinden dat de communicatie binnen de betreffende gemeente nog beter
zou kunnen zijn.
In enkele gemeenten wordt er bovendien op gewezen dat communicatie alleen niet voldoen-
de is, maar dat de consulenten geschoold en getraind moeten worden in de integrale werk-
wijze die sluitende aanpak veronderstelt. Dat is over het algemeen wel opgepakt, maar niet
in alle gemeenten in voldoende mate (naar het oordeel van de betreffende respondenten).
De communicatie over sluitende aanpak gebeurt in de regel via werkoverleg. De coördinator
is dan degene die zorgt voor tekst en uitleg. Soms betekent sluitende aanpak een andere
vorm van samenwerking tussen verschillende onderdelen van het gemeentelijk bedrijf en
disciplines (consulenten, bijstandsmedewerkers). Soms ook is sluitende aanpak een andere
externe samenwerking met onder andere het CWI.
In kleinere gemeenten leidt sluitende aanpak niet tot een verandering van takenpakketten of
van de organisatie-inrichting. De communicatie krijgt daar gestalte door medewerkers met
elkaar te laten samenwerken in multidisciplinaire teams. In de grotere gemeenten is introduc-
tie van dit soort nieuwe werkvormen een meer ingrijpende gebeurtenis en geeft een centrale
regie richting aan het nieuw uit te voeren beleid. In kleinere gemeenten zijn de lijnen korter
en is de impact van de uitvoering van de sluitende aanpak kleiner. De communicatie op de
werkvloer tussen medewerkers met verschillende disciplines was daar meestal toch al inten-
sief.
1.4 Veranderingen in werkprocessen
Sluitende aanpak heeft in een aantal onderzoeksgemeenten geleid tot een verandering van
het takenpakket van verschillende medewerkers binnen de gemeenten. Het gaat hierbij om
een splitsing in activiteiten die gericht zijn op bemiddeling of trajectbegeleiding van bij-
standscliënten en activiteiten die te maken hebben met de wettelijke toetsing van recht, duur
en hoogte (RDH) van de uitkeringsaanvraag.
2 In de tekst wordt gesproken over grotere en kleinere (grote en kleine) gemeenten. Dit is uiteraard relatief: in het
onderzoek zitten met name grotere gemeenten. Daarbinnen kan dit onderscheid echter wel gemaakt worden.
42
Er is in ongeveer de helft van de onderzochte gemeenten een trend waarneembaar dat RDH-
toetsingsactiviteiten in de backoffice worden uitgevoerd door bijstandsmedewerkers. De
cliëntcontacten, die frontoffice activiteiten kunnen worden genoemd, worden uitgevoerd
door de consulenten of ITB'ers. Het aanbrengen van een scheiding in het takenpakket wordt
in een andere gemeente wel als een oplossing gezien, maar door de hoge werkdruk in combi-
natie met onderbezetting durft men deze (nieuwe) organisatieverandering nog niet aan.
Belangrijk bij de splitsing van het takenpakket zijn ook de begrippen cliëntgebonden werken en caseload. De ervaring in de gemeenten met een dergelijke scheiding is dat er een grotere caseload bij activiteiten samenhangend met de uitkeringsverstrekking gelegd kan worden en men zo een beter cliëntcontact in de frontoffice kan realiseren.
1.5 Werkprocessen sluitende aanpak
Een algemene beschrijving van het werkproces bij gemeenten staat hieronder vermeld. Uit-
zonderingen zijn in de tekst aangegeven.
1. Nieuwe instroom wordt aangemeld via het CWI. Daar vindt een kwint plaats.
Nadat de afstand tot de arbeidsmarkt bepaald is, vindt voor cliënten in fase 2/3/4 doorver-
wijzing plaats naar de gemeente.
In gemeenten waar nog geen CWI functioneert loopt dit via het arbeidsbureau. Gemeenten
komen pas in actie als de fasering en de kwint is uitgevoerd3. Dit wordt door veel onder-
zoeksgemeenten als lastig ervaren, vanwege de matige kwaliteit van de kwint en de
wachttijd in sommige gemeenten.
2. In het CWI vindt een analyse plaats van de cliënt door middel van een fasering en de
kwint. Hierbij wordt een trajectadvies afgegeven.
3. Vervolgens wordt op gemeentelijk uitvoeringsniveau besloten welk traject een cliënt in-
gaat.
Er zijn aanzienlijke verschillen in de organisatie van de gemeentelijke uitvoering.
3 De uitvoering van een kwint (bij het CWI) is vanaf 1 januari 2002 verplicht. Omdat in bijna alle onderzochte
gemeenten reeds een CWI actief is en deze CWI's ook al een kwint uitvoeren bij de nieuwe cliënten, wordt het
door veel gemeenten ervaren als een stap zonder welke zij een cliënt eigenlijk niet in traject kunnen nemen, ook
al is dit formeel pas vanaf 1 januari 2002 het geval. Wel is het op dit moment al verplicht dat een cliënt is gefa-
seerd.
43
* In een aantal gevallen wordt er wijkgewijs of stadsdeelgewijs gewerkt in teams waarin
verschillende disciplines samenwerken.
* In een aantal gemeenten wordt het uitkeringsconsulentschap en het uitstroomconsulent-
schap in één persoon verenigd. In andere gemeenten worden deze functies bij verschil-
lende personen belegd, die vervolgens wel worden geacht samen te werken. Deze sa-
menwerking komt niet altijd even goed uit de verf. Dit uit zich met name in de klacht
van de uitstroomconsulent dat de uitkeringsconsulent om wat voor reden dan ook niet
(consequent) overgaat tot sanctionering in de uitkeringssfeer indien er verwijtbaar ge-
drag van cliënten in trajecten wordt gesignaleerd en aangekaart door de uitstroomcon-
sulent.
* Over het algemeen streven de gemeenten naar het invoeren van casemanagement. Geen
van de gemeenten is echter van mening dat het casemanagement al bereikt is. Wel zeg-
gen sommigen bijna zover te zijn, terwijl anderen nog een langere weg af te leggen heb-
ben4.
4. Bij de beslissing over het te volgen traject zijn in principe drie mogelijkheden te onder-
scheiden:
* een traject naar werk;
* een sociale activeringstraject;
* een zorgtraject.
Uiteraard zijn ook combinaties mogelijk. Daarnaast kan een ontheffing van de arbeidsver-
plichtingen worden gegeven. Dit kan gebeuren op individuele basis (op medisch-sociale
gronden) of op categoriale basis (alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar en per-
sonen van 57½ jaar en ouder).
5. Vervolgens wordt de cliënt doorgeleid naar het traject, dat over het algemeen wordt uitge-
voerd door een reïntegratiebedrijf.
Vooruitlopend op de verplichte inkoop per 1 januari 2002 is er dus over het algemeen al
sprake van inkoop van trajecten. Daarbij kunnen de volgende opmerkingen worden ge-
plaatst:
* Zorgtrajecten worden vaak uitbesteed aan niet-commerciële organisaties. Een aantal ge-
meenten constateert hierbij dat de `oude' samenwerkingsrelaties wel zijn vervangen
door een zakelijke manier van werken met elkaar, hetgeen zich onder andere uit in het
maken van prestatie-afspraken (al dan niet in de vorm van een contract).
4 Voor de verdere ontwikkeling van het casemanagement worden van middelen ter beschikking gesteld, indien
gemeenten bereid zijn resultaatafspraken te maken.
44
* Sociale activeringstrajecten worden gedeeltelijk ingekocht bij reïntegratiebedrijven,
maar kunnen ook door de gemeente zelf worden uitgevoerd. Het komt voor dat binnen
een gemeente zowel sociale activering wordt ingekocht als zelf wordt uitgevoerd.
* De werkgerichte trajecten worden door de overgrote meerderheid van de onderzochte
gemeenten ingekocht bij reïntegratiebedrijven.
6. De voortgang van het traject wordt gevolgd door de gemeentelijke consulent op basis van:
a. Periodiek contact met de cliënt.
b. Voortgangsinformatie vanuit het reïntegratiebedrijf of een andere uitvoerder.
7. Een traject gericht op werk behoort te resulteren in het verwerven van een baan, en als dat
niet lukt bestaat de mogelijkheid om tijdelijk in een gesubsidieerde baan terecht te komen.
Indien dit om de een of andere reden niet gebeurt, wordt een aanvullend traject ingezet.
Bij voltooiing van een zorgtraject wordt bezien of en zo ja welk vervolgtraject wenselijk
is. Hetzelfde geldt voor sociale activeringstrajecten.
Als er sprake is van een ontheffing van de arbeidsverplichtingen op medisch-sociale gron-
den wordt over het algemeen bij het periodieke heronderzoek bezien of de ontheffing ver-
lengd wordt. Bij personen die een ontheffing hebben van de actieve sollicitatieplicht en
het aanvaarden van passende arbeid omdat zij in een scholingstraject zitten is het einde
van dat traject het sein om te bezien of de ontheffing verlengd dan wel opgeheven moet
worden.
1.6 Sluitende aanpak jongeren
Er is in de beleidsvorming en in de uitvoeringspraktijk van de onderzochte gemeenten in be-
perkte mate sprake van een aparte aanpak van jongeren. Over het algemeen is de aanpak van
jongeren en ouderen bij de nieuwe instroom niet wezenlijk verschillend. De meeste gemeen-
ten wijzen erop dat de aanpak voor jongeren al langer sluitend is door JWG en WIW. Deze
aanpak is opgegaan in de sluitende aanpak. Dat maakt ook dat er weinig jongeren in het
zittend bestand voorkomen (tenzij er sprake is van een ontheffing van de arbeidsverplichtin-
gen).
In een aantal gemeenten is sprake van extra aandacht voor jongeren. Enkele gemeenten stu-
ren jongeren die zich melden voor een uitkering eerst langs een aantal uitzendbureaus. Het
is de ervaring dat de meeste jongeren vervolgens niet terugkeren om de uitkeringsaanvraag
door te zetten. In één gemeente krijgen de jongeren een `strippenkaart' mee die zij bij een
45
bepaald aantal uitzendbureaus af dienen te laten stempelen, als controle op de sollicitatie-ac-
tiviteiten.
In een andere (kleinere) gemeente wordt de gang naar het uitzendbureau verplicht opgelegd
aan iedereen die zich meldt voor een uitkering maar waarvan men op basis van het dossier
het gevoel heeft dat de persoon werk zou kunnen vinden. De ITB'er belt vervolgens de uit-
zendbureaus na om te controleren of men zich daadwerkelijk heeft ingeschreven.
Dezelfde gemeente huldigt een `hard' beleid (zoals men het zelf omschrijft) ten aanzien van
jongeren. De stelregel is dat elke jongere kan werken, en dat voor elke jongere passende ar-
beid gevonden kan worden. Uitkeringsverstrekking aan jongeren is praktisch niet aan de or-
de. Momenteel zijn er twaalf jongeren ingeschreven voor de WIW: dit zijn voornamelijk
jongeren met een wachtlijstindicatie voor de WSW. Dit `harde' beleid is langzaam bekend
geworden bij de jongeren, zodat er ook steeds minder aanvragen binnen komen.
In één gemeente is een meer algemene aparte voorziening gecreëerd in de vorm van een jon-
gerenloket. Dit jongerenloket voert de sluitende aanpak uit voor jongeren (tot 23 jaar).
Hierin werken samen: de GSD, de WIW-organisatie, het arbeidsbureau, en onderwijsinstel-
lingen waaronder het regionaal coördinatiecentrum vroegtijdige schoolverlaters. Alle
jongeren die zich melden worden doorverwezen naar dit loket. Daar krijgen ze een intake
en een casemanager. Jongeren die geen startkwalificatie hebben, gaan naar school. Jongeren
met een startkwalificatie krijgen meestal een WIW-traject. Jongeren die niet terug te leiden
zijn naar onderwijs krijgen ook een WIW-traject. Het jongerenloket is ontstaan bij de over-
gang van JWG naar WIW. Daarbij werd in feite de uitkeringsverstrekking losgekoppeld van
het doorlopen van een traject. Het jongerenloket herstelt deze binding. Men is tevreden over
dit jongerenloket en wil het ook handhaven als het CWI actief wordt.
In een andere (wat kleinere) gemeente is een speciaal trajectbureau opgezet voor jongeren
van 18 tot 23 jaar. Het doel van dit bureau is de jongeren zo lang mogelijk in het onderwijs
te houden.
Jongeren komen langs verschillende routes binnen: via het CWI, via de gemeente die hen
doorverwijst bij een uitkeringsaanvraag, maar ook via signalering van uitval door de scholen
of door directe zelfmelding bij het bureau.
Binnen deze gemeente is de doelstelling dat in principe geen enkele jongere zonder startkwa-
lificatie op de arbeidsmarkt terecht behoort te komen. Het probleem is echter dat veel jonge-
ren die bij het trajectbureau terechtkomen niet gericht zijn op onderwijs. Het zijn vaak uit-
vallers die aan het werk willen. De jongeren krijgen dan ook de keuze of zij naar school wil-
len of anders werken en leren willen gaan combineren in een duaal traject. Men heeft goede
ervaringen met deze duale trajecten, die door het plaatselijke ROC worden uitgevoerd.
Willen jongeren desalniettemin toch per se werken, worden ze doorverwezen naar de WIW.
Dit gebeurt uiteindelijk toch bij een aanzienlijk aantal jongeren. Overigens probeert de
46
WIW-uitvoerder de betreffende jongeren alsnog naar een duaal traject te leiden, daarover
zijn afspraken gemaakt.
In een derde, wat grotere gemeente is men eveneens van mening dat jongeren (onder de 23)
zonder een startkwalificatie niet naar werk, maar naar een opleiding of een duaal traject ge-
leid zouden moeten worden. Men vindt bij de gemeente echter dat het CWI jongeren te snel
doorleid naar werk. Dit wordt ervaren als een `doorschieten' van de sluitende aanpak: de ge-
richtheid op werk is dan te groot met als gevolg dat de jongeren die zonder startkwalificatie
de arbeidsmarkt betreden over het algemeen altijd een zwakke positie zullen houden en er
bij een recessie als eersten weer uitvliegen. De gemeentelijke gesprekspartners vinden dat
hier te weinig aandacht voor bestaat, met name ook bij het CWI. Men is daar overigens wel
over in gesprek met het CWI en heeft de hoop dat de oriëntatie van het CWI bijgesteld gaat
worden.
In de eerstgenoemde gemeente kent men dit probleem met een te grote gerichtheid op door-
leiden naar werk van het CWI niet. Dat is volgens de respondent in de eerste plaats omdat
de gemeente duidelijk heeft gemaakt wat de gewenste lijn is (ook door het trajectbureau op
te richten). Maar ook belangrijk is het feit dat binnen het CWI gemeentelijke mensen werk-
zaam zijn. Deze zijn zeer goed op de hoogte van de opvattingen ten aanzien van jongeren
en voeren dat ook binnen het CWI door. Door de gemeentelijke CWI'ers heeft de gemeente
een belangrijke sturingsmogelijkheid, aldus de respondent.
Een laatste vorm van extra aandacht voor jongeren die wij willen noemen zijn de speciale
projectteams binnen een grote gemeente die zich bezighouden met doelgroepen (waaronder
jongeren) met een speciale problematiek. Hoewel de focus breder is dan alleen jongeren,
heeft men een projectteam dat zich bezighoudt met `zorgjongeren' (met gedragsmoeilijkhe-
den, een VSO-opleiding of een detentieverleden). Een ander team houdt zich bezig met tie-
nermoeders.
1.7 Tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen
De onderzochte gemeenten hebben stuk voor stuk cliënten in het bestand die tijdelijk onthe-
ven zijn van de arbeidsverplichtingen. Precieze cijfers zijn niet altijd voorhanden, maar in
meerdere gemeenten wordt aangegeven dat het om een aanzienlijk deel van het bestand gaat.
47
Er zijn twee soorten ontheffing van de arbeidsverplichtingen:
1. Op individuele basis. Cliënten krijgen ontheffing omdat hun persoonlijke medische en/of
sociale omstandigheden en kenmerken worden beoordeeld als (op dit moment) te belem-
merend voor een traject of directe uitstroom naar werk.
2. Op categoriale basis. De cliënt krijgt een ontheffing omdat hij of zij tot een bepaalde cate-
gorie behoort. In de praktijk gaat het om:
* Alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.
* Mensen van 57½ jaar en ouder5.
Ad 1 Individuele ontheffingen
Dit soort ontheffingen wordt door alle gemeenten verleend, maar de stellige indruk bestaat
dat enkele gemeenten relatief aanmerkelijk minder ontheffingen kennen dan anderen. Dit
hangt waarschijnlijk samen met de uitstroomgerichtheid van de gemeente en vooral hoe lang
men dat al is en hoe intensief.
De ontheffingen worden overigens altijd op tijdelijke basis verstrekt. Dit is een algemeen
gegeven bij gemeenten. Bij een heronderzoek komt in principe steeds de vraag aan de orde
of de ontheffing verlengd moet worden of dat de cliënt toe is aan een traject.
Ad 2 Categoriale ontheffingen
Ook de categoriale ontheffingen treffen we logischerwijs in alle gemeenten aan. Overigens
zijn wel verschillen waarneembaar in hoe men vervolgens met beide doelgroepen omgaat.
In een aantal gemeenten worden zij actief benaderd en wordt hen een aanbod gedaan. In an-
dere gemeenten wordt het aan het initiatief van de doelgroepen zelf overgelaten of men een
trajectaanbod wil hebben.
Overigens zijn in de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een actieve benade-
ring van personen die een ontheffing hebben.
In één gemeente wordt wat betreft de ouderen (boven de 57½ jaar) een verschil gemaakt tus-
sen arbeidsplicht en sollicitatieplicht. Dit is conform de regelgeving vanuit het Ministerie
van SZW op dit punt. De ouderen hebben weliswaar geen sollicitatieplicht, maar wel de
plicht passende arbeid te aanvaarden. Dat betekent dat het beleid nu is om deze ouderen op
te roepen en een aanbod te doen, hetzij gericht op sociale activering, hetzij op werk. Overi-
gens is vanwege capaciteitsproblemen dit (recent geformuleerde) beleid nog niet in de prak-
tijk doorgevoerd. Men wil echter in 2002 de doelgroep `57½ plus' daadwerkelijk gaan op-
roepen.
5 Voor personen ouder dan 57,5 jaar geldt de plicht om zich te registreren bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie,
passende arbeid te aanvaarden en na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert.
48
Een tweede gemeente geeft aan de categoriale ontheffingen in principe ook in een traject on-
der te brengen, tenzij men aangeeft dat niet te willen.
1.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand
Waar de meeste gemeenten aangeven de `sluitendheid' van de aanpak voor de nieuwe in-
stroom redelijk tot goed onder controle te hebben, ligt dat iets anders voor het zittend be-
stand. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk, tenslotte dateren de afspraken hierover in de
Agenda van de Toekomst van april 2001. Veel gemeenten geven aan bezig te zijn met het
implementeren van deze afspraken.
Vrijwel alle onderzochte gemeenten zien het zittend bestand als een belangrijke doelgroep
voor de sluitende aanpak. In de meeste gemeenten zijn taakstellingen geformuleerd voor het
aantal cliënten dat in de komende jaren gesproken, geanalyseerd dan wel op traject gezet
moet worden. Soms zijn die taakstellingen zodanig dat verwacht mag worden dat binnen en-
kele jaren het zittend bestand is doorgelicht.
Wat betreft de werkprocessen is de aanpak van het zittend bestand in grote lijnen gelijk aan
die van de nieuwe instroom, maar het beginpunt is in de meerderheid der gemeenten het pe-
riodiek heronderzoek en niet het CWI. Het zittend bestand wordt dus niet gekwint, maar via
heronderzoeken benaderd en opnieuw in kaart gebracht. Er zijn overigens wel enkele ge-
meenten die ervoor hebben gekozen het zittend bestand te screenen los van de heronderzoe-
ken.
Zicht op het zittend bestand
De afspraken in de Agenda van de Toekomst over de aanpak van het zittend bestand zijn van
recente datum. De onderzochte gemeenten zijn nog in het stadium van het opdoen van erva-
ringen, waarbij de een wel verder is gevorderd dan de ander. Veel gemeenten geven aan te-
gen problemen aan te lopen bij het sluitend maken van de aanpak voor het zittend bestand.
Waar de aanpak voor de nieuwe instroom overwegend als sluitend wordt gezien, is dat voor
het zittend bestand nog niet het geval. Er zijn uitzonderingen: één gemeente vindt de aanpak
nu al geheel sluitend, enkele gemeenten uiten de verwachting dit binnen twee jaar te realise-
ren. Het is interessant om te bezien tegen welke knelpunten de gemeenten aanlopen.
1. Een omvangrijk zittend bestand. In een aantal met name grotere gemeenten is het zittend
bestand omvangrijk. Dit maakt dat het qua capaciteit moeilijk is om een sluitende aanpak
te bereiken, zeker op de kortere termijn. Het capaciteitsprobleem leidt tot (zeer) hoge ca-
seloads van de consulenten. Dit maakt dat de consulenten in feite moeten kiezen:
49
* Alle cliënten screenen en volgen, maar (te) globaal, of
* Kiezen voor het beter bedienen van een aantal cliënten.
Soms wordt de capaciteitskeuze ook op een beleidsmatig niveau gemaakt. Dit leidt er dan
toe dat:
* Het tempo van het doorlichten van het zittend bestand relatief laag ligt, en er in ieder
geval niet toe leidt dat binnen enkele jaren het bestand is doorgenomen.
* Er wel sneller wordt gewerkt met het doorlichten, maar veel globaler wordt gewerkt,
bijvoorbeeld op basis van dossiers in plaats van gesprekken met de cliënten. Opgemerkt
moet worden dat het doornemen van dossiers niet per definitie een gebrekkige kwaliteit
oplevert, maar dan moet wel het dossier op orde zijn en volledige en diepgaande infor-
matie bieden. Dat is bij de gemeenten met grote bestanden, capaciteitsproblemen en
een grote gerichtheid op het uitkeringsproces (in het recente verleden) nu juist meestal
niet het geval.
2. Weinig of geen kennis van het bestand. Dit speelt bijna altijd in combinatie met 1. De re-
den hiervoor moet met name gezocht worden in de gerichtheid op het uitkeringsproces in
het verleden. Niet altijd is de omslag naar uitstroomgerichtheid al voltooid bij de betref-
fende sociale diensten.
3. In het verlengde van het gestelde onder punt 2 moet opgemerkt worden dat in een aantal
gevallen een recent verbetertraject opgelegd door de minister van SZW als neveneffect
heeft gehad dat alle aandacht is gericht op een correcte uitvoering van het uitkeringspro-
ces. Dit is ten koste gegaan van de uitstroomgerichtheid, zeker waar het gaat om het zit-
tend bestand.
4. Het cliëntvolgsysteem biedt te weinig inzicht in de problematiek van de individuele cliënt.
Dit is bij meerdere gemeenten opgemerkt. Overigens werkt men daar aan de introductie
van een verbeterd systeem op korte termijn. Andere gemeenten zijn wel tevreden over de
informatie uit het geautomatiseerde systeem.
Overigens zijn er ook enkele gemeenten die het zittend bestand actief hebben gescreend in
de afgelopen jaren en dus wel een goed beeld hebben van het zittend bestand. Deze scree-
ning is soms ingezet als gevolg van de invoering van de sluitende aanpak, maar in een aantal
gevallen was het al eerder ingezet. In één gemeente lichten de consulenten het zittend be-
stand tweemaal per jaar handmatig door.
Ondanks bovenstaande beperkingen van het beeld dat sommige gemeenten hebben van het
zittend bestand is het zonder meer duidelijk dat de samenstelling van het zittend bestand op
enkele belangrijke punten afwijkt van die van de nieuwe instroom. Het gaat om de volgende
kenmerken:
50
* In het zittend bestand zijn fase 4-cliënten relatief oververtegenwoordigd. Bovendien is er
een relatief groot aandeel van cliënten met een meervoudige problematiek (de harde kern
van fase 4). De enkele gemeenten die het zittend bestand al gedurende een lange periode
intensief activeren stuiten nu naar eigen zeggen op de echte harde kern, waar trajecten
naar werk bijna niet meer aan de orde zijn, in ieder geval niet op korte termijn.
* Voor het zittend bestand zijn over het algemeen een ander soort trajecten nodig dan voor
de nieuwe instroom. Het zittend bestand heeft relatief veel sociale activerings- en zorgtra-
jecten nodig. Overigens maakt het vaak (te) globale beeld van het zittend bestand het
moeilijk om gericht trajecten in te kopen voor het zittend bestand, zie paragraaf 1.12 `Uit-
besteding en samenwerking'.
Taakstellingen
In meerdere gemeenten wordt een jaarlijkse taakstelling vastgelegd over het aantal cliënten
uit het zittend bestand dat een traject aangeboden krijgt dan wel gesproken wordt. In een
aantal gevallen wordt zo'n taakstelling gekoppeld aan specifieke doelgroepen die men wil
bereiken.
Deze taakstellingen lijken over het algemeen gebaseerd te zijn op de capaciteit (medewer-
kers, consulenten) en de financiële mogelijkheden van de gemeente. Met name in de wat
kleinere van de onderzochte gemeenten spelen deze knelpunten overigens minder sterk. Daar
kan men relatief snel het zittend bestand in kaart brengen.
De vraag is vervolgens wanneer de aanpak van het zittend bestand nu sluitend genoemd kan worden. Dat is in de visie van de meeste gemeenten het geval als iedereen gesproken is. Uit dat gesprek kunnen twee conclusies volgen: iemand gaat een traject volgen (zorg, sociale activering of werk) of iemand krijgt een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Met deze laatste groep gebeurt over het algemeen niets tot het volgende heronderzoek.
1.9 Casemanagement
In de Agenda voor de Toekomst is vastgelegd dat gemeenten streven naar invoering van
casemanagement. Hiervoor worden vanuit het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld.6
Over de exacte invulling van het casemanagement zijn geen voorschriften opgenomen.
In de onderzochte gemeenten is sprake van een breed scala van functies en functiebenamin-
gen waar het gaat om het begeleiden van cliënten. Er zijn (niet uitputtend):
6 Zie tevens noot 4.
51
* Uitstroomconsulenten.
* Uitkeringsconsulenten.
* Medewerkers rechtmatigheid (uitkering).
* Medewerkers doelmatigheid (uitstroom, trajecten).
* ITB-begeleiders.
* Casemanagers.
Over casemanagement wordt wel gesproken, maar nog geen enkele gemeente zegt voluit en
over de hele linie met casemanagers te werken. Dit is niet verwonderlijk gezien de recente
datum van de afspraken hierover in de Agenda van de Toekomst. Wel wordt ermee geëxperi-
menteerd en wordt geprobeerd de randvoorwaarden voor het invoeren van casemanagement
te regelen. Het streven is over het algemeen op korte termijn over te gaan naar casemanage-
ment.
Uitzondering is één gemeente die onder de huidige financieringsvoorwaarden (incidentele
middelen en geen structurele financiering door SZW) geen casemanagement wil invoeren.
Daarnaast zijn gemeenten die alle zeilen moeten bijzetten om bestanden door te lichten
(waar dat in het verleden is blijven liggen, hetzij door capaciteitsproblemen, hetzij door een
grote gerichtheid op het uitkeringsproces) die minder toekomen aan het invoeren van case-
management.
De afspraken over casemanagement uit de Agenda voor de Toekomst zijn pas recent ge-
maakt. Bij het opzetten en inrichten van het casemanagement lopen gemeenten tegen de vol-
gende punten op:
* Eerst en vooral is het nog relatief nieuw, dus er is tijd nodig om casemanagement in te
voeren. De werkprocessen moeten worden herzien en opnieuw worden gestructureerd.
* Er is tijd nodig om de consulenten op te leiden en om te scholen.
* Er moeten eventueel nieuwe medewerkers worden aangetrokken om als casemanager te
gaan werken. Die zijn schaars op de arbeidsmarkt.
* Casemanagement vergt sowieso veel van de kennis en kunde van de medewerkers. Het
is de vraag of alle huidige consulenten uiteindelijk casemanager kunnen worden; een deel
van de huidige consulenten (uitstroom en uitkering) zal die slag niet kunnen maken.
* De automatisering en administratieve processen moeten worden aangepast. Een aantal ge-
meenten kiest voor het onderbrengen van de administratieve handelingen in een backoffi-
ce, om de casemanagers te ontlasten en hen echt met casemanagement bezig te kunnen la-
ten zijn.
52
* Gemeenten die weinig of niets hebben gedaan aan de doorlichting van de bestanden zijn
nog niet toe aan de stap naar casemanagement. De prioriteiten worden dan anders gelegd.
* In veel gemeenten is sprake van een hoge caseload van de uitstroomconsulenten. In meer-
dere gemeenten is de caseload per consulent groter dan 100, in een enkel geval komt het
uit tussen de 150 en 200. Dit soort caseloads laat zich niet combineren met casemanage-
ment. Dan worden twee typen oplossingen gezocht: geen casemanagement invoeren of
proberen de caseload te verminderen (is ook een kwestie van kortere en langere termijn).
Het verminderen van de caseload impliceert op dit moment vooral het aantrekken van
meer personeel. Dat is echter moeilijk, niet zozeer omdat het geld ontbreekt, maar wel
omdat er weinig geschikte mensen te vinden zijn. Men ondervindt wat dit betreft concur-
rentie van reïntegratiebedrijven.
* In enkele gemeenten is te constateren dat consulenten hun bedenkingen hebben bij het in-
voeren van casemanagement. Het gaat met name om gemeenten waar de caseload hoog
is. Bovendien hebben in het recente verleden vaak al eerder reorganisaties en herstructure-
ring van de uitvoering plaatsgevonden. Dit maakt dat men een nieuwe slag ervaart als (on-
nodig) belastend.
Er lijkt bij het invoeren van casemanagement een keuze te worden gemaakt voor casemana-
gement op individueel niveau, waarbij alle boven beschreven disciplines en competenties
worden verenigd in één persoon, of het gestalte geven van casemanagement door het creëren
van multidisciplinaire teams. In een aantal gemeenten is gekozen voor het samen laten wer-
ken van de verschillende disciplines in teams. In de wat grotere gemeenten werken die teams
vaak wijk- of stadsdeelgebonden, in kleinere voor de hele stad.
1.10 Uitval
Niet iedere gemeente heeft even goed zicht op de uiteindelijke uitstroom van cliënten naar
werk of meer in het algemeen in hoeverre de doelstelling van het aangegane traject is be-
haald (niet ieder traject heeft immers tot doel uitstroom naar werk). Dit heeft te maken met
de gebrekkige informatiestromen tussen reïntegratiebedrijven en opdrachtgevers (zie para-
graaf 1.12 `Uitbesteding en samenwerking').
Er zijn echter ook gemeenten die wel een goed zicht hebben op uitval. Meestal zijn dit de
wat kleinere gemeenten. Zij verklaren dat de groep die uiteindelijk niet aan het werk komt
klein is. Voor zover er uitval is, hangt de reactie daarop vooral af van de vraag of de uitval
verwijtbaar is of niet. Voor zover er sprake is van verwijtbare uitval, volgen sancties in de
uitkeringssfeer. Indien de uitval niet verwijtbaar is, kan het zijn dat iemand echt niet aan het
werk kan. Dan volgt ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Het kan ook zijn dat iemand
53
opnieuw in traject wordt genomen, maar dat het (doel van) het traject wordt aangepast aan
de situatie.
1.11 Sanctiebeleid
Niet alle gemeenten gaan op dezelfde manier om met het sanctiebeleid. Een meerderheid
zegt het sanctiebeleid consequent toe te (willen) passen als er sprake is van verwijtbaar ge-
drag van een cliënt in een traject (verzuim, uitval et cetera). In een enkele gemeente zegt
men daarentegen terughoudend om te gaan met het opleggen van sancties. In een andere ge-
meente weerhoudt de administratieve belasting die het opleggen van een sanctie met zich
meebrengt de (overbelaste) consulenten er soms van een sanctie op te leggen.
De taaksplitsing tussen bijstandsconsulenten en uitstroomconsulenten maakt dat sanctieop-
legging in een aantal gevallen achterwege blijft. De uitstroomconsulent constateert verwijt-
baar gedrag, maar de sanctie moet worden opgelegd door de bijstandsconsulent. Dit gebeurt
echter niet altijd.
Het opleggen van sancties blijft soms achterwege omdat er onvoldoende informatie is over
het gedrag van de cliënt in het traject. Zo is van meerdere gemeenten vernomen dat men
geen zicht heeft op de aanwezigheid dan wel het verzuim bij taalcursussen. In dit kader is
een project vermeldenswaardig dat in één van de gemeenten is ontwikkeld.
Het project is gericht op de aanpak van verzuim bij taalcursussen voor allochtonen (bij ROC). Geconstateerd werd dat er veel verzuim was. Er zijn verzuimprotocollen opgesteld die nu strikt gehanteerd worden (onder meer via presentielijsten). Daarin zijn zaken beschre- ven als: hoe vaak mag worden verzuimd, wat zijn geldige redenen voor verzuim, et cetera. Vroeger was er dertig tot veertig procent verzuim, nu minder dan vijf procent. Dezelfde aanpak is daarna ook toegepast bij inburgeringcursussen. Daar is het verzuim nu gedaald naar twaalf procent, en men verwacht een verdere daling bij voortzetting van het project. Het voornemen is om dit beleid door te voeren in alle trajecten.
1.12 Uitbesteding en samenwerking
In de uitvoering van de sluitende aanpak krijgen gemeenten te maken met veel andere partij-
en, instellingen en instanties. Met sommige van hen bestaat een relatie die te typeren is als
een samenwerkingsrelatie. Met anderen, met name met reïntegratiebedrijven, bestaat een
meer zakelijke opdrachtgever-opdrachtnemerverhouding en is sprake van een inkooprelatie.
54
Hoewel er ook `mengvormen' bestaan, zullen wij de relaties van gemeenten langs deze twee-
deling benaderen.
Ontwikkeling van het opdrachtgeverschap
Gemeenten komen door SUWI meer en meer in de positie van opdrachtgever van reïntegra-
tiebedrijven en dus van inkoper van reïntegratietrajecten. De sluitende aanpak speelt daar
een rol in, maar het inkopen van trajecten is iets waar gemeenten ook vanuit andere wet- en
regelgeving en financieringsmogelijkheden mee te maken hebben. Dit geldt zeker voor de
grotere gemeenten (de G86), die al enkele jaren beschikken over een inkoopbudget. De ont-
wikkeling van de inkoopfunctie, de keuzes ten aanzien van inkoop en de daarbij opgedane
ervaringen hangen dus niet één op één samen met de invoering van de sluitende aanpak. De
sluitende aanpak heeft echter wel bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van inkoop.
Gemeenten zijn per 1.1.2002 verplicht tot inkoop volgens transparante marktconforme aan-
bestedingen. Alle onderzochte gemeenten kopen extern trajecten in en is hier dus al ervaring
mee opgedaan. Eén gemeente koopt vooral bij het eigen gemeentelijk reïntegratiebedrijf in.
Rond de uitvoering van de sluitende aanpak in relatie tot inkoop spelen de volgende issues.
Betere opdrachtgevers
Gemeenten signaleren over het algemeen dat de inkoop van trajecten zich in de afgelopen
jaren goed heeft ontwikkeld. Men heeft veel geleerd en is een betere, meer professionele in-
koper geworden. Er wordt bij enkele gemeenten wel een probleem gesignaleerd met het
cliëntvolgsysteem, omdat dit (nog) niet toereikend is om een goed overzicht te krijgen van
het bestand. Dit maakt het moeilijk om te bepalen wat ingekocht moet worden.
Een ander probleem is dat gemeenten er soms niet in slagen voldoende cliënten aan te leve-
ren aan de reïntegratiebedrijven. In ieder geval is er in één gemeente sprake van een aanzien-
lijk achterblijven. De reden hiervoor kan enerzijds zijn dat er onvoldoende kennis is van het
bestand. Anderzijds kan bulkinkoop van trajecten (zie hieronder) impliceren dat de inge-
kochte trajecten niet corresponderen met de problematiek van de nieuwe instroom van dat
moment dan wel het zittend bestand.
Integrale trajecten of deeltrajecten inkopen
Enkele gemeenten kopen integrale trajecten in. Dat betekent dat de cliënt aan het reïntegra-
tiebedrijf wordt overgedragen (al dan niet met een analyse en een trajectplan) en het reïnte-
gratiebedrijf vervolgens met de cliënt aan het werk gaat. Het reïntegratiebedrijf voert dan
in ieder geval een vorm van trajectbegeleiding (al dan niet samen met of naast de gemeente)
en laat de cliënt waar nodig verschillende deeltrajecten (al dan niet door onderaannemers
uit te voeren) doorlopen. Soms koopt een gemeente ook het casemanagement in bij het be-
treffende reïntegratiebedrijf.
55
Andere gemeenten kiezen voor de inkoop van deeltrajecten. Deze gemeenten stippelen zelf
een traject uit en kopen waar nodig per cliënt in bij verschillende reïntegratiebedrijven. In
veel gevallen combineren deze gemeenten de inkoop van deeltrajecten met eigen voorzienin-
gen (bijvoorbeeld schuldhulpverlening of welzijnsactiviteiten) of eigen uitstroomprojecten
(meestal gericht op specifieke doelgroepen).
Bulkinkoop versus maatwerk
In de meeste gemeenten is de inkoop van trajecten belegd bij een gespecialiseerde unit. Deze
sluit contracten af met de reïntegratiebedrijven, over het algemeen voor één jaar en met
meerdere reïntegratiebedrijven. Met name bij de inkoop van deeltrajecten doet zich dan de
vraag voor: in hoeverre is vooraf te bepalen welke trajecten in welke kwantiteit nodig zijn?
Men probeert hier over het algemeen grip op te krijgen door de consulenten te laten aange-
ven waar zij denken behoefte aan te hebben. Probleem daarbij is soms het gebrekkige inzicht
in het bestand. Dat maakt het uiteraard moeilijk te bepalen wat voor soort trajecten inge-
kocht moeten worden. Daarnaast hebben de consulenten in veel meer gevallen een naar ei-
gen zeggen gebrekkig inzicht op het aanbod dat bestaat vanuit reïntegratiebedrijven.
De inkoopunit koopt vervolgens trajecten in, al dan niet via raamcontracten. Het beschikbare
aanbod van trajecten wordt voor de consulenten inzichtelijk gemaakt via een catalogus of
een productenhandboek, zodat zij in hun trajectplannen het juiste aanbod kunnen kiezen. De
ervaring is echter dat ondanks deze voorzieningen de consulenten moeite blijven houden met
het verkrijgen van inzicht in de mogelijkheden die reïntegratiebedrijven bieden.
Deze wijze van inkopen vermindert de flexibiliteit om maatwerk te kunnen leveren. Daarom
houden de gemeenten die zo werken over het algemeen een bepaald deel van het budget ach-
terom in te kunnen zetten wanneer maatwerkproducten ingekocht dienen te worden. Ook
hier speelt het hierboven gesignaleerde probleem van weinig zicht bij de gemiddelde consu-
lent op het aanbod van reïntegratiebedrijven.
Relatie tussen gemeenten en reïntegratiebedrijven
Bij een aantal gemeenten werd duidelijk dat er een zekere terughoudendheid bestaat tegen-
over het werken met reïntegratiebedrijven. Deze gemeenten zijn er over het algemeen niet
gelukkig mee dat er vanaf 2002 een verplichting rust op het inkopen van trajecten. Liever
zou men zelf uitvoeren of zelf de uitvoering organiseren meer op samenwerkingsbasis dan
op inkoopbasis.
Het gevoel bestaat enerzijds dat de reïntegratiebedrijven te weinig producten hebben die ge-
schikt zijn voor de (moeilijke) gemeentelijke doelgroepen. Zoals een gesprekspartner het
formuleerde: `reïntegratiebedrijven hebben weinig aandacht voor fase 4; daar zijn intensie-
ve, lange trajecten nodig waar veel begeleiding op zit'.
56
Ook zijn er respondenten die het dubbel werk vinden dat reïntegratiebedrijven weer een ei-
gen intake en analyse uitvoeren. Men heeft het gevoel dat dan wordt betaald voor iets dat
men zelf al goed heeft gedaan.
Soms is er zelfs onverbloemd wantrouwen te bespeuren. Een respondent was van mening
dat reïntegratiebedrijven elkaar overmatig vaak inhuren en cliënten heen en weer schuiven
omdat er toch geld genoeg is. In een andere gemeente vond men reïntegratiebedrijven vooral
uitblinken in duur taalgebruik en jargon.
Tegenover deze gemeenten staan gemeenten die redelijk tot zeer tevreden zijn over de reïn-
tegratiebedrijven. Hoewel het onderhavige onderzoek niet is gericht op kwantificering mag
gesteld worden dat tevredenheid overheerst ten opzichte van het gebrek aan vertrouwen in
reïntegratiebedrijven.
Openbare aanbesteding
Een deel van de onderzochte gemeenten heeft twijfels bij het nut van een openbare aanbeste-
ding. Men is bang voor een overmatige procedurele en administratieve rompslomp. Voorts
wil men over het algemeen zelf speelruimte houden om met bepaalde partijen en reïntegra-
tiebedrijven zaken te kunnen regelen en projecten op te kunnen zetten.
Andere gemeenten zijn echter grote voorstanders van openbare aanbesteding. Men vindt dat
over het algemeen in lijn met een meer zakelijke manier van werken die voortvloeit uit
SUWI. Een openbare aanbesteding dwingt de opdrachtgevende gemeente als het ware de op-
dracht en de criteria voor gunning en succes helder en zo objectief mogelijk te formuleren.
Er is één gemeente die dit systeem nu al hanteert en dat bevalt goed. Andere gemeenten wil-
len daar ook naar toe, bij de volgende aanbestedingsronde.
Informatievoorziening vanuit trajecten
Geconstateerd is dat de informatievoorziening op cliëntniveau vanuit de reïntegratiebedrij-
ven aan de opdrachtgevend gemeenten niet altijd goed loopt. Dit heeft verschillende oorza-
ken.
* In de eerste plaats worden vaak onduidelijke of ontoereikende afspraken gemaakt tussen
opdrachtgevers en opdrachtnemers. Wel signaleren gemeenten dat zij bijleren op dit punt
en betere opdrachtgevers worden.
* Voor zover er wel afspraken zijn, signaleren enkele gemeenten dat die slecht worden be-
waakt (vanuit de opdrachtgevende gemeente). De afspraken raken zo op de achtergrond
en verwateren.
* De gemeentelijke geautomatiseerde systemen kunnen de informatieverwerking op cliënt-
niveau niet aan, althans er is geen overzicht uit te genereren van de gang van de individue-
le cliënten door de trajecten.
57
Samenwerking
In vrijwel alle gemeenten wordt het belang benadrukt van samenwerking met partijen of in-
stellingen die van belang zijn bij de uitvoering van sluitende aanpak. In veel gemeenten zijn
samenwerkingsvormen met het arbeidsbureau dan wel het CWI, maar ook met welzijns- en
zorginstellingen, WIW-organisaties en onderwijsinstellingen. Vaak gaat het om wijk- of
stadsdeelgebonden teams of kantoren. In enkele gevallen participeren de opdrachtnemende
reïntegratiebedrijven ook in deze samenwerkingsvormen.
Wat vooral van groot belang wordt geacht is de fysieke nabijheid die samenwerking in één kantoor of bureau met anderen met zich meebrengt. Zoals een respondent zei, maakt contact dat er begrip voor elkaars werkwijze ontstaat. Bovendien zijn de lijnen kort en kunnen even- tuele problemen direct worden besproken en opgelost.
Een aantal gemeenten geeft aan enige problemen te hebben met de samenwerking met instel- lingen die zich op fase 4-cliënten richten. Het gaat hier om instellingen die in het verleden puur op basis van inputafspraken met de gemeente werkten, maar waar de gemeente nu lie- ver een meer zakelijke relatie zou willen ontwikkelen met outputgerichte afspraken en even- tueel contractueel vastgelegde afspraken. Dat gaat in het algemeen nog moeilijk, hoewel een enkele gemeente wel een positieve ontwikkeling bespeurt.
Samenwerking met het CWI
In alle onderzochte gemeenten bestond of bestaat ontevredenheid over de gemiddelde kwali-
teit van de fasering en kwint's van het CWI. De klachten waren dan wel tweevoudig van
aard:
* De diagnose wordt vaak niet onderbouwd. Men krijgt een fase-indeling zonder enige toe-
lichting. Eigen beoordeling door de gemeente leidt vaak tot een andere fasering. De klacht
is met name dat het CWI teveel cliënten als fase 4 typeert.
* Niet iedere cliënt wordt tijdig gefaseerd en gekwint7. Cliënten gaan soms een traject in
zonder dat een kwint was afgenomen.
Dit leidt bij de meeste gemeenten tot het `overdoen' van het werk: men maakt een eigen ana-
lyse van de problematiek van de cliënt, inclusief een fasering. In een aantal gemeenten is
men daarover in gesprek gegaan met het CWI en dat heeft over het algemeen tot verbeterin-
gen geleid, soms zodanig dat men nu enthousiast is over de kwint waar men vroeger het
werk zelf overdeed.
7 Zoals eerder aangegeven behoeven gemeenten formeel gesproken volgens de huidige regelgeving niet te wach-
ten op de kwint.
58
1.13 Cliëntenparticipatie
De meeste sociale diensten hebben weliswaar een cliëntenraad, maar die speelt nauwelijks
een rol waar het gaat om de uitvoering van de sluitende aanpak. We hebben geen aanwijzin-
gen gevonden dat deze cliëntenraden invloed hebben op de formulering van het beleid van
sluitende aanpak noch op de uitvoering daarvan.
1.14 Dekking van de sluitende aanpak
De respondenten zijn van mening dat de sluitende aanpak door de gemeenten over het alge-
meen sluitend is voor zover het de nieuwe instroom betreft. Dit geldt zowel voor jongeren
als voor volwassenen.
Voor het zittend bestand is over het algemeen nog geen sluitende aanpak bereikt. Alle onder-
zoeksgemeenten hebben de ambitie om dit te realiseren voor 1 januari 2003. De helft van
de onderzochte gemeenten verwacht dit zeker te gaan redden en dus voor 2003 het zittend
bestand doorgelicht te hebben en zo mogelijk op een traject te hebben gezet (werk, sociale
activering of zorg) of bewust een besluit te hebben genomen tot het verlenen van een (tijde-
lijke) ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De andere helft van de onderzochte gemeen-
ten heeft spreekt het voornemen om uit om voor genoemde datum het zittende bestand te
hebben doorgenomen, maar gezien de knelpunten die in de uitvoering optreden is het onge-
wis of de datum zal worden gehaald.
Hiermee hebben we meteen benoemd wat de onderzochte gemeenten over het algemeen als
`sluitend' zien. Dat is dus niet zozeer dat iedereen, nieuwe instroom en het zittend bestand,
van een traject wordt voorzien, laat staan dat dat een traject gericht op betaald werk zou
moeten zijn. Dit zou ook een irreële invulling zijn gezien de problematiek waarmee men te
maken heeft. De aanpak is in de beleving van de gemeenten sluitend als:
* ieder individu (nieuwe instroom of zittend bestand) wordt geanalyseerd op zijn of haar
mogelijkheden;
* met elke cliënt afspraken zijn gemaakt over uitstroom, activering of maatschappelijke par-
ticipatie;
* met elke cliënt (ook degenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekre-
gen) regelmatig een activerings- en controlegesprek wordt gehouden;
* de cliënt, wanneer daar aanleiding toe is, een ontheffing van de arbeidsverplichtingen
krijgt;
* van geval tot geval wordt beoordeeld of een eventuele ontheffing van de arbeidsverplich-
tingen kan vervallen.
59
Instrumenten om de aanpak sluitend te krijgen
Het belangrijkste instrument voor de bewaking van de sluitende aanpak van de nieuwe in-
stroom is de aanmelding, al dan niet via het CWI. Voor het zittend bestand is dat over het
algemeen het periodiek heronderzoek, hoewel sommige gemeenten los hiervan de bestanden
(regelmatig) screenen. Een aantal gemeenten heeft speciale voorzieningen getroffen voor
jongeren om te bewaken dat zij een juist aanbod krijgen.
Een belangrijke rol in het bewaken van de sluitende aanpak zou gevormd kunnen worden
door een geautomatiseerde cliëntvolgsysteem. Alle onderzochte gemeenten beschikken over
zo'n systeem, maar lang niet in alle gemeenten functioneert dit naar tevredenheid, in de zin
dat het cliëntgebonden werken of het casemanagement onvoldoende wordt ondersteund door
een aantal systemen. Overigens verwacht een aantal gemeenten wel op afzienbare termijn
te komen tot een verbetering van het systeem dan wel aanschaf van een systeem dat wel de
benodigde functionaliteiten bezit.
In de toekomst gaat de monitor Scholing en Activering een belangrijke rol spelen in de be-
waking van de voortgang van de sluitende aanpak. Deze monitor wordt over het algemeen
als waardevol gezien. Een aantal respondenten heeft in dat kader aangegeven het zorgelijk
te vinden dat de benodigde software in hun gemeente nog niet beschikbaar is.
1.15 Knelpunten van de sluitende aanpak
Hieronder worden een aantal knelpunten opgesomd die door de respondenten desgevraagd
genoemd zijn. Sommige knelpunten zijn door meerdere gemeenten genoemd, andere door
één of enkele respondenten. De volgorde van de opsomming geeft geen prioritering weer.
Wij hebben de knelpunten ingedeeld in vier hoofdgroepen:
1. Intern-gemeentelijke knelpunten.
2. Knelpunten in de samenwerking met andere partijen.
3. Knelpunten in de relatie met cliënten.
4. Knelpunten vanuit landelijke beleidskaders.
Ad 1 Intern-gemeentelijke knelpunten
* In de praktijk is het lastig dat er gewerkt wordt met verschillende computersystemen. So-
wieso moet er erg veel geregistreerd worden en daarbij moet veel in verschillende syste-
men worden ingeklopt omdat deze onderling niet communiceren. De gebrekkige manage-
mentinformatie wordt als een duidelijk knelpunt ervaren.
* Door de veelheid aan spelers is er een grotere administratieve belasting. Daar staat wel
tegenover dat de cliënten beter gevolgd kunnen worden.
60
* In meerdere gemeenten wordt de caseload als (veel) te hoog beschouwd.
* Een gebrek aan communicatie is duidelijk een knelpunt voor een goede uitvoering van de
sluitende aanpak. Samenwerking (in teamverband) tussen verschillende diensten en (ty-
pen) consulenten, bijvoorbeeld door huisvesting op één locatie, verbetert de onderlinge
communicatie en daarmee een goede uitvoering van de sluitende aanpak.
Ad 2 Knelpunten in de samenwerking met andere partijen
* Een gebrek aan communicatie met andere partijen en instanties (buiten de gemeente) is
duidelijk een knelpunt voor een goede uitvoering van de sluitende aanpak. Samenwerken
met andere instellingen en partijen op één locatie verbetert de onderlinge communicatie.
* In een aantal gemeenten wordt de verplichte inkoop bij reïntegratiebedrijven als knelpunt
gezien, hetzij omdat men dit te duur vindt, hetzij omdat reïntegratiebedrijven geen aanbod
zouden hebben dat is toegesneden op de gemeentelijke doelgroepen.
* Samenwerking met uvi's ontbreekt vrijwel helemaal. In een enkele gemeente is men be-
gonnen met elkaar te praten, in één andere zegt men enigszins samen te werken. Partieel
WW/WAO-gerechtigden vallen door het gebrek aan samenwerking buiten de boot, aldus
enkele gemeenten8.
* Het bestaan van wachtlijsten bij instellingen (voorbeelden: basiseducatie, taalonderwijs,
kinderopvang) maakt dat het moeilijk is om trajecten te verzorgen.
* Instellingen met een welzijns- of zorggericht aanbod zijn weinig zakelijk en daarom moei-
lijk in te passen in de trajectgedachte.
* Vaak is de informatie over cliënten in trajecten niet adequaat om de kunnen bijsturen.
* De kwaliteit en de tijdigheid van de kwint van het CWI wordt door een grote meerderheid
van gemeenten als onvoldoende ervaren.
Ad 3 Knelpunten in de relatie met cliënten
* Er bestaat over het algemeen weinig zicht op het verzuim van cliënten in trajecten om ade-
quaat te kunnen reageren met sancties. Het volgen van een traject en het krijgen van een
uitkering zouden door sanctionering veel directer aan elkaar gekoppeld moeten worden.
Ad 4 Knelpunten vanuit landelijke beleidskaders
* Er zijn veel regelingen waar gemeenten mee te maken hebben, waartussen zich naar de
mening van veel onderzochte gemeenten teveel schotten bevinden, bijvoorbeeld tussen
het werkdeel en het inkomensdeel binnen het Fonds Werk en Inkomen (FWI).
8 Overigens zijn partieel WW/WAO-gerechtigden formeel gesproken de verantwoordelijkheid van de uvi, dus
zij zouden niet buiten de boot mogen vallen.
61
1.16 Verbeterpunten van de sluitende aanpak
De respondenten van gemeenten hebben de volgende suggesties gedaan ter verbetering van
de werkprocessen met het oog op een effectieve uitvoering van de sluitende aanpak:
* invoering van een goed werkend cliëntvolgsysteem waarmee cliënten beter kunnen wor-
den gevolgd en waarmee beter gereageerd kan worden op uitval en verzuim. Dat resultaat
wordt ook gediend door het uitkeringsproces en het reïntegratieproces nauwer met elkaar
te verknopen. Zodoende wordt uitval uit trajecten sneller zichtbaar en ontstaat de moge-
lijkheid om de cliënt met behulp van sancties bij te sturen.
* een verbetering van de nazorg zodat beter bewaakt wordt of de behaalde resultaten duur-
zaam zijn;
* nauwere samenwerking zowel binnen de gemeenten als daarbuiten met uvi's en CWI's;
* invoering van cliëntgebonden werken, zodat elke cliënt nog maar met één consulent te ma-
ken heeft.
1.17 Samenvatting
In deze paragraaf gaan we eerst kort in op de twee belangrijkste bevindingen van het deelon-
derzoek bij gemeenten, namelijk ten eerste dat er nog veel vooruitgang is te boeken bij de
samenwerking tussen de kolommen en ten tweede dat er grote verschillen naar gemeente-
grootte, als het gaat om de vordering van de implementatie van de sluitende aanpak. Daarna
geven we een korte opsomming van de overige bevindingen.
Samenwerking
Er is nog veel te winnen bij onderlinge samenwerking tussen de kolommen. Verdergaande
samenwerking is één van de hoofddoelstellingen van de SUWI-operatie. Dat kan beginnen
bij meer contacten op de werkvloer. De ervaringen van de gemeenten die dit soort samen-
werking op de werkvloer kennen, bijvoorbeeld via (wijk)teams waarin wordt samengewerkt
door consulenten van verschillende kolommen en organisaties (ook reïntegratiebedrijven),
zijn zeer positief.
Tussen de uvi's en gemeenten is nog vrijwel geen samenwerking is ontstaan wat betreft de
sluitende aanpak. Tussen hen wordt niet of nauwelijks overleg gepleegd, noch wordt er op
beleidsmatig of op uitvoerend niveau samengewerkt..
62
Verschillen tussen grote en middelgrote gemeenten
We hebben een verschil in aanpak kunnen constateren tussen de grotere en de kleinere ge-
meenten in het onderzoek. Daarbij moeten de begrippen groot en middelgroot worden be-
noemd. Bij groot denken we aan de G4-gemeenten en de `top' van de G21, de middelgrote
gemeenten worden gevonden onder de overige G21-gemeenten en de G86-gemeenten in het
onderzoek.
De grootste gemeenten kampen over het algemeen met een omvangrijk zittend bestand en
een relatief grote instroom. Dat maakt dat het realiseren van een één-op-één-benadering van
de cliënt niet eenvoudig is. Het goed structureren van het proces om te komen tot een be-
heersbaar proces is daarbij een absolute voorwaarde. De grote werkdruk die het gevolg is
van het omvangrijke bestand en instroom maakt dit echter moeilijk. Dit is des te sterker het
geval als in de afgelopen jaren relatief weinig is gedaan aan het doorlichten van het bestand.
De neiging om voorrang te geven aan het korte-termijn belang van het wegwerken van het bestand krijgt snel de overhand boven het opnieuw structureren van de aanpak, met alle energie die daarin gaat zitten. Het doorvoeren van structuurveranderingen stuit bovendien niet zelden op een sceptische houding op de werkvloer.
Bij de middelgrote gemeenten, of liever gezegd bij de gemeenten die een relatief beperkt zit-
tend bestand hebben (door de omvang van de gemeente en/of als vrucht van inspanningen
uit het verleden) en die een relatief beperkte instroom kennen, is het realiseren van de ge-
wenste één op één benadering veel minder een kwestie van het (her)structureren van de
werkprocessen.
Overige bevindingen
* In enkele gemeenten is ervoor gekozen de consulenten die de cliëntcontacten hebben zo-
veel mogelijk te ontlasten van administratief werk. Dat wordt georganiseerd in een back-
office, waarin ook de administratie rond de uitkeringsverstrekking plaatsheeft.
* De toegevoegde waarde van de kwint wordt als zeer beperkt gezien: het vertraagt en de
insteek is niet op reïntegratie gericht. Overigens is gebleken dat overleg tussen gemeente
en CWI over de kwaliteit van de kwint slechts in een incidenteel geval plaatsvindt, het-
geen opmerkelijk is aangezien het overleg leidde tot een aanzienlijke verbetering van de
kwaliteit van de kwint.
* Er is in een aantal gemeenten veel kritiek op reïntegratiebedrijven: de aanpak is algemeen,
niet toegesneden op de cliënt, langdurig en duur. In een aantal andere gemeenten is er wel
tevredenheid. Het blijkt echter dat (ook daar) er weinig zicht is op de voortgang van de
individuele cliënten in de trajecten van de reïntegratiebedrijven. Dat wordt overigens niet
63
zonder meer aan de reïntegratiebedrijven geweten, ook de informatievraag van de op-
drachtgever is vaak niet goed.
* Het opdrachtgeverschap van gemeenten lijkt zich goed te ontwikkelen. Er is in veel ge-
vallen een duidelijke professionaliseringsslag gemaakt vergeleken met enkele jaren gele-
den. Er wordt duidelijker aanbesteed. Probleem is nog vooral het volgen van de cliënten.
Dat is deels een automatiseringsprobleem, maar deels ook een organisatiekwestie.
* Meer samenwerking tussen verschillende instanties is een duidelijk voordeel. Het gaat zo-
wel om intern-gemeentelijke samenwerking als om samenwerking van gemeentelijke per-
sonen en instanties met personen en instanties van buiten de gemeente. Er worden over
het algemeen `verschillende talen' gesproken, en vanuit verschillende culturen gewerkt.
Fysieke samenwerking leidt tot meer contact en een beter gevoel bij partijen. Bedrijfsver-
zamelgebouwen zijn dus een goed idee en van gezamenlijke huisvesting na CWI-vorming
mag veel verwacht worden.
* Cliëntenparticipatie heeft geen aanwijsbaar effect op de formulering en uitvoering van het
gemeentelijke sluitende aanpakbeleid.
* De automatisering kan een voordeel en een nadeel zijn. Als voordeel wordt gezien: onder-
steuning bij het werken met termijnen. En als nadeel: meer inkloppen, dus minder contact-
tijd en meer administratie. Een oplossing hiervoor wordt in een aantal gemeenten gezocht
in het samenbrengen van administratie en automatisering in een backoffice.
* Casemanagement en cliëntgebonden werken zijn door de onderzochte gemeenten op ver-
schillende manieren in beleid en uitvoering omgezet. Cliëntvolgsystemen voldoen over
het algemeen niet als het gaat om de ondersteuning van cliëntgebonden werken of casema-
nagement.
64
BIJLAGE 2:
De uitvoeringsinstellingen (uvi's)
2.1 Inleiding
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) is verantwoordelijk voor de uitvoering
van sociale verzekeringswetten. De uitvoering gebeurt in opdracht van het Lisv door vijf uit-
voeringsinstellingen (uvi's) die alle verschillende beroepssectoren vertegenwoordigen. GAK
Nederland vertegenwoordigt onder meer de industrie en zakelijke dienstverlening, Cadans
onder meer de gezondheidszorg, GUO de agrarische sector, SFB Uitvoeringsorganisatie de
bouw en USZO de ambtenaren. Per 1 januari 2002 gaan deze instellingen op in de nieuwe
organisatie Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
De uvi's geven uitvoering aan de sociale verzekeringswetten. Dit houdt in dat de uvi's voor
werknemers via hun werkgever premies vaststelt en int. Ook verstrekken ze uitkeringen aan
mensen die daarvoor in aanmerking komen omdat ze werkloos, arbeidsongeschikt of ziek
zijn.
Daarnaast hebben de uvi's als taak ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen vanuit hun
uitkeringssituatie weer aan het werk komen. Dit gebeurt samen met reïntegratiebedrijven die
als taak hebben cliënten te begeleiden terug naar de arbeidsmarkt.
De uvi's hebben als doelgroep voor de sluitende aanpak de werklozen (WW'ers). Het gaat
om werklozen die:
- instromen in de WW;
- minimaal 12 uur beschikbaar zijn;
- ouder dan 23 jaar zijn;
- fase 2, 3 en 4 zijn gefaseerd.
Per september 2000 vallen ook personen die na 1 januari 1999 werkloos zijn geworden (zit-
tend bestand) onder de doelgroep van de sluitende aanpak.
Daarnaast vallen ook personen met een gedeelde WW/Abw-uitkering onder de doelgroep van
de sluitende aanpak. Verder zijn uvi's ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak voor
jongeren met een WW-uitkering.
Het Lisv heeft op grond van de Regeling taakstelling sluitende aanpak WW 2000 de taak ge-
kregen om voor ten minste 18.300 uitkeringsgerechtigden binnen twaalf maanden van werk-
loosheid een traject vast te stellen. Voor de realisatie van deze taakstelling werd gerekend
met een beschikbaar bedrag van 148,8 miljoen gulden: 50 miljoen ESF, 64,8 mln. rijksmid-
delen en 34 miljoen eigen inzet vanuit het Awf (als gevolg van inverdieneffecten). Uit de
65
laatste twee budgetten konden 12.200 trajecten gefinancierd worden, waarvan er in totaal
8.600 zijn gestart. De uitvoeringsinstellingen hebben 46% van de trajecten buiten Arbeids-
voorziening ingekocht.
2.2 Taakopvatting
Door alle respondenten wordt als belangrijkste taak van de sluitende aanpak gezien het aan-
bieden van trajecten aan WW'ers die behoren tot de doelgroep. Bij sommige uvi-kantoren
worden WW-cliënten die op het einde van de WW-termijn zitten, niet altijd gerekend tot de
doelgroep van de sluitende aanpak. Een uvi-kantoor zegt expliciet dat het cliënten met een
kortdurende uitkering (KDU) niet meeneemt in de sluitende aanpak. Een ander uvi-kantoor
noemt fase 4-cliënten die niet bemiddeld worden voor een traject.
Mensen ouder dan 57½ jaar en fase 1-cliënten behoren niet tot de doelgroep en worden ook
als zodanig behandeld. Mensen met een arbeidshandicap behoren vanuit het oogpunt van de
respondenten eveneens niet tot de doelgroep van de sluitende aanpak. Wanneer de respon-
denten een vermoeden hebben dat een cliënt een arbeidshandicap heeft, dan zullen zij deze
doorverwijzen voor een Rea-keuring.
2.3 Bekendheid van de sluitende aanpak
Onder de uitvoerders van de sluitende aanpak is het doel van de sluitende aanpak goed be-
kend. De reïntegratiemedewerkers weten wie er tot de doelgroep van de sluitende aanpak be-
horen en wat de sluitendheid van de aanpak inhoudt.
De uitvoerders kunnen op de volgende manieren voorgelicht zijn:
- via intranet, circulaires of nieuwsbrieven door de centrale staf;
- door werkoverleg tussen de reïntegratiemedewerkers onderling;
- door staffunctionarissen die de reïntegratiemedewerkers op de hoogte houden van nieuwe
regelgeving en andere relevante beleidskwesties;
- informeel overleg tussen medewerkers van de afdeling ATL;
- door brochures, periodieke bladen en handboeken;
- door het participeren van een reïntegratiemedewerker in een aanbesteding van een reïnte-
gratiebedrijf;
- presentaties of bijeenkomsten in het land over de sluitende aanpak.
66
2.4 Veranderingen in de werkprocessen
Volgens alle respondenten was het nauwelijks nodig dat na de invoering van de sluitende
aanpak de organisatie binnen de uvi-kantoren aangepast worden. Sinds de Veegwet zijn de
werkprocessen zo georganiseerd dat de sluitende aanpak er naadloos op aans1oot.
De sluitende aanpak was al geïntegreerd in de bestaande werkprocessen. Elke uvi-kantoor
had al een aparte afdeling die zich met arbeidstoeleiding inliet en medewerkers die zich spe-
cifiek bezig hielden met de reïntegratie van WW'ers. Contacten met reïntegratiebedrijven
bestonden al eveneens.
Hoewel de sluitende aanpak niet tot grote veranderingen heeft geleid in de inrichting van de
werkprocessen, heeft de invoering wel een impuls aan de tien kantoren gegeven om met extra
daadkracht de aanpak geheel sluitend te maken. Enkele respondenten geven aan dat er vol-
doende budget is vrij gekomen om de sluitende aanpak uit te kunnen voeren. Daarnaast zeg-
gen enkele respondenten dat sinds de invoering van de sluitende aanpak de doelgroep beter
wordt gescreend. Volgens een aantal respondenten is er ook meer met (om)scholing moge-
lijk. Als laatst is er sinds de invoering van de sluitende aanpak bij enkele uvi-kantoren tevre-
denheid over de snelle besluitvorming door de landelijke overheid.
2.5 Taakverdeling binnen de uvi-kantoren
De personele bezetting van de uitvoering van de sluitende aanpak binnen uvi-kantoren ziet
in grote lijnen er als volgt uit. Elk kantoor heeft een aparte afdeling die zich bezighoudt met
de reïntegratie van de doelgroep. Vaak wordt hier de naam arbeidstoeleiding (ATL) aan ver-
bonden. Boven aan de organisatie van een afdeling ATL staat een manager die verantwoor-
delijk is voor de uitvoering van de sluitende aanpak. Onder de manager staan de uitvoerders.
De functienaam van de uitvoerders kan per uvi verschillen. Soms heten zij reïntegratiemede-
werkers, soms consulenten en bij weer een andere uvi worden de uitvoerders casemanager
genoemd. In het vervolg van bijlage 2 houden we de naam reïntegratiemedewerker aan als
naam voor de uitvoerders.
Voor alle kantoren geldt dat de reïntegratiemedewerker de contactpersoon is voor een cliënt
uit de doelgroep. De reïntegratiemedewerker is meestal degene die de cliënt doorverwijst
naar een reïntegratiebedrijf.
Naast de reïntegratiemedewerkers binnen de afdeling ATL treffen we in bijna alle gevallen
administratieve medewerkers aan. Deze voeren de ondersteunende taken uit voor de reïnte-
gratiemedewerkers. Het gaat hier met name om het archiveren van cliëntgegevens, het con-
67
troleren van WW-gegevens van cliënten1, uitnodigingen aan cliënten versturen, het aanvra-
gen van kwints en deze invoeren en trajectgegevens van de reïntegratiebedrijven invoeren.
De afdeling ATL van één uvi wijkt in de taakverdeling af van de overige uvi's. Voor de afde- ling ATL geldt dat zij, naast de reïntegratiemedewerker en de administratieve medewerker, ook beschikken over een beoordelaar. De `beoordelaar ATL' doet de beoordeling van de kwints, de trajectplannen en (voortgangs)rapportages, kiest het reïntegratiebedrijf en volgt de cliënten administratief. De taak van de reïntegratiemedewerkers bij de sluitende aanpak bestaat voornamelijk uit het adviseren van de afdeling ATL2. Deze reïntegratiemedewerkers van deze uvi hebben echter niet de eindverantwoordelijkheid voor de cliënten3.
Naast een afdeling ATL, die zich op de reïntegratie van WW'ers richt, heeft elke uvi-kantoor
een afdeling WW die de WW-uitkeringen aan de cliënten verstrekt. De afdeling WW ope-
reert onafhankelijk van de afdeling ATL.
2.6 Werkprocessen sluitende aanpak
De stappen die ten grondslag liggen aan de werkprocessen van de tien uvi-kantoren worden
hieronder beschreven. Het gaat om de stappen die een cliënt uit de doelgroep doorloopt vanaf
de eerste aanmelding bij een uvi-kantoor tot aan `duurzame plaatsing' in een baan. Vervol-
gens zullen de termijnen worden aangegeven waaraan een uvi-kantoor zich aan moet houden
of waar zij een arbeidsbureau/CWI of reïntegratiebedrijf op kunnen wijzen. Hoeveel tijd het
werkelijk in de praktijk kost wordt er eveneens bij vermeldt. Na de termijnen gaan we in op
de verschillen en afwijkingen in het werkproces van de uvi-kantoren.
Stappen
1. Aanmelding bij een uvi-kantoor
Bij de inschrijving en uitkeringsintake bij het arbeidsbureau/CWI krijgt de cliënt een fase 1
of fase n.t.b. (nader te benoemen) toebedeeld. Vervolgens moet de cliënt zich binnen 24 uur
aanmelden bij de afdeling WW van een uvi-kantoor. Bij een aantal uvi-kantoren vindt er een
1 Deze werkzaamheden horen in aanvang onder de taakopvatting van de reïntegratiemedewerker. Deze heeft het
meestal te druk met andere activiteiten waardoor een deel van het budget van de afdeling ATL wordt besteed aan
ondersteuning van de reïntegratiemedewerkers.
2 De reïntegratiemedewerkers hebben een `buitendienst' functie. Dit wil zeggen dat de reïntegratiemedewerkers zit-
ting hebben op het arbeidsbureau/CWI en de contacten met de cliënt aldaar onderhouden (Activering & Controle
gesprekken, handhavingsgesprekken).
3 Tussen de uvi-kantoren binnen de uvi is over de mate van verantwoordelijkheid van de reïntegratiemedewerker
verschil van inzicht. Dit is echter niet de plek om hier verder op in te gaan.
68
WW intake plaats. De afdeling WW geeft vervolgens de aanmelding van de nieuwe cliënt
schriftelijk door aan de afdeling ATL. De cliënt krijgt hier ook bericht over.
2. Aanvraag en behandeling van een kwint
Als de schriftelijke aanmelding van de cliënt uit de doelgroep van de afdeling WW bij de af-
deling ATL binnen is, vraagt de afdeling ATL voor de cliënt die fase nader te bepalen een
kwint aan bij het arbeidsbureau/CWI. Of een kwint wordt aangevraagd wanneer een cliënt
op het einde zit van zijn/haar fase 1-periode (maximaal 6 maanden). Als de kwint vervolgens
bij het arbeidsbureau/CWI heeft plaatsgevonden en is verzonden naar de uvi-kantoor, wordt
deze in behandeling genomen door de reïntegratiemedewerker. Deze beoordeelt de inhoud
van de kwint en bekijkt of de cliënt een kandidaat is voor een reïntegratietraject.
3. De verwijzing naar het reïntegratietraject
Wanneer de cliënt inderdaad een kandidaat is die behoort tot de doelgroep van de sluitende
aanpak, kiest (bij meerdere keuzemogelijkheden) de reïntegratiemedewerker een reïntegratie-
bedrijf uit waar de cliënt een traject dient te volgen. De reïntegratiemedewerker zal naar het
reïntegratiebedrijf en de cliënt een verwijsbrief sturen met eventueel een kopie van de kwint.
4. Het doorlopen en afsluiten van het reïntegratietraject
De cliënt meldt zich vervolgens aan bij het reïntegratiebedrijf waar een intake wordt gehou-
den. Met de informatie van deze intake stelt het reïntegratiebedrijf een trajectplan op. In het
traject plan komt te staan welke producten er ingezet worden. Dit trajectplan stuurt het reïnte-
gratiebedrijf terug naar de afdeling ATL waar de reïntegratiemedewerker dit plan zal beoor-
delen en accorderen. De reïntegratiemedewerker laat via een bericht weten aan het reïntegra-
tiebedrijf en aan de cliënt dat hij/zij goedkeuring geeft aan het traject en dat het reïntegratie-
traject gestart kan worden.
De cliënt start het traject en het reïntegratiebedrijf rapporteert vanaf dat moment elke tussen-
stap (product) die de cliënt in het traject maakt door middel van een voortgangsrapportage
aan de reïntegratiemedewerker. Deze beoordeelt de rapportages en geeft akkoord aan de af-
deling ATL om de meegezonden factuur over te maken aan het reïntegratiebedrijf.
Wanneer het reïntegratietraject is afgerond door de cliënt volgt er een eindrapportage die
eveneens door de reïntegratiemedewerker beoordeelt en de afdeling ATL betaald wordt. Het
reïntegratiebedrijf stuurt bij plaatsing van de cliënt in een baan een bericht naar de afdeling
ATL. Het reïntegratiebedrijf heeft dan een periode van enkele maanden waar zij verantwoor-
delijk is voor de nazorg van de cliënt. Het einde van de nazorg wordt ook afgesloten met een
rapportage. De reïntegratiemedewerker en de afdeling ATL verliezen vanaf hier de cliënt uit
zicht.
Wanneer de cliënt `duurzaam geplaatst' (6 maanden) is, wordt dit (anoniem) vermeld in de
kwartaalcijfers van het reïntegratiebedrijf.
69
Termijnen4:
- Beslissing door afdeling WW over `recht op uitkering' vindt (in een aantal gevallen onder
voorbehoud) binnen vier weken plaats, wettelijk geldt een termijn van acht weken.
- De maximale termijn dat een kwint binnen moet zijn bij de afdeling ATL varieert van tien
dagen tot dertig dagen. De laatste termijn wordt het meest genoemd. In de praktijk komt
bij een aantal uvi-kantoren de kwint altijd spontaan binnen; bij een aantal uvi-kantoren
komt de kwint alleen in de rustige periodes in het jaar binnen de termijn binnen; bij een
aantal uvi-kantoren komt de kwint op tijd binnen afhankelijk van het arbeidsbureau/CWI
die het afneemt; bij een gedeelte van de uvi-kantoren komt de kwint zelden op tijd binnen.
- De maximale termijn dat na de binnenkomst van een kwint een cliënt doorverwezen moet
worden naar een reïntegratiebedrijf, varieert bij enkele uvi-kantoren van vijf dagen tot vijf-
tien dagen. Van de meeste uvi-kantoren zijn deze termijnen onbekend. Een cliënt wordt
in de praktijk echter binnen een dag tot binnen een week aangemeld bij een reïntegratiebe-
drijf.
- Het trajectplan van het reïntegratiebedrijf moet bijna altijd binnen vier weken na de intake
van de cliënt bij het reïntegratiebedrijf terug bij de afdeling ATL zijn5. Meestal wordt het
trajectplan binnen de gestelde termijn aan de afdeling ATL geleverd.
- Een afdeling ATL moet meestal binnen een termijn van tien dagen akkoord geven voor
een trajectplan na ontvangst. Een enkele keer wordt er een termijn van twee weken of vijf
dagen genoemd. De afdeling ATL geeft in het algemeen binnen 1 à 4 dagen akkoord.
Verschillen en afwijkingen:
In de praktijk zien we bovenstaand proces maar bij enkele uvi-kantoren exact terug. De ove-
rige afdelingen ATL vullen de stap `aanvraag en behandeling van een kwint' op een andere
manier in.
We kunnen twee varianten bij de uvi-kantoren onderscheiden:
1. Een eigen reïntegratievisie opstellen
Er zijn meerdere uvi-kantoren die de cliënt uit de doelgroep altijd uitnodigen voor een intake-
gesprek. Dit gebeurt zowel vóór dat de kwint binnen is als na ontvangst van de kwint. Het
gesprek kan telefonisch, op kantoor of zelfs bij de cliënt thuis plaatsvinden. De reïntegratie-
medewerkers stellen aan de hand van dit gesprek een eigen reïntegratievisie6 op, die een aan-
vulling is op de kwint of de kwint geheel vervangt. Eén uvi-kantoor stelt een reïntegratievisie
4 Het is een indicatie. Niet alle termijnen zijn door alle respondenten in de interviews genoemd.
5 Een keer wordt een maximale termijn van twintig dagen genoemd.
6 Sommige uvi-kantoren spreken ook wel over een profielschets.
70
op zonder de cliënt te spreken. Aan de hand van de dossierkennis van de cliënt en de jaren
werkervaring in deze sector stellen de reïntegratiemedewerkers een visie op.
De reïntegratievisie en niet de kwint geldt als leidraad bij de keuze voor een reïntegratietra-
ject voor de cliënt. De meeste van deze uvi-kantoren zetten ondanks de eigen reïntegratievi-
sie een cliënt niet zonder kwint op traject, mede vanwege het feit dat contractueel is vastge-
legd dat een cliënt niet zonder een kwint op traject mag.
2. Een kwint aanvragen voor fase 1 en fase 4 cliënten
De reïntegratiemedewerkers van alle uvi-kantoren vragen voor fase 1-cliënten een kwint aan,
wanneer uit controle blijkt dat de cliënt op het einde van of voorbij de termijn van zes maan-
den zit. Na ontvangst van de kwint wordt de cliënt vervolgens op traject gezet.
Daarnaast doen bij een aantal uvi's de reïntegratiemedewerker de A&C-gesprekken (dit geldt
alleen als er in de regio nog geen CWI's actief zijn). De reïntegratiemedewerker kan dan een
kwint aanvragen als de cliënt in zijn of haar ogen onterecht in fase 1 is gefaseerd. Dit geldt
soms ook wanneer de cliënt onterecht in fase 4 gezet. Door het contact met de cliënt in de
A&C-gesprekken is de kennis over de cliënt groot. Vaak wordt na het eerste A&C-gesprek
al besloten om een kwint aan te vragen. Soms gebeurt het na een aantal A&C-gesprekken als
blijkt dat de cliënt toch niet zelfstandig werk kan vinden of - in geval van een fase 4-cliënt
- de cliënt weer hersteld is van een ziekte. Het arbeidsbureau/CWI verandert na een dergelijk
verzoek vaak de fasering van de cliënt. Vervolgens wordt de cliënt doorverwezen naar een
reïntegratiebedrijf. Verschillende uvi-kantoren zetten fase 1-cliënten ook zonder kwint op
traject. Om geen tijd te verliezen wordt een eigen reïntegratievisie opgesteld en de cliënt
doorverwezen naar een reïntegratiebedrijf.
2.7 Cliëntgroepen
Een reïntegratiemedewerker heeft als taak om iedereen die behoort tot de doelgroep van de
sluitende aanpak op traject te zetten. Er is echter een variatie in aandacht waarneembaar naar
verschillende groepen cliënten. Bepaalde cliënten met specifieke kenmerken kunnen rekenen
op minder of juist extra aandacht van reïntegratiemedewerkers.
Een groep cliënten waarvoor bemiddeling naar een traject geen vanzelfsprekendheid is, zijn
de cliënten van bijna 57½ jaar oud. De meeste uvi-kantoren kijken naar de persoonlijke situa-
tie van deze cliënten van boven de 55 jaar. Vaak worden de bijna 57½ jarigen niet meer op
traject gezet als blijkt dat ze daarmee hun afvloeiingsregeling van hun vorige werkgever ver-
liezen. Ook wanneer de oudere cliënten fysiek of emotioneel te kwetsbaar zijn, worden ze
dikwijls niet meer opgepakt. Voorts wordt door de reïntegratiemedewerkers als argument ge-
bruikt dat werkgevers niet zitten te wachten op deze groep ouderen. Dikwijls wordt de afde-
71
ling WW geïnformeerd dat de oudere cliënt zijn WW mag uitzitten. De sollicitatieplicht blijft
echter voor deze groep bestaan.
De groep ouderen vanaf 57½ jaar wordt alleen op traject gezet als ze daar nadrukkelijk om
vragen. Dit geldt bij sommige uvi-kantoren eveneens voor seizoenswerklozen. Oudere sei-
zoenswerklozen worden bij een uvi-kantoor wel eens sneller op traject gezet voor een om-
scholing, dit omdat het huidige beroep fysiek te zwaar wordt.
Aan jongeren onder de 23 jaar wordt door de uvi-kantoren niet meer aandacht gegeven dan
aan de overige cliënten. Deze cliënten worden door de respondenten zelden expliciet ge-
noemd als een groep die de uvi-kantoren specifiek benaderen. Dit wordt mogelijkerwijs be-
paald door de zeer geringe omvang van de groep. Een aantal uvi-kantoren zegt hen echter
wel op te pakken als ze deze jongeren tegenkomen in het bestand.
Uvi-kantoren gaan verschillend om met cliënten die op het einde zitten van hun WW-perio-
de. Bij een aantal uvi-kantoren wordt de WW-uitkering van de cliënt verlengd (`duurdoorbre-
king'), zodat de cliënt een reïntegratietraject kan volgen of kan afmaken. Er zijn ook uvi-kan-
toren die een bepaalde termijn stellen (bijvoorbeeld 6 weken) waar vóór een cliënt op traject
moet zitten. Daarna krijgt de cliënt niks meer aangeboden en zit zijn/haar WW-periode uit.
Bij één van de uvi-kantoren van een G4-gemeente wordt een termijn gesteld voor wanneer
het traject moet zijn afgerond. Is het traject niet volbracht voor de gestelde termijn dan wordt
deze zonder uitzondering stopgezet. Dit is voor dit kantoor niet een incident maar komt re-
gelmatig voor.
Er is een aantal uvi-kantoren dat extra aandacht schenkt aan de fase 4-cliënten. Zij krijgen
meer tijd om te reïntegreren via een langer traject. In deze lange trajecten wordt ook aandacht
besteed aan zaken die een verdere reikwijdte hebben dan alleen werk (bijvoorbeeld sociale
activering).
Maar soms worden fase 4-cliënten niet op traject gezet. Omdat ze onbemiddelbaar zijn (bij-
voorbeeld zwangerschap) heeft het geen zin om hen op te pakken. Er is een uvi-kantoor dat
per definitie fase 4-cliënten niet bemiddelt, omdat ze volgens hen niet beschikbaar zijn voor
werk. Zijn de cliënten het wel, dan behoren ze in fase 2 of 3 gefaseerd te zijn.
2.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand
WW'ers die vanaf 1 januari 1999 werkloos zijn geworden vallen per september 2000 onder
de doelgroep van de sluitende aanpak.
De meeste uvi-kantoren geven aan het zittend bestand in beeld te hebben. Het bestand wordt
`regelmatig' gescreend bij deze uvi-kantoren. Voor een aantal uvi-kantoren is dit maandelijks
of driemaandelijks, voor een ander halfjaarlijks en voor weer een andere uvi-kantoor jaar-
lijks. Door het controleren halen uvi-kantoren af en toe cliënten uit het bestand die tot de
doelgroep behoren maar niet op traject zitten.
72
Een aantal uvi-kantoren geeft aan geen zicht te hebben op het zittend bestand met WW'ers
die na 1 januari 1999 werkloos zijn geworden. Twee uvi-kantoren beschouwen zich door het
niet (kunnen) controleren van het zittend bestand niet sluitend. De respondenten van beide
kantoren denken dat in het zittend bestand voornamelijk ouderen zitten die vaak moeilijk te
plaatsen zijn bij een werkgever.
De WW'ers die vóór 1 januari 1999 werkloos zijn geworden (`stuwmeer bestand') worden
door de arbeidsbureaus/CWI's voor een traject aangeleverd. De arbeidsbureaus/CWI's blij-
ven voor deze cliënten wel verantwoordelijk. Respondenten noemen bestanden van de ar-
beidsbureaus/CWI's met nog maar één WW'er tot tientallen cliënten.
2.9 Casemanagement
Een dossier van een cliënt wordt opgestart op het moment dat de reïntegratiemedewerker een
aanmelding binnenkrijgt van de afdeling WW. Gedurende het hele reïntegratietraject wordt
het dossier van de cliënt beheerd door de reïntegratiemedewerker.
De reïntegratiemedewerker vraagt voor de cliënt een kwint aan en wordt door de reïntegratie-
medewerker ook beoordeeld. De reïntegratiemedewerker meldt vervolgens dezelfde cliënt
aan bij een reïntegratiebedrijf, beoordeelt het trajectplan voor de cliënt, controleert de (voort-
gangs)rapportages over de cliënt en volgt de cliënt administratief.
Wanneer een uvi-kantoor zelf een reïntegratievisie voor de cliënt opstelt gebeurt het ook door
de reïntegratiemedewerker.
De reïntegratiemedewerker is tijdens het reïntegratietraject ook het aanspreekpunt voor de
cliënt. Daarnaast onderhoudt de reïntegratiemedewerker over de cliënt eventueel contact met
het arbeidsbureau/CWI en reïntegratiebedrijf.
Er zijn ook uvi's waar een fase 1 cliënt A&C-gesprekken krijgt met een reïntegratiemede-
werker. Wanneer een cliënt tegen het einde van haar fase 1-termijn (6 maanden) loopt, dan
dient deze opnieuw gefaseerd te worden. Meestal gaan cliënten dan tot de doelgroep van de
sluitende aanpak behoren omdat ze fase 2/3/4 toebedeeld krijgen. Dezelfde reïntegratiemede-
werker zal vervolgens de cliënt onder zijn hoede nemen om deze op een traject plaatsen. De
dossier van een cliënt komt door de A&C-gesprekken in een eerder stadium onder beheer
van een reïntegratiemedewerker.
Voor bijna alle uvi's geldt dus dat de reïntegratiemedewerker het gehele management van
één case doet.
Er is echter een uitzondering. Het dossier van een cliënt van één uvi worden door twee perso-
nen bijgehouden: de reïntegratiemedewerker en een `beoordelaar ATL'.
73
De reïntegratiemedewerker zorgt alleen voor de input van het dossier. Een cliënt met een fase
1-toewijzing heeft A&C-gesprekken met de reïntegratiemedewerker. Daarnaast blijft de reïn-
tegratiemedewerker de contactpersoon voor een cliënt tijdens het reïntegratietraject.
De beoordelaar beheert het dossier. De inhoud van de kwint, het trajectplan en de rapportages
worden getoetst door de beoordelaar. Tevens volgt de beoordelaar een cliënt administratief.
De beoordelaar kan voor controle en advies de kwint of het trajectplan wel terugleggen bij
de reïntegratiemedewerker.
2.10 Uitval
Cliënten kunnen tijdens een reïntegratietraject uitvallen. Daarnaast komt het voor dat cliënten
na afronding van traject niet-geplaatst worden op een baan of dat zij tijdens een baan uitval-
len.
De behandeling door de reïntegratiemedewerkers en afdelingen ATL van deze twee groepen
cliënten gaan we hieronder nader bekijken.
Uitvallers uit een traject
De meest genoemde redenen dat cliënten voortijdig een traject moeten afbreken zijn ziekte,
motivatie gebrek, zelf werk gevonden en verhuizing7.
De meeste cliënten die tijdens het reïntegratietraject uitvallen worden opgemerkt. Bij uitval
uit een traject informeert het reïntegratiebedrijf via een korte mededeling of rapportage aan
de reïntegratiemedewerker dat de cliënt is uitgevallen. Daarbij geeft het reïntegratiebedrijf
de redenen aan van uitval. Bij zwangerschap kan een cliënt na de bevalling weer opgepakt
worden voor een nieuw traject. Bij langdurige ziekten kunnen cliënten worden door verwe-
zen naar de afdeling AG (Arbeidsgehandicapten) voor een REA-keuring. Het kan ook zijn
dat voor een cliënt het verkeerde traject is gekozen. Het reïntegratiebedrijf kan dan het traject
na toestemming van de afdeling ATL wijzigen.
Bij uitval door verwijtbaar gedrag volgt sanctionering van cliënten door de afdeling WW.
Wat er vervolgens met deze cliënten gebeurd is door de respondenten niet aangegeven, maar
de mogelijkheid bestaat dat deze cliënten niet meer opgepakt worden voor een nieuw traject.
Enkele reïntegratiemedewerkers laten weten dat uitvallers uit een traject soms niet opgemerkt
worden, en dat niet elke cliënt die na uitval hersteld is, weer wordt opgepakt door de afdeling
ATL.
7 Redenen die een enkele keer worden genoemd zijn de volgende. Als eerste conflicten tussen de cliënt en het reïnte-
gratiebedrijf. Ten tweede een reïntegratiebedrijf dat zijn belofte niet waar kan maken. Als derde een cliënt die een
traject start uit angst om de uitkering te verliezen.
74
De niet(-duurzaam) geplaatsten
Tot het product nazorg (varieert van twee tot drie maanden8 na plaatsing op een baan) wor-
den cliënten, wanneer zij uitvallen, weer opgepakt door het reïntegratiebedrijf. Het reïntegra-
tiebedrijf hoort dan de cliënt weer een nieuw traject aan te bieden of voor nieuw werk te zor-
gen. Wanneer de nazorg is afgerond door het reïntegratiebedrijf sluit deze dit product af met
een rapportage.
Ondoorzichtiger wordt de uitvoering wanneer cliënten na afronding van een traject niet-ge-
plaatst zijn op een baan.
Een deel van deze cliënten wordt een nieuwe mogelijkheid geboden. Reïntegratiemedewer-
kers van een aantal uvi-kantoren geven aan dat een klein deel van de niet-geplaatsten overge-
heveld wordt naar een WIW baan. Soms wordt er opnieuw een traject gestart voor de cliënt
of wordt met ziekte afgewacht. Een nieuwe bemiddelingspoging wordt ook wel eens onder-
nomen. Bij verwijtbaar-gedrag door de cliënt wordt er gerapporteerd aan de afdeling WW.
Een ander deel van deze groep cliënten wordt echter niet meer opgepakt. Dezelfde reïntegra-
tiemedewerkers als bovenstaande geven aan dat ze met de een deel van de niet-geplaatsten
niets doen of dat ze niet weten wát te doen met deze groep. De groep niet-geplaatsten die niet
opgepakt worden zitten de WW tot het einde uit.
Ook voor cliënten die uitvallen uit een baan nadat de nazorg termijn is verstreken (en die niet
duurzaam geplaatst zijn), is er geen duidelijk beleid geformuleerd. Deze groep wordt niet di-
rect opgepakt voor een nieuw traject (tenzij zij zich zelf spontaan aanmelden bij de afdeling
ATL). Bij `duurzame plaatsing' worden cliënten geanonimiseerd in cijfers zodat het voor
uvi-kantoren onmogelijk zichtbaar kan zijn, wie er voortijdig is uitgevallen. Een cliënt die
uitvalt moet de uitkeringsaanvraagprocedure geheel opnieuw beginnen
2.11 Sanctiebeleid
Wanneer een cliënt uitvalt of niet geplaatst is moet het reïntegratiebedrijf dit rapporteren aan
de afdeling ATL, die vervolgens een formele kennisgeving naar de afdeling WW doorstuurt.
De afdeling WW zal vervolgens een beslissing nemen over een sanctie. Bij verwijtbaar ge-
drag volgt er een sanctie voor de cliënt.
De besluitvorming bij sancties is per uvi-kantoor verschillend. Bij een uvi verricht de afde-
ling WW de beslissing geheel zelfstandig, eventueel door eigen onderzoek en zonder enige
inmenging van de afdeling ATL. Daarnaast zijn er uvi-kantoren waar de afdeling WW even-
eens zelfstandig beslist, maar waar de afdeling ATL of reïntegratiemedewerker ook een eigen
onderzoek verricht om een beeld te krijgen van de redenen. Bij de overige uvi-kantoren laat
de afdeling WW de reïntegratiemedewerker het onderzoek verrichten en wordt aan de hand
daarvan gesanctioneerd of niet.
8 Eén uvi-kantoor noemt een ½ jaar dat het reïntegratiebedrijf verantwoordelijk is voor de nazorg.
75
2.12 Uitbesteding en samenwerking
Voor de uvi-kantoren hebben de arbeidsbureaus/CWI's de poortwachtersfunctie. Zij leveren
de cliënten aan die niet zonder een reïntegratietraject bemiddeld kunnen worden. De uvi-kan-
toren bieden deze cliënten vervolgens aan bij de reïntegratiebedrijven om de cliënten daar
een reïntegratietraject te laten volgen. WW-cliënten die op het einde van de WW-termijn zit-
ten of cliënten voor een WIW-dienstbetrekkingen gaan naar de gemeenten. De uitbesteding
en samenwerking met deze drie organisaties wordt hieronder toegelicht.
Reïntegratiebedrijven
Alle uvi-kantoren besteden hun trajecten uit aan private reïntegratiebedrijven. Over het alge-
meen zijn het door de hoofdkantoren van de uvi's landelijk gesloten contracten, die per regio
verschillende aanvullingen kunnen hebben. Daarnaast heeft een aantal uvi-kantoren ook re-
gionale contracten afgesloten. De contracten hebben meestal een looptijd van een jaar.
Enkele respondenten geven aan dat hun voorkeur uitgaat naar contracten met regionale partij-
en, voornamelijk vanwege de kennis die deze reïntegratiebedrijven hebben van de lokale
markt. Een respondent zegt dat de kleinere reïntegratiebedrijven succesvoller zijn in het
plaatsen van cliënten in een baan dan de grotere. Een ander waarschuwt dat regionale con-
tracten niet altijd transparant zijn. Het gevaar op `één- tweetjes' tussen het reïntegratiebedrijf
en uvi-kantoor is aanwezig.
De uvi's of uvi-kantoren moeten sectoraal aanbesteden. Per sector is bepaald welke reïnte-
gratiebedrijven reïntegratietrajecten mogen aanbieden. De helft van de onderzochte uvi-kan-
toren zegt expliciet hier moeite mee te hebben. Hierdoor is voor hen de keuze zeer beperkt
en zitten ze daardoor vast aan één of twee reïntegratiebedrijven.
Een groot deel van de respondenten is redelijk tevreden is over de reïntegratiebedrijven. Er
zijn ook een aantal kritische geluiden te horen. De slechte bereikbaarheid (zowel fysiek als
communicatief) van reïntegratiebedrijven, de trage administratie en de inhoudelijk beperkte
trajectplannen worden door respondenten als mindere punten van de reïntegratiebedrijven
genoemd. Een aantal reïntegratiemedewerkers moet regelmatig contact met de reïntegratiebe-
drijven zoeken over onduidelijkheden in het trajectplan. Eén respondent zegt dat een reïnte-
gratiebedrijf niet eens altijd meldt wanneer een cliënt niet meer komt opdagen voor een tra-
ject. Een andere respondent zegt dat hij erg veel tijd kwijt is met het controleren en rappelle-
ren van een reïntegratiebedrijf. Weer een andere respondent merkt op dat goedkoopste offerte
van een reïntegratiebedrijf niet altijd de beste hoeft te zijn, terwijl daar wel altijd voor geko-
zen wordt.
76
Jaarprognoses
In de contracten met de reïntegratiebedrijven worden jaarprognoses genoemd voor het aantal
te verwachte trajecten die uitgevoerd kunnen worden. Wanneer een uvi-kantoor vervolgens
niet voldoende WW-cliënten levert om de prognose te halen wordt zij het jaar erop gekort
in haar budget.
Enkele uvi-kantoren komen dit jaar ver boven deze prognose uit, andere zullen dit jaar er ver
van verwijdert blijven. Voor het niet halen of wel halen van de prognoses geven de respon-
denten grofweg twee oorzaken aan. Ten eerste is de arbeidsmarkt (vanzelfsprekend) conjunc-
tuur gevoelig waardoor het aanbod van cliënten niet altijd verzekerd is. Ten tweede zijn uvi-
kantoren, doordat zij geen cliënten zonder kwint op traject mogen zetten, afhankelijk van de
kwaliteit en snelheid van de kwints van de arbeidsbureaus/CWI's. Dit heeft bij een aantal
uvi-kantoren geleid tot grote vertragingen in het wegzetten van cliënten.
Contracten
De reïntegratiebedrijven worden door een uvi-kantoor per afgerond trajectonderdeel (pro-
duct) betaald. Wanneer door de reïntegratiemedewerkers of de afdeling ATL de (voortgangs)
rapportages in orde wordt gevonden wordt de factuur overgemaakt. In een enkele geval
wordt na controle van de eindrapportage het reïntegratiebedrijf pas betaald als de cliënt het
hele reïntegratietraject heeft afgerond.
Daarnaast staan in de contracten dikwijls streefcijfers over het aantal plaatsingen in werk
waaraan een reïntegratiebedrijf moet voldoen. Via de kwartaalcijfers wordt zichtbaar hoeveel
cliënten geplaatst zijn9. Wanneer de reïntegratiebedrijven het streefcijfer niet halen heeft dit
voor hen consequenties voor de eindafrekening. Volgens een respondent hoeft een cliënt in
theorie maar één dag te werken en er is dan al sprake van een `succesvolle plaatsing'. Dit
wordt vervolgens financieel gecompenseerd wanneer er sprake is van niet `duurzame plaat-
sing'.
In de contracten wordt bij enkele uvi-kantoren aangegeven dat ze cliënten aan de poort mo-
gen weigeren. Aan de hand van percentages of aantallen mogen reïntegratiebedrijven cliënten
afwijzen die ze niet denken te kunnen bemiddelen. Een reïntegratiebedrijf dat een cliënt wei-
gert, moet door middel van een rapportage wel goed motiveren waarom de cliënt geweigerd
wordt. Enkele uvi-kantoren daarentegen zeggen dat er bij hen in de contracten met de reïnte-
gratiebedrijven niets is geregeld over weigeringen aan de poort. Een uvi-kantoor noemt dat
contractueel ook geregeld is hoeveel cliënten er maximaal mogen uitvallen tijdens een tra-
ject.
Eén uvi-kantoor zegt een `no cure, no pay' contract te hebben met een reïntegratiebedrijf en
een andere kantoor heeft er vorig jaar (2000) ervaring mee gehad. Wanneer een cliënt door
het reïntegratiebedrijf niet geplaatst wordt in een baan hoeft de uvi-kantoor niet te betalen
9 De plaatsingspercentage van cliënten die een traject succesvol hebben afgerond worden op het hoofdkantoor van
de uvi verzameld, de respondenten stellen zich vaak niet bij de centrale staf van de percentages zelf op de hoogte.
77
voor de cliënt. Hoewel in eerste instantie dit een aantrekkelijke optie lijkt komen beide met
overlappende kritiek op dergelijke contracten:
- de reïntegratiebedrijven zullen weinig doen aan omscholing omdat het te duur is;
- cliënten raken sneller ontevreden;
- arbeidsbureaus en CWI's doen beloftes aan cliënten die niet waar gemaakt kunnen wor-
den.
Informatie
Nadat een trajectplan door de afdeling ATL van een uvi-kantoor is goedgekeurd (er wordt
gekeken naar effectiviteit, doelmatigheid, inzet instrumenten en prijs) start het traject voor
de cliënt. De afdeling ATL en de reïntegratiemedewerkers worden door de reïntegratiebedrij-
ven op de volgende manieren op de hoogte gehouden van cliënten die een reïntegratietraject
zijn gestart:
- (Voortgangs)rapportages op cliëntniveau en facturering (per product).
- De afronding van het traject krijgt een afsluitende rapportage en een eindfactuur.
- Rapportage over de eventueel geleverde nazorg.
- Het reïntegratiebedrijf stuurt bij plaatsing van de cliënt in een baan een bericht naar de af-
deling ATL.
- De manager van de afdeling ATL houdt kwartaalgesprekken met het reïntegratiebedrijf.
Bij een aantal uvi-kantoren neemt ook de reïntegratiemedewerker deel aan de kwartaalge-
sprekken10. De gesprekken spelen niet op cliëntniveau af maar op productniveau. Ze gaan
over tijdigheid van rapportages en facturering en over behaalde percentages en targets.
- De kwartaalcijfers van de reïntegratiebedrijven. Deze zijn niet bruikbaar voor de reïntegra-
tiemedewerkers en afdeling ATL zelf, maar worden doorgestuurd naar de centrale staf.
Wanneer er landelijke contracten zijn afgesloten worden de cijfers door gestuurd naar het
hoofdkantoor van de uvi of het Lisv.
Bovenstaande informatie wordt aan alle uvi-kantoren geleverd door de reïntegratiebedrijven.
Er zijn ook verschillen tussen uvi-kantoren in de informatie-uitwisseling met reïntegratiebe-
drijven.
Niet elke vestiging van een reïntegratiebedrijf stuurt voortgangsrapportages naar de uvi-kan-
toren. Zij sturen alleen een eindrapportage (en eindfactuur). Voorts heeft een aantal reïntegra-
tiemedewerkers structureel overleg met reïntegratiebedrijven op cliëntniveau variërend van
1 tot 2 maanden. Daarnaast zeggen enkele uvi-kantoren dat lange onderdelen van een traject
(bijvoorbeeld omscholing) periodiek gerapporteerd worden. Eén uvi-kantoor krijgt maande-
lijks van een reïntegratiebedrijf een voortgangsrapportage over de cliënt. Tot slot is er het in-
formele contact tussen de reïntegratiemedewerkers en de reïntegratiebedrijven. Een aantal
reïntegratiemedewerkers zegt voortdurend in contact te staan met de reïntegratiebedrijven
10 Bij één uvi-kantoor doet alleen de reïntegratiemedewerker de kwartaal gesprekken.
78
(korte lijnen). Anderen zeggen alleen contact te hebben met de reïntegratiebedrijven bij
moeilijkheden van de cliënt in het traject.
De arbeidsbureaus/CWI's
Voor het slagen van de sluitende aanpak is de relatie met het arbeidsbureau/CWI van groot
belang. Het arbeidsbureau/CWI levert door middel van cliënten het aanbod voor de reïntegra-
tietrajecten. Op het moment dat het arbeidsbureau/CWI niet goed functioneert kan dit in het
algemeen gevolgen hebben voor de sluitendheid van de aanpak.
In het proces om cliënten snel te reïntegreren zijn een juiste toepassing van de kansmeter
door het arbeidsbureau/CWI en het afnemen van een kwalitatief goede kwint belangrijke
voorwaarden. De kansmeter bepaalt of cliënten fase 1 zijn of dat er een kwint moet volgen.
De kwint bepaalt uiteindelijk in welke fase de cliënt komt.
De kansmeter
Volgens enkele respondenten is het voor de uvi-kantoren niet altijd gunstig dat de arbeidsbu-
reaus/CWI's een deel van de cliënten fase 1 toebedeelt. Een voorbeeld dat door respondenten
frequent genoemd wordt zijn de parttimers. Hoewel het uit het oogpunt van de arbeidsbu-
reaus/CWI's begrijpelijk is dat de deeltijdwerkers in fase 1 worden gefaseerd, is deze groep
verzekerden vaak moeilijk te activeren. Terwijl de WW-uitkering doorloopt `vindt' een aan-
zienlijk deel van deze fase 1-cliënten geen (opvul)werk voor de overige WW-uren. De uvi-
kantoren hebben echter geen instrument voor handen om (eerder) greep te krijgen op de
groep.
Ook zouden volgens een aantal respondenten de arbeidsbureaus/CWI's de cliënten te lang
in fase 1 laten zitten. Wanneer een cliënt tegen het einde van haar fase 1-termijn (6 maanden)
loopt, dan dient deze opnieuw gefaseerd te worden. Meestal gaan cliënten dan tot de doel-
groep van de sluitende aanpak behoren omdat ze fase 2/3/4 toebedeeld krijgen. Volgens de
respondenten overschrijden fase 1 verzekerden regelmatig de termijn van zes maanden voor-
dat ze opnieuw gefaseerd worden. Dit levert voor cliënten een vertraging op voor dat ze op
een traject worden weggezet.
De kwint
Een groot deel van de uvi-kantoren zijn ontevreden over de kwints. De kritiek richt zowel
op het kwalitatieve gedeelte als de snelheid (tijdigheid) van de kwint.
De meest gehoorde negatieve reacties over de inhoud van de kwint zijn ten eerste het invul-
len van `wensberoepen' in plaats van het werk dat de cliënt minimaal kan doen11. Ten tweede
zouden de kwints te veel gestandaardiseerd zijn waardoor veel informatie van de cliënt ach-
terwegen blijft. De matige kwints zijn volgens een aantal respondenten het gevolg van de re-
11 Een reïntegratiemedewerker wijst erop dat wensberoepen ook terechtkunnen zijn, omdat deze kan aansluiten bij
de vraag naar arbeid in de regio.
79
organisaties bij de arbeidsbureaus/CWI's van de laatste jaren. Een hoop kennis en ervaring
is hierdoor bij de arbeidsbureaus/CWI's verdwenen.
Scherpe kritiek is er ook op de tijdigheid van kwints. Bij velen van hen komt de kwint veel
te laat binnen of komt zelfs nooit binnen. Dit levert voor de cliënten vertragingen op. In veel
gevallen sorteert het indienen van extra verzoeken aan het arbeidsbureau/CWI weinig of geen
effect. Dit wordt daarom door een aantal uvi-kantoren achterwege gelaten. Ook door de al
eerder genoemde reorganisaties van de arbeidsbureaus/CWI's zijn de bestaande contacten
op uitvoerend niveau verdwenen. Een reïntegratiemedewerker wacht tot het instellen van het
UWV voor ze weer energie wil steken in het opnieuw opbouwen van een netwerk. Het con-
tact tussen de arbeidsbureaus/CWI's en de uvi-kantoren vindt met name op beleidsniveau af.
Op dit moment vinden ertussen een aantal uvi-kantoren en arbeidsbureaus/CWI's overleg
plaats over een verbetering van de snelheid van de kwints.
Het gevolg van de ongunstige beoordeling over de inhoud en de snelheid van de kwints is
dat een groot aantal reïntegratiemedewerkers altijd hun eigen reïntegratievisie opstellen van
de cliënt. De arbeidsbureaus/CWI's worden hier niet over geïnformeerd
Overigens dient opgemerkt te worden dat in de regio's van de uvi-kantoren per arbeidsbu-
reau/CWI of per persoon de kwaliteit of de snelheid van de kwints kan verschillen. Een res-
pondent zegt dat kleinere arbeidsbureaus bijvoorbeeld veel sneller een kwint leveren dan de
grotere.
Tegenover deze groep critici van de arbeidsbureaus/CWI's staat een aantal uvi-kantoren dat
de kwints in hun regio voldoende van kwaliteit vindt. Alleen bij twijfel over een kwint zoe-
ken ze contact met het arbeidsbureau/CWI. Deze groep gebruikt de kwint als leidraad om
cliënten op een reïntegratietraject te zetten. Enige nuancering van bovenstaande is hier echter
op zijn plaats. Een aanzienlijk deel reïntegratiemedewerkers van deze kantoren houdt ook
A&C-gesprekken met fase 1 cliënten. Wanneer deze cliënten opnieuw gefaseerd worden en
onder de doelgroep van de sluitende aanpak gaan horen, is het lezen en begrijpen van de
kwints voor de reïntegratiemedewerkers eenvoudiger. Zij hebben immers al voorkennis over
de cliënt wanneer er een kwint over de cliënt binnenkomt.
Dezelfde uvi-kantoren hebben ook weinig aanmerkingen op de tijdigheid van de kwints. Het
contact met de arbeidsbureaus/CWI's wordt ook als positief ervaren12. Een verzoek van een
reïntegratiemedewerker wordt snel gehonoreerd door het arbeidsbureau/CWI. Er zijn enkele
uvi-kantoren die zelfs spontaan de kwints opgestuurd krijgen. Zij hoeven zelden een aan-
vraag voor een kwint in te dienen. Wanneer de cliënt fase nader te bepalen is wordt er door
het arbeidsbureaus/CWI's gelijk een vervolgafspraak gemaakt voor een kwint. Fase 1-cliën-
ten worden door de arbeidsbureaus/CWI's na vijf maanden automatisch opgeroepen voor een
kwint.
12 Een reïntegratiemedewerker heeft zelfs toegang tot het PGI systeem van het arbeidsbureau. Het voordeel voor de
reïntegratiemedewerker is dat deze kan nagaan wat een cliënt eerder gezegd heeft tegen het arbeidsbureau en de
kwint inzichtbaar is.
80
De gemeenten
Voor alle uvi-kantoren geldt dat er geen structureel overleg bestaat met gemeenten op het ge-
bied van reïntegratie. Een aantal respondenten heeft tevergeefs geprobeerd om met een ge-
meente een regeling te treffen over het overnemen van trajecten van WW cliënten die op het
einde van de WW termijn zitten. Bij een enkele uvi-kantoor wordt heel soms een (zorg)tra-
ject door de gemeente overgenomen, maar tussen de meeste is het nooit tot concrete afspra-
ken gekomen. Gemeenten nemen, aldus de respondenten, geen trajecten over omdat zij met
andere reïntegratiebedrijven hun eigen contracten hebben. Reïntegratiemedewerkers of afde-
lingen ATL verliezen cliënten geheel uit het zicht wanneer deze overgedragen worden aan
een gemeente. Een respondent zegt dat wanneer een persoon op het einde van zijn WW zit,
er een kennisgeving naar de Sociale Dienst gaat. Daarin staat dat deze persoon zich binnen-
kort komt melden.
De enige uitzondering zijn de WIW-dienstbetrekkingen die bij de gemeente ingekocht wor-
den. Enkele uvi-kantoren verwijzen regelmatig een aantal van hun fase 4-cliënten door naar
een WIW-dienstbetrekking.
2.13 Cliëntenparticipatie
Er is bij een aantal uvi-kantoren een klantenpanel aanwezig dat bestaat uit vertegenwoordi-
gers van verschillende groepen en organisaties. Zij komen variërend van een maand tot twee
maanden bijeen. De klantenpanels worden gebruikt voor de communicatie met cliënten:
- informatieverstrekking;
- onrust gevoelens constateren;
- vraagbaak voor cliënten.
Over concrete invloed van klantenpanels op de sluitende aanpak is niks bekend. Een respon-
dent zegt dat in een klantenpanel maar een aantal WW'ers zit. WW'ers hebben altijd een tij-
delijke uitkering en participeren volgens de respondent daarom bijna nooit in klantenpanel.
2.14 Dekking van de sluitende aanpak
Het doel van de sluitende aanpak is om iedereen die tot de doelgroep behoort, het aanbieden
van een reïntegratietraject. Dit geldt niet alleen voor de nieuwe instroom van werklozen maar
ook voor langdurige werklozen die al lang in het WW bestand staan. Twee vragen staan cen-
traal in het oppakken van verzekerde werklozen. Vinden de uvi-kantoren dat ze succesvol
zijn in hun aanpak en hoe kunnen ze garanderen dat hun aanpak sluitend is?
81
De mate van sluitendheid
Zeven van de tien uvi-kantoren vinden dat hun aanpak van de doelgroep sluitend is. Zij zeg-
gen dat iedereen die zich bij de afdeling ATL aanmeldt of in hun bestand voorkomt, binnen
twaalf maanden opgepakt wordt voor een reïntegratietraject.
Twee uvi-kantoren vinden zich niet sluitend. Zij leggen de oorzaak hiervan bij de niet tijdig-
heid van kwints en/of bij een gebrek aan controle mogelijkheden van de bestanden. Een uvi-
kantoor zegt dat zij dit jaar veel meer cliënten op traject hadden kunnen wegzetten wanneer
de kwints tijdig binnen waren geweest. Daarnaast heeft ze niet voldoende zicht op het zittend
bestand. De andere uvi-kantoor heeft naar eigen zeggen te weinig aan menskracht om bestan-
den handmatig te screenen op kandidaten. Hierdoor worden fase 1-cliënten van vóór de in-
voering van de sluitende aanpak niet opgemerkt of cliënten die om een andere reden niet be-
kend zijn bij de afdeling ATL.
Bij één uvi-kantoor is er twijfel over de sluitendheid van de aanpak. Volgens de reïntegratie-
medewerker is er geen garantie dat niemand over het hoofd gezien wordt. Uitkeringen die
afgesloten worden wegens werkhervatting, ziekte en dergelijke verdwijnen uit het gezichts-
veld en worden bij de herleving, aldus de reïntegratiemedewerker, niet direct opgemerkt
Instrumenten
De sluitende aanpak is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de reïntegratiemede-
werkers en de afdeling ATL. Zij moeten er voor zorgen dat al hun cliënten tijdig een reïnte-
gratietraject krijgen aangeboden. Om dit te bewerkstelligen hebben de reïntegratiemedewer-
kers en/of afdeling ATL enkele instrumenten tot hun beschikking.
1. Eenmalige doorlichting zittend bestand
Een aantal uvi-kantoren heeft in het verleden eenmalig hun zittend bestand doorgelicht om
met een opgeschoond bestand aan de sluitende aanpak te beginnen. Na deze eenmalige con-
trole zijn de lijsten niet meer gecontroleerd of is alleen de nieuwe instroom van WW'ers in
de gaten gehouden.
2. Periodieke controle lijsten
Bijna alle uvi-kantoren maken gebruik van periodieke controle lijsten. Deze worden handma-
tig gecontroleerd op cliënten die behoren tot de doelgroep van de sluitende aanpak, maar niet
op traject zitten. Het gaat dikwijls om het matchen van cliëntenlijsten van de afdeling WW
met lijsten van de afdeling ATL. Op de eerste lijsten staan de cliënten met een WW-uitke-
ring, op de tweede de cliënten die op een reïntegratietraject zitten.
Van enkele uvi-kantoren wordt door administratieve medewerkers het zittend bestand op de-
ze wijze periodiek gecontroleerd (van een maand tot een jaar).
Daarnaast zijn er enkele uvi-kantoren waar de reïntegratiemedewerker de WW lijsten even-
eens periodiek controleert (van wekelijks tot driemaandelijks) op de nieuwe instroom en uit-
82
stroom van cliënten. Cliënten die tot de doelgroep van de sluitende aanpak behoren worden
er vervolgens meteen uitgelicht.
Ook geldt bij een aantal uvi-kantoren dat zij fase 1-cliënten administratief controleren of de-
ze niet de fase 1-termijn van zes maanden overschrijden.
3. Cliëntvolgsystemen
Bij een enkele uvi-kantoor is er sprake van een registratiesysteem waarin de cliënten worden
gemonitord vanaf het moment dat ze in traject zitten. In het registratiesysteem staat informa-
tie over de fasering van de cliënt, het reïntegratiebedrijf, het type traject, welke producten en
steekwoorden uit rapportages.
De meeste uvi-kantoren maken (nog) geen gebruik van dergelijk systeem waardoor uitval
en niet-(duurzame)plaatsing minder snel opgemerkt wordt. Deze uvi-kantoren kunnen de
cliënten op dit moment alleen via de papierendossiers volgen.
4. A&C-gesprekken
Hoewel de A&C-gesprekken formeel buiten het domein van de sluitende aanpak vallen, wor-
den zij wel aangewend als instrument voor de sluitende aanpak.
Reïntegratiemedewerkers die ook A&C-gesprekken voeren kunnen fase 1-cliënten sneller
oppakken voor een reïntegratietraject. Ten eerste hebben zij sneller in de gaten wanneer een
fase 1-cliënt ten onrechte deze fasering heeft gekregen. Zij kunnen dan besluiten om een
kwint aan te vragen. Daarnaast kunnen de reïntegratiemedewerkers de maximale termijn van
zes maanden (fase 1) beter bewaken. Een kwint kan daardoor altijd op tijd aangevraagd wor-
den.
2.15 Knelpunten van de sluitende aanpak
De respondenten is expliciet gevraagd naar de knelpunten bij de uitvoering van de sluitende
aanpak. Deze knelpunten zijn hieronder gecategoriseerd.
1. Kwaliteit en tijdigheid van de kwints (en kansmeter)
Een van de meest gehoorde punten van kritiek is de matige kwaliteit van de kwints en de
snelheid van levering door de arbeidsbureaus/CWI's. Doordat de inhoud van de kwints bij
een groot deel van de uvi-kantoren niet als voldoende wordt ervaren of omdat kwints te laat
of zelfs niet binnenkomen, stellen reïntegratiemedewerkers vaak zelf een reïntegratievisie
op.
Daarnaast is er kritiek van enkele uvi-kantoren dat te veel cliënten via de kansmeter van het
arbeidsbureau/CWI in fase 1 worden gezet (bijvoorbeeld parttimers). Te veel cliënten lopen
hier vertraging door op terwijl ze veel eerder op traject gezet kunnen worden.
83
2. Een gebrek aan automatisering van bestanden
Reïntegratiemedewerkers en de afdelingen ATL moeten relatief veel tijd besteden aan het
opsporen van cliënten die onder de doelgroep van de sluitende aanpak vallen maar nog niet
op een reïntegratietraject zitten. De controlelijsten moeten handmatig met elkaar worden ver-
geleken waardoor vele uren verloren gaan.
Daarnaast ontbreekt het bij veel uvi-kantoren aan een goed cliëntvolgsysteem. De uvi-kanto-
ren kunnen vaak alleen via de papieren dossiers de cliënten volgen wanneer ze in traject zit-
ten. Zij beschikken niet over een registratiesysteem waarmee cliënten in traject op een een-
voudige manier gevolgd kunnen worden. Daardoor verdwijnen cliënten die uitvallen uit
beeld.
3. Werkproces van de sluitende aanpak is omslachtig
Cliënten die onder de doelgroep van de sluitende aanpak vallen moeten volgens de meeste
uvi-kantoren te veel intakes doorlopen. Cliënten doorlopen ten eerste de kansmeter en kwint
bij het arbeidsbureau/CWI, daarna kan er een intake volgen bij de afdeling WW van een uvi-
kantoor, vervolgens (dikwijls) de intake voor het opstellen van reïntegratievisie door de afde-
ling ATL en als laatste de intake bij een reïntegratiebedrijf voor het schrijven van een traject-
plan. Informatie wordt zo dubbel verzameld en het levert vertraging op voor het plaatsen van
cliënten in trajecten. Daarnaast kan het voor een cliënt demotiverend zijn.
4. Keuze van reïntegratiebedrijven
Een deel van de uvi-kantoren vindt het een nadeel dat zij per sector een keuze kunnen maken
uit maar één of enkele reïntegratiebedrijven. De beperkte keuze zegt volgens hen niks over
de kwaliteit van de reïntegratiebedrijven. Bovendien mogen cliënten niet doorstromen naar
een andere sector.
Ook geldt voor de uvi-kantoren dat zij afhankelijk zijn van de keuze van het hoofdkantoor
wanneer reïntegratiebedrijven landelijk worden aanbesteed. Reïntegratiebedrijven die lan-
delijk aanbesteed worden hebben minder kennis van de regionale arbeidsmarkt.
Enkele respondenten noemen daarnaast dat in drukke tijden de reïntegratiebedrijven te wei-
nig capaciteit hebben om alle trajecten op tijd te laten starten.
5. Samenwerking met de gemeenten
Ook noemt een aantal respondenten de samenwerking met de gemeenten als lastig.
Meerdere respondenten geven aan dat de gemeente geen trajecten overneemt van cliënten
die op het einde zitten van hun WW-periode. Er bestaan op dat vlak helemaal geen afspra-
ken. Een respondent hekelt de variatie aan regels waar ze mee te maken hebben door de vele
gemeenten in hun regio. Volgens een andere respondent zijn door de WIW-regeling de ge-
meenten en de uvi-kantoor elkaars concurrenten. Langdurige werklozen kunnen niet altijd
in een WIW-traject weggezet worden, omdat ABW-cliënten voor gaan.
84
6. Afstemming met de afdeling WW
Een groot aantal reïntegratiemedewerkers zegt dat de verschillen in taakstelling tussen de af-
deling WW en ATL tot ongewenste situaties kan leiden. Waar de afdeling WW de nadruk
legt op de `beschikbaarheid voor werk' (sollicitatieplicht) legt de afdeling ATL die op het
`reïntegreren naar werk' (reïntegratietraject). Een aantal respondenten noemt oudere werklo-
zen van bijna 57½ jaar, die zij vrij willen stellen van een traject, maar waar desondanks de
sollicitatieplicht voor blijft bestaan. Hetzelfde geldt voor WW'ers die in de nabije toekomst
zijn verzekerd van een baan.
Ook zien we het andersom. Een cliënt die solliciteert maar waar van de reïntegratiemede-
werker weet dat deze cliënt het in scène zet. De reïntegratiemedewerkers doen in zo'n geval
hun best om enige invloed uit te oefenen op de beslissing van de afdeling WW.
7. Doelgroepenbeleid
Volgens een deel van de respondenten is de doelgroep van de sluitende aanpak te beperkt.
Er worden door verschillende reïntegratiemedewerkers enkele groepen cliënten genoemd die
zij niet mogen oppakken voor een traject, maar wat ze graag willen doen. Een groep cliënten
die in dit verband een aantal maal genoemd wordt, zijn de cliënten met een arbeidshandicap.
Deze groep cliënten valt niet onder de doelgroep van de sluitende aanpak. Wanneer een
cliënt voor maar een klein deel arbeidsongeschikt is en daarnaast een WW-uitkering heeft
mag die niet door de reïntegratiemedewerkers op een reïntegratietraject gezet worden13. Deze
groep cliënten moet naar de afdeling AG worden doorverwezen, die hen vervolgens naar
werk toe leidt. Volgens de respondenten wordt een deel van de cliënten met een arbeidshan-
dicap op deze manier onnodig vertraagd gereïntegreerd14.
Een enkele respondent geeft aan dat alleenstaanden met kinderen in een vergelijkbare positie
verkeren. Het probleem is dat deze cliënten beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt.
Als er kinderopvang is zijn ze beschikbaar en hebben ze recht op WW. Ze vallen onder de
doelgroep. Wanneer er geen kinderopvang is, zijn ze niet meer beschikbaar en vallen ze niet
meer onder de doelgroep. In de regio van een aantal uvi-kantoren wordt door de responden-
ten dan ook een tekort aan kinderopvang voor cliënten geconstateerd.
Voor een enkele uvi-kantoor behoren WW'ers die op het einde van de WW termijn zitten
niet meer tot de doelgroep van de sluitende aanpak. Dit geldt eveneens voor fase 4 cliënten
bij een uvi-kantoor. Deze cliënten worden door hen niet meer bemiddeld voor een traject
Een reïntegratiemedewerker vindt dat er meer druk op werkgevers uitgeoefend moet worden
om parttimers in dienst te nemen. De parttimers behoren tot de doelgroep van de sluitende
aanpak maar ze zijn volgens de respondent moeilijk te plaatsen in een baan.
13 Het gaat hier alleen om dit deel van afdeling ATL die zich met WW'ers bezighouden.
14 Er is bij een uvi-kantoor een pilot gaande waarin de reïntegratiemedewerker de gedeelde WW/WAO cliënten ook
in de gaten houdt via het WW systeem. Officieel behoort deze groep niet tot de caseload van een reïntegratiemede-
werker, maar de reïntegratiemedewerker controleert nu ook of deze groep cliënten wel al in traject zit.
85
2.16 Neveneffecten van de sluitende aanpak
Naast de knelpunten kan de sluitende aanpak ook leiden tot (onvoorziene) neveneffecten. De-
ze kunnen zowel nadelig als voordelig voor de sluitende aanpak uitpakken.
Een nadelig neveneffect is dat WW cliënten soms op traject worden gezet, terwijl ze zonder
een traject ook aan het werk kunnen komen. Bovendien kunnen deze cliënten vertragend
werken voor anderen die de trajecten juist het hardst nodig hebben.
Een ander nadeel dat genoemd wordt door een respondent is dat cliënten een passieve hou-
ding gaan aannemen als ze in traject zitten. Bij hen kan het gevoel ontstaan dat ze niks hoe-
ven te ondernemen omdat het toch allemaal voor hen wordt geregeld.
De sluitende aanpak kan ook voor cliënten met een parttimebaan nadelig uitvallen. Een aan-
tal keer is door respondenten naar voren gebracht dat parttimers met recht op een kleine
WW-uitkering, deze uitkering dikwijls laten schieten. Vaak hebben ze geen zin om voor
(opvul)werk een heel reïntegratietraject te moeten volgen.
Er is echter ook een gunstig neveneffect geconstateerd door een respondent. Door de slui-
tende aanpak is een goede samenwerking van de betrokken instellingen binnen de regio ont-
staan, waardoor cliënten deze instellingen niet meer tegen elkaar uit kunnen spelen. Dit is
volgens de reïntegratiemedewerker een grote winst.
2.17 Verbeterpunten van de sluitende aanpak
Hieronder wordt puntsgewijs aangegeven welke verbeteringen bij de uitvoering van de slui-
tende aanpak de respondenten van de uvi-kantoren zich wensen. Deze staan in relatie tot de
knelpunten:
* Afschaffen van de kwint.
Een groot deel van de uvi-kantoren stelt al een eigen reïntegratievisie op.
* Betere koppeling van bestanden en automatisering van het cliëntvolgsysteem.
De handmatige controle van WW lijsten kost veel tijd en er ontbreekt een eenvoudig over-
zicht om een cliënt te monitoren.
* Minder intakes voor de cliënten.
Er zijn nu (te) veel intakes voor cliënten. Informatie wordt dubbel verzameld en het werkt
vertragend.
* Verruiming keuze van de reïntegratiebedrijven.
Op dit moment is keuze te beperkt en zitten de uvi-kantoren vast aan een sector.
* Samenwerking met de gemeenten.
Gemeenten zouden trajecten moeten overnemen van de uvi-kantoren.
86
* Verruiming van de doelgroep.
De reïntegratiemedewerkers zouden met name graag WW'ers met een arbeidshandicap wil-
len oppakken.
2.18 Samenvatting
Er is met reïntegratiemedewerkers en managers arbeidstoeleiding (ATL) van tien uvi-kanto-
ren gesproken
De uvi's hebben als doelgroep voor de sluitende aanpak de werklozen (WW'ers). Onder de
doelgroep van de sluitende aanpak vallen personen die voor minimaal 12 uur beschikbaar
zijn, ouder zijn dan 23 jaar, fase 2/3/4 zijn gefaseerd en na 1 januari 1999 werkloos zijn ge-
worden. Ook personen met een gedeelde WW/Abw-uitkering vallen onder de doelgroep van
de sluitende aanpak.
Door alle uvi-kantoren wordt als belangrijkste taak van de sluitende aanpak gezien het aan-
bieden van trajecten aan WW'ers die behoren tot de doelgroep. Iedere WW'er die valt onder
de doelgroep moet een reïntegratietraject worden aangeboden. Bij sommige uvi-kantoren
worden WW cliënten die op het einde van de WW termijn zitten niet altijd gerekend tot de
doelgroep van de sluitende aanpak
Onder de uitvoerders van de sluitende aanpak is het doel van de sluitende aanpak goed be-
kend. De reïntegratiemedewerkers weten wie er tot de doelgroep van de sluitende aanpak be-
horen en wat de sluitendheid van de sluitende aanpak inhoudt.
De sluitende aanpak was voor de invoering al geïntegreerd in de bestaande werkprocessen. Elke uvi-kantoor heeft een aparte afdeling die zich met arbeidstoeleiding inlaat en medewer- kers die zich specifiek bezig houden met de reïntegratie van WW'ers. De invoering van de sluitende aanpak heeft wel een impuls aan de uvi-kantoren gegeven om met extra daadkracht de aanpak geheel sluitend te maken.
Werkprocessen
De stappen die een cliënt uit de doelgroep doorloopt vanaf de eerste aanmelding bij een uvi-
kantoor tot aan `duurzame plaatsing' in een baan zijn als volgt. Als eerste meldt een nieuwe
werkloze zich aan bij de afdeling WW van een uvi-kantoor. Ten tweede volgt dan de aan-
vraag en behandeling van een kwint. Dan volgt als derde de verwijzing naar een reïntegratie-
traject. Ten slotte doorloopt de cliënt als vierde het reïntegratietraject en sluit het af.
87
Een aantal afdelingen ATL vullen de stap "aanvraag en behandeling van een kwint" op een
andere manier in.
We kunnen twee initiatieven bij de uvi-kantoren onderscheiden:
* Een reïntegratievisie opstellen.
De reïntegratiemedewerkers stellen aan de hand van de intake een eigen reïntegratievisie op.
De reïntegratievisie en niet de kwint geldt vervolgens als leidraad bij de keuze voor een reïn-
tegratietraject voor de cliënt.
* Een kwint aanvragen voor fase 1 en fase 4-cliënten.
De reïntegratiemedewerker vraagt een kwint aan als de cliënt in zijn of haar ogen (nog) onte-
recht in fase 1 (of in sommige gevallen onterecht fase 4) is gefaseerd.
Thema's
WW'ers die vanaf 1 januari 1999 werkloos zijn geworden vallen per september 2000 onder
de doelgroep van de sluitende aanpak. De meeste uvi-kantoren geven aan het zittend bestand
in beeld te hebben. Het bestand wordt `regelmatig' gescreend bij deze uvi-kantoren. Een aan-
tal uvi-kantoren geeft aan geen zicht te hebben op het zittend bestand met WW'ers die na 1
januari 1999 werkloos zijn geworden. Het bestand van WW'ers die vóór 1 januari 1999
werkloos zijn geworden, bestaan bij de uvi-kantoren uit één WW'er tot tientallen cliënten
Een dossier van een cliënt wordt het hele werkproces beheerd door dezelfde reïntegratieme-
dewerker. De reïntegratiemedewerker beoordeelt voor een cliënt de kwint, kiest eventueel
het reïntegratiebedrijf, beoordeelt ook het trajectplan, controleert de (voortgangs)rapportages
en volgt dezelfde cliënt administratief. Daarnaast is de reïntegratiemedewerker het aan-
spreekpunt voor de cliënt.
Er zijn ook uvi's waar cliënten die voorheen fase 1 waren, A&C-gesprekken kregen met de-
zelfde reïntegratiemedewerker.
Eén uvi vormt een uitzondering op bovenstaand beschreven casemanagement. De dossiers
van cliënten worden bij deze uvi door twee personen bijgehouden: de reïntegratiemedewer-
ker zorgt voor de input en een `beoordelaar ATL' beheert het dossier.
Cliënten kunnen tijdens een reïntegratietraject uitvallen. Daarnaast komt het voor dat cliënten
na afronding van traject niet-geplaatst worden op een baan of dat zij uit een baan vallen. De
meest genoemde redenen dat cliënten voortijdig een traject moeten afbreken zijn ziekte, mo-
tivatie gebrek, zelf werk gevonden en verhuizing. De meeste cliënten die uitvallen tijdens het
reïntegratietraject worden opgemerkt. Een cliënt kan dan door het uvi-kantoor weer opgepakt
worden voor een nieuw traject, door worden verwezen voor een Rea-keuring of bij verwijt-
baar gedrag gesanctioneerd worden. In het laatste geval wordt de cliënt mogelijk niet meer
opgepakt voor een nieuw traject.
88
Tot het product nazorg (varieert van 2 tot 3 maanden15 na plaatsing op een baan) worden
cliënten, wanneer zij uitvallen uit een baan meestal weer opgepakt door het reïntegratiebe-
drijf.
Ondoorzichtiger wordt de uitvoering wanneer cliënten na afronding van een traject niet-ge-
plaatst zijn op een baan. Deze groep cliënten wordt niet altijd meer opgepakt. Met een deel
van de niet-geplaatsten wordt niets gedaan of de reïntegratiemedewerkers weten niet wát te
doen met deze groep. Zo blijft een deel van de groep niet-geplaatsten in de WW zitten.
Dit geldt eveneens voor cliënten die uitvallen uit een baan nadat de nazorg termijn is verstre-
ken. De groep cliënten die na de nazorgtermijn voor een reïntegratiebedrijf (en voor `duurza-
me plaatsing') hun baan verliezen worden niet meer direct opgepakt (tenzij zij zich zelf spon-
taan aanmelden bij de afdeling ATL). Deze uitval wordt door uvi-kantoren zelden opge-
merkt.
Wanneer een cliënt uitvalt of niet geplaatst is moet het reïntegratiebedrijf dit rapporteren aan
de afdeling ATL, die vervolgens een formele kennisgeving naar de afdeling WW doorstuurt.
De afdeling zal vervolgens een beslissing nemen over een sanctie. Bij verwijtbaar gedrag
volgt er een sanctie voor de cliënt.
Voor de sluitendheid van de sluitende aanpak is de relatie met het arbeidsbureau/CWI van
groot belang. Het arbeidsbureau/CWI levert door middel van cliënten het aanbod voor de
reïntegratietrajecten. Op het moment dat het arbeidsbureau/CWI niet goed functioneert kan
dit in het algemeen gevolgen hebben voor de sluitendheid van de sluitende aanpak.
In het proces om cliënten snel te reïntegreren zijn een juiste toepassing van de kansmeter
door het arbeidsbureau/CWI en het afnemen van een kwalitatief goede kwint belangrijke
voorwaarden.
Alle uvi-kantoren besteden hun trajecten uit aan private reïntegratiebedrijven. Over het alge-
meen zijn het door de hoofdkantoren van de uvi's landelijk gesloten contracten met de reïnte-
gratiebedrijven, die per regio aanvullingen kunnen hebben. Daarnaast heeft aantal uvi-kan-
toren ook regionale contracten afgesloten.
De uvi's of uvi-kantoren moeten sectoraal aanbesteden. Per sector is bepaald welke reïnte-
gratiebedrijven reïntegratietrajecten mogen aanbieden.
Voor alle uvi-kantoren geldt dat er geen structureel overleg bestaat met gemeenten op het ge-
bied van reïntegratie. Het overnemen van reïntegratietrajecten van cliënten die op het einde
zitten van hun WW-periode gebeurt door de gemeenten zelden of nooit. De enige samenwer-
king op het gebied van reïntegratie zijn de WIW-dienstbetrekkingen die door de uvi-kantoren
bij de gemeente ingekocht worden.
15 Eén uvi-kantoor noemt een ½ jaar dat het reïntegratiebedrijf verantwoordelijk is voor de nazorg.
89
Er is bij een aantal uvi-kantoren een klantenpanel aanwezig dat bestaat uit vertegenwoordi-
gers van verschillende groepen en organisaties. De klantenpanels worden gebruikt voor de
communicatie met cliënten. Over concrete invloed van klantenpanels op de sluitende aanpak
is niks bekend.
Analyse
Het merendeel van de uvi-kantoren vindt dat hun aanpak van de doelgroep sluitend is. Zij
zeggen dat iedereen die zich bij hen aanmeldt of in hun bestand voorkomt binnen twaalf
maanden opgepakt wordt voor een reïntegratietraject.
Een enkele uvi-kantoor vindt zich niet sluitend. Zij leggen de oorzaak hiervan bij de niet tij-
digheid van kwints en/of bij een gebrek aan controle mogelijkheden van de bestanden
Om de aanpak sluitend te maken hebben reïntegratiemedewerkers en/of afdeling ATL enkele
instrumenten tot hun beschikking:
Ten eerste heeft een aantal uvi-kantoren in het verleden eenmalig hun zittend bestand door-
gelicht om met een opgeschoond bestand aan de sluitende aanpak te beginnen.
Ten tweede maken bijna alle uvi-kantoren gebruik van periodieke lijsten. Deze worden hand-
matig gecontroleerd op cliënten die behoren tot de doelgroep van de sluitende aanpak, maar
niet op traject zitten.
Ten derde is bij een enkele uvi-kantoor sprake van een registratiesysteem waarin de cliënten
worden gemonitord vanaf het moment dat ze in traject zitten. In het registratiesysteem staat
informatie over de fasering van de cliënt, het reïntegratiebedrijf, het type traject, welke pro-
ducten en steekwoorden uit rapportages.
Ten vierde kunnen de reïntegratiemedewerkers die ook A&C-gesprekken voeren, fase 1-
cliënten sneller oppakken voor een reïntegratietraject
De knelpunten die uvi-kantoren bij de uitvoering van de sluitende aanpak tegenkomen zijn
als volgt.
1. De matige kwaliteit van de kansmeter en kwints, en de snelheid van levering (tijdigheid)
van de kwints door de arbeidsbureaus/CWI's.
2. Een gebrek aan automatisering van bestanden. De controle van cliëntenlijsten moet hand-
matig plaatsvinden. Reïntegratiemedewerkers en de afdelingen ATL moeten hierdoor rela-
tief veel tijd besteden aan het opsporen van cliënten die onder de doelgroep van de sluiten-
de aanpak vallen maar nog niet op een reïntegratietraject zitten.
Het ontbreekt bij veel uvi-kantoren aan een goed cliëntvolgsysteem. De uvi-kantoren kun-
nen vaak alleen via papieren dossiers de cliënten volgen wanneer ze in traject zitten.
3. Werkproces van de sluitende aanpak is omslachtig. Cliënten die onder de doelgroep van
de sluitende aanpak vallen moeten volgens de meeste uvi-kantoren te veel intakes doorlo-
pen.
90
4. Een deel van de uvi-kantoren vindt het een nadeel dat zij per sector een keuze kunnen ma-
ken uit maar één of enkele reïntegratiebedrijven. Daarnaast geldt voor uvi-kantoren dat zij
afhankelijk zijn van de keuze van het hoofdkantoor wanneer reïntegratiebedrijven lande-
lijk worden aanbesteed.
5. Ook noemt een aantal respondenten de samenwerking met de gemeenten als lastig. Meer-
dere respondenten geven aan dat gemeenten geen trajecten overnemen van cliënten die op
het einde zitten van hun WW-periode.
6. Een groot aantal reïntegratiemedewerkers zegt dat de verschillen in taakstelling tussen de
afdeling WW en ATL tot ongewenste situaties kan leiden. De afdeling WW legt de nadruk
op de `beschikbaarheid voor werk' (sollicitatieplicht), de afdeling ATL legt die op het
`reïntegreren naar werk' (reïntegratietraject).
7. Volgens een deel van de respondenten is de doelgroep van de sluitende aanpak te beperkt.
Een groep cliënten die in dit verband een aantal maal genoemd wordt, zijn WW'ers met
een arbeidshandicap.
De respondenten doen voorts enkele suggesties om de werkprocessen te verbeteren.
* Afschaffen van de kwint.
* Betere koppeling van bestanden en automatisering van het cliëntvolgsysteem.
* Minder intakes voor de cliënten.
* Vergroten keuze bij aanbesteding van de reïntegratiebedrijven.
* Overnemen van reïntegratietrajecten door de gemeenten.
* Verruiming van de doelgroep.
91
92
BIJLAGE 3:
Arbeidsbureaus en CWI'S
3.1 Inleiding
De arbeidsbureaus/CWI's waren in 2001 verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van niet-
uitkeringsgerechtigden en Anw'ers. Deze taak zal per 1 januari 2002 worden overgeheveld
naar de gemeenten.
Arbeidsvoorziening heeft in 2000 51 miljoen gulden toegevoegd gekregen aan het prestatie-
budget voor de doelgroep van de sluitende aanpak (niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers).
Daarnaast is 12,3 miljoen aan onderbenutte middelen voor de sluitende aanpak 1999 voor
dit doel overgeheveld naar het budget 2000. Uit deze middelen konden in 2000 8.400 trajec-
ten worden gefinancierd (6.800 op basis van contract 2000 en 1.600 doorgeschoven trajecten
op basis van contract 1999). Hiervan zijn 4.000 trajecten gestart. (48 procent van de taakstel-
ling). De taakstelling voor 1999 werd nog voor 80 procent gerealiseerd.
Arbeidsvoorziening heeft voor het jaar 2001 68,2 miljoen gulden gekregen voor de uitvoe- ring van de sluitende aanpak van werklozen zonder uitkering en van personen met een uitke- ring volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw). Dit bedrag is toegevoegd aan het presta- tiebudget. De primaire doelgroep van de arbeidsbureaus/CWI's voor de sluitende aanpak is de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw'ers. Deze doelgroep beperkt zich tot personen van 23 jaar en ouder, die beschikbaar zijn voor tenminste twaalf uur per week, en die ondersteuning nodig hebben om aan de slag te gaan. Die laatste restrictie houdt in dat het uitsluitend gaat om werkzoekenden in fase 2/3/4.
Verder is er afgesproken dat arbeidsbureaus/CWI's het bestand van niet-uitkeringsgerechtig- den/Anw'ers voor 1 juli 2002 opgeschoond en gekwint aan de gemeenten aanleveren. Dat wil zeggen dat alle niet-uitkeringsgerechtigden die zich als werkzoekenden hebben inge- schreven, benaderd moeten worden en zo mogelijk ook een aanbod krijgen.
We zullen verder spreken van niet-uitkeringsgerechtigden, waarmee we niet alleen werkzoe- kenden zonder uitkering bedoelen, maar ook werkzoekenden met een Anw-uitkering.
Daarnaast zijn de arbeidsbureaus/CWI's ook verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van
het zittend bestand van WW'ers in fase 2/3/4 die al langer dan een jaar werkloos met een uit-
kering van vóór 1 januari 1999.
93
Tot slot hebben arbeidsbureaus/CWI's in de praktijk een aantal andere belangrijke taken die
direct verband houden met de sluitende aanpak:
* De globale fasering van cliënten die zich als werkzoekende inschrijven. Het ten onrechte
plaatsen van een cliënt in fase 1, kan tot gevolg hebben dat de uitkerende instantie die cliënt
pas na een half jaar op traject kan zetten.
* Het tijdig afnemen van kwalificerende intakes met cliënten die niet in fase 1 zitten of die na
een half jaar nog in fase 1 zitten. Met het kwintadvies wordt de cliënt doorverwezen naar de
uitkerende instanties die vervolgens de verantwoordelijkheid hebben om die cliënten nog
in het eerste jaar van werkloosheid op een traject te plaatsen.
* Zoveel mogelijk fase 1-cliënten al in het eerste halve jaar van werkloosheid aan het werk
helpen. Hiervoor gebruiken veel arbeidsbureaus/CWI's het instrument bemiddelingsgesprek-
ken fase 1.
De sluitende aanpak van de uitkerende instanties is dus gebaat goede uitvoering van de bo-
venstaande drie taken: een goede fasering, tijdige en goede kwints, en effectieve bemidde-
lingsgesprekken. Het belang van deze activiteiten voor de uitkerende instanties blijkt ook uit
de vele opmerkingen die respondenten van gemeenten en uvi's hebben gemaakt. Daarom zul-
len we in deze bijlage niet alleen ingaan op de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtig-
den, maar ook op de bovengenoemde taken, die voorwaardenscheppend zijn voor de sluiten-
de aanpak van de uitkerende instanties.
3.2 CWI-vorming
Als we kijken naar de mate waarin de CWI-vorming in de onderzoekslocaties gevorderd is,
krijgen we het volgende beeld. In de enige locatie die nog arbeidsbureau heet en in één van
de nieuwe CWI's, wordt nog geen uitkeringsintake uitgevoerd. In de andere nieuwe CWI
wordt de uitkeringsintake wel uitgevoerd, maar volledig door medewerkers van gemeenten
en uvi's die bij het CWI gedetacheerd zijn. Medewerkers van het CWI worden wel opgeleid
om de uitkeringsintake in de toekomst te gaan afnemen; het is de bedoeling dat alle CWI-
consulenten generalist worden en ook de uitkeringsintake gaan doen. In de drie oudere
CWI's wordt de uitkeringsintake uitgevoerd. In één CWI is de uitkeringsintake opgeknipt
in een pre-intake en een intake, waarbij de pre-intake door CWI-consulenten wordt uitge-
voerd en de uitkeringsintake door medewerkers van gemeenten dan wel uvi's (of in het geval
van de WW-intake, door specialistische CWI-medewerkers). In een andere (oude) CWI
wordt de uitkeringsintake door gespecialiseerde CWI-medewerkers uitgevoerd; het is in dit
CWI de bedoeling dat in de toekomst de WW-intake door generalistische CWI-consulenten
wordt afgenomen, maar de Abw-intake een taak van specialisten blijft. Ten slotte was er een
CWI waar behalve de uitkeringsintake ook de claimbeoordeling Abw in het CWI wordt uit-
94
gevoerd, beide door generalistische CWI-consulenten. Deze generalisten hebben wel als spe-
cialisme de Abw of de WW.
3.3 Bekendheid van de sluitende aanpak bij uitvoerders
De consulenten die wij hebben gesproken zijn meestal redelijk bekend met de sluitende aan-
pak van niet-uitkeringsgerechtigden; zij weten dat er een casemanager niet-uitkeringsgerech-
tigden is en dat deze cliënten bij Kliq op traject worden gezet1.
De uitvoerders die wij hebben gesproken, weten niets over de sluitende aanpak van het zit-
tend bestand van cliënten die een WW-uitkering hebben van voor 1 januari 1999, waarvoor
de Arbeidsvoorziening verantwoordelijk is.
Sluitende aanpak is voor de meeste consulenten die wij gesproken hebben een beleidsterm.
Het is geen term die door consulenten van arbeidsbureaus en CWI's wordt gebruikt. De con-
sulenten denken bij de sluitende aanpak meestal aan het voeren van bemiddelingsgesprekken
en het afnemen van kwints binnen de daarvoor gestelde termijnen.
De voorlichting over de sluitende aanpak heeft voornamelijk plaatsgevonden in de teamover-
leggen en verder via het intranet van Arbeidsvoorziening (Brains). Verder hebben de meeste
consulenten cursussen gevolgd voor het voeren van bemiddelingsgesprekken en het afnemen
van kwints.
3.4 Veranderingen in werkprocessen
Voor de meeste respondenten bleek het moeilijk om precies aan te geven welke gevolgen de
sluitende aanpak heeft gehad op de werkprocessen. Men weet meestal niet precies wanneer
de sluitende aanpak is ingevoerd en daarnaast hebben ook andere ontwikkelingen, zoals de
afsplitsing van Kliq, consequenties voor de werkprocessen gehad.
Alle respondenten verbinden de invoering van de bemiddelingsgesprekken direct aan de slui- tende aanpak. Verder wordt de overgang van vraaggericht naar aanbodgericht werken ge- noemd als belangrijk gevolg van de sluitende aanpak. Consulenten zijn de laatste tijd vooral bezig met het begeleiden van werkzoekenden naar werk, en nauwelijks nog met het acquire-
1 Er is één arbeidsbureau/CWI dat geen casemanager niet-uitkeringsgerechtigden heeft en waar alle consulenten de
taak hebben om in voorkomende gevallen niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 naar Kliq door te verwijzen voor
een traject.
95
ren en vervullen van vacatures. Consulenten kennen hun cliënten veel beter, ze spreken hun
cliënten nu, ze zijn verantwoordelijk geworden voor hun cliënten en dat zijn grote verande-
ringen. Een andere respondent geeft aan dat de werkprocessen formeler zijn geworden door
de sluitende aanpak: er moeten meer gegevens worden ingevoerd in het systeem.
Andere veranderingen die genoemd worden zijn onder meer de invoering van de kwint, de
toename van het aantal kwinten, de toename van het aantal kennisgevingen in verband met
verwijtbaar gedrag, en het gebruik van signaallijsten om te controleren of de aanpak sluitend
is.
Het belangrijkste gevolg van de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden op de
werkprocessen van de arbeidsbureaus/CWI's is het invoeren van het casemanagement niet-
uitkeringsgerechtigden, die deze cliënten voorzover in fase 2/3/4 doorverwijst naar Kliq voor
een traject en vervolgens meestal volgt op basis van rapportages van Kliq.
3.5 Werkprocessen sluitende aanpak
Voor niet-uitkeringsgerechtigden die zich inschrijven als werkzoekenden, stelt de consulent
vast of het om fase 1-cliënten gaat, die in aanmerking komen voor bemiddelingsgesprekken,
of cliënten in fase nader te bepalen, die een kwint nodig hebben. Als uit de kwint blijkt dat
een niet-uitkeringsgerechtigde in fase 2/3/4 zit, wordt die klant verwezen naar Kliq voor een
traject.
Bij de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten is de sluitende aan-
pak van de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden al geruime tijd geïntegreerd in
de werkprocessen. Voor de nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4
is meestal een specifiek werkproces ingericht: er is een casemanager die niet-uitkeringsge-
rechtigden doorverwijst naar Kliq en de trajecten volgt op basis van de schriftelijke rapporta-
ges die Kliq verschaft.
Een aantal arbeidsbureaus/CWI's, dat gevestigd is in de grote steden, heeft de verantwoorde-
lijkheid voor de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden (nieuwe instroom en zit-
tend bestand) pas recent opgepakt. Deze arbeidsbureaus/CWI's hebben het casemanagement
voor niet-uitkeringsgerechtigden niet of nauwelijks ingevuld en zij zijn nog bezig met het
doorlichten van het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden.
Het pad dat nieuwe niet-uitkeringsgerechtigden doorlopen komt overeen met dat van cliënten met een uitkering, met uitzondering van de uitkeringsintake. We zullen hieronder de vier stappen toelichten en aangeven waar er verschillen bestaan tussen de arbeidsbureaus/CWI's.
96
Het pad bestaat altijd uit de volgende vier onderdelen:
A. Klantherkenning en werkintake.
B. Uitkeringsintake.
C. Bemiddelingsgesprekken fase 1.
D. De kwalitatieve intake.
Ad A Klantherkenning en werkintake
Bij binnenkomst van een klant wordt vastgesteld of het om een nieuwe klant gaat of om een
herinschrijving en of het om een WW- of Abw-aanvraag gaat of een werkzoekende zonder
uitkering. Afhankelijk van het arbeidsbureau wordt er dan meteen een werkintake afgenomen
of een afspraak gemaakt voor een werkintake. In de werkintake wordt met behulp van de
kansmeter bepaald of de klant fase 1 is of nader te bepalen. In het geval dat de uitkeringsinta-
ke door het CWI wordt afgenomen, wordt tijdens de werkintake ook al de eerste gegevens
ten behoeve van de uitkeringsaanvraag opgevraagd. Een aantal arbeidsbureaus/CWI's hebben
het werk-voor-inkomen-principe vertaald door tijdens de werkintake de cliënt de confronte-
ren met een aantal vacatures. In één CWI is de consulent verplicht om fase 1-cliënten mini-
maal twee passende vacatures voor te leggen; als dit niet gebeurt zal het systeem een melding
geven en moet de consulent zich verantwoorden. De cliënt krijgt na afloop van de werkintake
een bewijs van inschrijving mee, dat meestal een maand geldig is of tot het moment van de
volgende afspraak.
Ad B De uitkeringsintake
De uitkeringsintake vindt vooralsnog alleen plaats in de oudere CWI's. De klanten moeten
een volledig pakket aan informatie meenemen. Als het gaat om een WW-aanvraag moeten
de CWI's er rekening mee houden dat de gegevens die nodig zijn voor de claimbeoordeling
binnen acht dagen na inschrijving bij de uvi aanwezig moeten zijn. Bij een aantal CWI's
moet de cliënt zich bij aanvang van de uitkeringsintake eerst verantwoorden over de sollicita-
tie-inspanningen.
Ad C De bemiddelingsgesprekken fase 1
Fase 1-cliënten krijgen over het algemeen tijdens de werkintake een afspraak voor het eerste
bemiddelingsgesprek. In de meerderheid van de CWI's heeft de cliënt te maken met één con-
sulent die alle bemiddelingsgesprekken voert en ook de werkintake afneemt. In één CWI zijn
de bemiddelingsgesprekken niet op afspraak; de cliënt krijgt bij elk gesprek een bewijs van
inschrijving mee dat geldig is tot het moment dat het volgende gesprek moet plaatsvinden.
Als de cliënt naar het CWI gaat om het bewijs van inschrijving te verlengen, wordt meteen
ook het bemiddelingsgesprek gevoerd met één van de consulenten die op dat moment achter
de balie zitten. De cliënt heeft in dit CWI dus geen vaste consulent. Het eerste bemiddelings-
gesprek is bij de meeste arbeidsbureaus/CWI's persoonlijk, de daarop volgende gesprekken
97
zijn in principe telefonisch. In één CWI is het eerste bemiddelingsgesprek juist telefonisch
omdat de consulent de cliënt in korte tijd drie maal spreekt: bij de werkintake, de uitkerings-
intake en het bemiddelingsgesprek. Er worden in het eerste half jaar van werkloosheid tussen
de drie en zes bemiddelingsgesprekken gevoerd met fase 1-cliënten. Eén CWI voert met
Abw-cliënten elke twee weken een bemiddelingsgesprek. Als na afloop van dat half jaar de
cliënt nog geen werk heeft gevonden, bestaat er de mogelijkheid tot verlengde bemiddelings-
gesprekken als de consulent de cliënt nog altijd in fase 1 vindt thuishoren. De uitkerende in-
stanties, zeker de uvi's, zijn echter over het algemeen van mening dat een cliënt per definitie
niet langer dan een half jaar in fase 1 kan zitten. Er is één CWI dat wachtlijsten kent voor be-
middelingsgesprekken omdat de consulenten de nieuwe instroom fase 1-cliënten niet aankun-
nen.
Ad D De kwint
Als de consulent met behulp van de kansmeter heeft vastgesteld dat een nieuwe cliënt (met
of zonder uitkering) niet in fase 1 zit, wordt een kwalificerende intake afgenomen. Verder
wordt ook met een fase 1-cliënt die na een half jaar nog geen werk heeft gevonden, een kwint
afgenomen. De consulent verwijst de fase 2/3/4-cliënt vervolgens naar de uitkerende instan-
tie en stuurt het reïntegratie-advies mee. De verdere verantwoordelijkheid voor de reïntegra-
tie van deze groep cliënten ligt niet bij het arbeidsbureau/CWI, maar bij de uitkerende instan-
ties.
Een aantal arbeidsbureaus/CWI's melden dat ze nooit terugkoppeling krijgen van de uitke-
rende instantie over de kwints; zij weten niet in welke mate de uitkerende instanties het eens
zijn met de kwints en of ze de adviezen opvolgen. Eén van de oudere CWI's krijgt standaard
van de uitkerende instanties te horen of ze akkoord gaan met het kwint-advies, of ze een tra-
ject hebben ingekocht en bij wie. In één van de andere oudere CWI's koppelen de gemeenten
terug als er onduidelijkheden in het kwint-advies zitten; de lijnen tussen CWI en gemeente
zijn daar kort en er is een intensief telefonisch verkeer.
De arbeidsbureaus/CWI's krijgen weinig klachten van de uitkerende instanties over de kwali- teit van de kwints. Omdat er vaak ook niet wordt teruggekoppeld hebben de arbeidsbureaus/ CWI's geen zicht op de kwaliteit van hun eigen kwints. Eén van de oudere CWI's zegt dat er voor Abw-cliënten alleen pro forma een kwint-advies wordt opgesteld om aan de eis van een kwint te voldoen. De betreffende Abw-cliënten worden allen in traject genomen door het gemeentelijk reïntegratiebedrijf dat een uitgebreid trajectplan maakt. Het CWI vindt het dub- bel werk om vooraf eerst een kwint-advies te formuleren.
98
3.6 Termijnen
Bij de meeste arbeidsbureaus/CWI's spelen termijnen een belangrijke rol in de sluitende aan-
pak. Sluitende aanpak wordt daar vooral gezien als het tijdig afnemen van bemiddelingsge-
sprekken en kwints. Belangrijke indicatoren voor het succes van de sluitende aanpak van die
arbeidsbureaus/CWI's zijn daarom:
* Wordt met alle cliënten in `fase nader te bepalen' binnen de gestelde termijn een kwint af-
genomen?
* Wordt met alle fase 1-cliënten binnen een half jaar een kwint afgenomen?
* Krijgen alle fase 1-cliënten binnen de gestelde termijn een eerste bemiddelingsgesprek?
* Worden er voldoende bemiddelingsgesprekken met alle fase 1-cliënten gehouden?
De meeste arbeidsbureaus/CWI's hebben een maximale termijn afgesproken voor het afne-
men van de kwint; die termijn ligt voor nieuwe cliënten in fase `nader te bepalen' tussen de
twee en vier weken en voor fase 1-cliënten op een half jaar na de inschrijving. Voor het eer-
ste bemiddelingsgesprek hebben de arbeidsbureaus/CWI's een termijn die ligt tussen één en
twee maanden na inschrijving. Verder proberen de arbeidsbureaus/CWI's in het eerste half
jaar van werkloosheid drie tot zes bemiddelingsgesprekken te houden met de fase 1-cliënten.
Tijdstip aanbod
Niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 krijgen in de arbeidsbureaus/CWI's in de middel-
grote gemeenten over het algemeen na maximaal een maand een aanbod voor een traject.
De kwint vindt doorgaans tussen de twee en vier weken na inschrijving plaats. De niet-uitke-
ringsgerechtigden worden over het algemeen snel na de kwint aangemeld bij Kliq voor een
traject. In de arbeidsbureaus/CWI's in de grote steden is het onduidelijk wanneer niet-uitke-
ringsgerechtigden een trajectaanbod krijgen. In één grote stad zijn lange wachtrijen voor
kwints waardoor ook het aanbod aan niet-uitkeringsgerechtigden vertraging oploopt.
Voor nieuwe cliënten in fase 1, met of zonder uitkering, vindt het eerste bemiddelingsge-
sprek doorgaans plaats binnen één tot twee maanden en de kwint binnen twee tot vier weken.
In het arbeidsbureau/CWI in de G4-gemeente komen nieuwe cliënten op een wachtlijst voor
bemiddelingsgesprekken.Voor de cliënten met een uitkering met wie een kwint is afgeno-
men, ligt de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van een traject in handen van de uitke-
rende instanties; of dit gebeurt en wanneer onttrekt zich aan het zicht van het arbeidsbureau/
CWI.
99
3.7 Cliëntgroepen
De werkprocessen zijn voor alle cliënten in grote lijnen gelijk. Verschillen in de benadering
tussen cliëntgroepen bestaan vooral uit de intensiteit van de aanpak.
De niet-uitkeringsgerechtigden in fase 1 worden over het algemeen niet afwijkend behandeld. In één CWI worden niet-uitkeringsgerechtigden volgens de respondenten vaak niet inge- schreven als werkzoekende, maar doorverwezen naar de beursvloer.
Jongeren worden vaak strenger behandeld. Zij worden overladen met vacatures en meer ge- pusht om te solliciteren. In één arbeidsbureau is het beleid om met jongeren eerder een kwint af te nemen en vaker bemiddelingsgesprekken te houden.
Voor allochtonen in fase 1 is er het landelijke MKB-project. In de praktijk van de arbeidsbu- reaus/CWI's betekent dit dat er speciale consulenten voor allochtonen zijn die hen intensie- ver begeleiden en dat er voor allochtonen gereserveerde vacatures zijn.
Consulenten vinden het over het algemeen moeilijk om met ouderen die nog niet de leeftijd van 57½ jaar hebben bereikt en seizoensarbeiders bemiddelingsgesprekken te houden. Beide groepen zijn vaak minder gemotiveerd om actief naar werk te zoeken. Consulenten ervaren bemiddelingsgesprekken met deze cliënten vaak als niet zinvol. Het beleid is in de meeste gevallen om deze groep te behandelen als alle andere cliënten.
Tot slot is er één CWI dat Abw-cliënten intensiever begeleid dan WW-cliënten; met deze groep wordt veel vaker bemiddelingsgesprekken gehouden. De reden hiervoor is dat het snel aan werk helpen van (potentiële) Abw-cliënten sneller leidt tot besparingen op de uitkering.
3.8 Sluitende aanpak van het zittend bestand
De arbeidsbureaus/CWI's zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van het zittend be-
stand van niet-uitkeringsgerechtigden en van WW'ers met een uitkering van voor 1 januari
1999.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft medio 2001 met Arbeidsvoor-
ziening de volgende afspraak gemaakt over de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtig-
den2:
2 Zie brief AM/ARV/PSA/01/35008 van 28 juni 2001 van het Ministerie van SZW aan de Tweede Kamer, p.5.
100
`Omdat er nog geen duidelijk beeld is van de omvang van de groep langdurig werkloze niet-
uitkeringsgerechtigden die belangstelling heeft voor een traject en voor wie een traject nodig
is om aan het werk te komen, heeft de minister met Arbeidsvoorziening afgesproken dat zij
zich inspant om voor 1 juli 2002 alle langdurige werkloze niet-uitkeringsgerechtigden te be-
naderen, die langer dan zes maanden geleden een kwalificerende intake hebben gehad. Dit
kan mondeling/telefonisch plaatsvinden, dan wel via een schriftelijke informatieronde. Perso-
nen die belangstelling hebben voor actieve bemiddeling of een reïntegratietraject worden nog
dit jaar uitgenodigd voor een kwalificerende intake, waarin vastgesteld wordt of een traject
noodzakelijk is. Zo mogelijk zal dit traject nog dit jaar ingezet worden. Op deze manier ont-
staat een zo veel mogelijk geschoond bestand, dat kan worden overgedragen aan de gemeen-
ten die in 2002 verantwoordelijk worden voor reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden.'
De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's uit de middelgrote gemeenten hebben het zittend be- stand van niet-uitkeringsgerechtigden al opgeschoond; zij screenen het gehele zittend bestand periodiek en nemen daarbij de niet-uitkeringsgerechtigden mee. In de grootste steden echter is men net begonnen met de opschoning van het bestand.
Verder zijn de arbeidsbureaus/CWI's ook verantwoordelijk voor het zittend bestand van WW-cliënten die al voor 1 januari 1999 werkloos zijn geworden. De respondenten wisten niet dat voor deze groep beleid is geformuleerd. Dit doet vermoeden dat de onderzochte ar- beidsbureaus/CWI's weinig doen aan de sluitende aanpak van deze groep. De meeste uvi- kantoren zeggen overigens dat deze groep WW'ers zeer klein is. Ook zijn er een aantal uvi- kantoren waar deze groep volgens de respondenten een behoorlijke omvang heeft.
Het zittend bestand van langdurig werklozen met een uitkering, behoort voor het grootste deel tot de verantwoordelijkheid van de uitkerende instanties, aangezien het hoofdzakelijk om cliënten in fase 2/3/4 gaat. Er is een aantal arbeidsbureaus/CWI's dat regelmatig het hele bestand screent om te bekijken of met alle fase 1-cliënten bemiddelingsgesprekken worden gehouden en of cliënten wellicht (opnieuw) gekwint moeten worden. Zo nodig wordt de uit- kerende instantie gebeld voor actuele informatie over de uitkering en een eventueel traject. De andere arbeidsbureaus/CWI's doen op eigen initiatief weinig met het zittend bestand.
Wel is er één van de districtkantoren van Arbeidsvoorziening bezig met het opschonen van
het zittend bestand. Vanuit een callcentre worden alle klanten gebeld die voor 1 januari 2001
zijn ingeschreven, maar waarmee geen contact meer is geweest. Het gaat om klanten met of
zonder uitkering. Aan hen worden de volgende vragen gesteld: Heeft u een baan? Heeft u een
uitkering, zo ja wat voor soort? Zoekt u nog werk? Vervolgens wordt de informatie over de
bereikte klanten naar de arbeidsbureaus/CWI's gestuurd, die de gegevens actualiseren, zono-
dig een kwint afnemen, of de klant uitschrijven.
101
Een ander arbeidsbureau/CWI verzoekt momenteel de gemeenten en uvi's hun bestanden te
matchen met het arbeidsbureaubestand om zo de cliëntgegevens van het arbeidsbureau/CWI
te kunnen actualiseren.
Verder is er een arbeidsbureau/CWI dat de laatste tijd regelmatig verzoeken krijgt van de
gemeente en het GAK om grote aantallen kwints af te nemen met langdurig werklozen. Dit
is het gevolg van bestandsopschoningsacties van de uitkerende instanties.
3.9 Casemanagement
Over het algemeen proberen arbeidsbureaus/CWI's cliënten zoveel mogelijk door één consu-
lent te helpen. In de arbeidsbureaus waar nog geen uitkeringsintake plaatsvindt, hebben
cliënten meestal dezelfde consulent voor de werkintake, de bemiddelingsgesprekken en de
kwint; in deze gevallen ziet de cliënt dus maar één consulent. Daarnaast is er een arbeidsbu-
reau waar de cliënt alleen bij de bemiddelingsgesprekken met dezelfde consulent te maken
heeft. In dat arbeidsbureau voert de consulent die voor een cliënt de werkintake afneemt, niet
automatisch ook de bemiddelingsgesprekken met die cliënt. Verder worden in dat arbeidsbu-
reau de kwints door specialisten uitgevoerd.
In de CWI's waar ook de uitkeringsintake plaatsvindt, lukt het meestal niet om alle gesprek-
ken met een cliënt door één consulent te laten voeren. Zo worden òf de uitkeringsintake òf
de kwint door specialisten uitgevoerd.
In één arbeidsbureau/CWI wordt er niet naar gestreefd de cliënt zoveel mogelijk door één
consulent te helpen. Klanten worden daar wel gekoppeld aan een vaste consulent, die be-
waakt of de klant bij de bemiddelingsgesprekken komt. Hij krijgt van het systeem een signaal
als zijn klant te laat is voor het verlengen van het bewijs van inschrijving. De consulent voert
echter niet alle bemiddelingsgesprekken uit voor zijn klanten. De bemiddelingsgesprekken
worden uitgevoerd door de consulenten die achter de balie zitten op het moment dat de klant
zijn bewijs van inschrijving komt verlengen. Ook de andere gesprekken worden niet uitge-
voerd door de aan de klant gekoppelde consulent, maar door specialisten.
3.10 Uitval
Bij de sluitende aanpak gaat het erom die mensen een traject aan te bieden, die zonder traject
niet aan het werk kunnen komen. In tweede instantie is ook van belang dat de mensen die op
een traject worden geplaatst zoveel mogelijk duurzaam worden geplaatst in reguliere banen
en niet vroegtijdig uitvallen. Daarom is het van belang wat de consulenten weten van de re-
102
sultaten van de trajecten en van uitval en wat zij doen als een cliënt werk vindt dan wel uit-
valt. Hierover gaat deze paragraaf.
Als fase 1-cliënten werk vinden tijdens de periode van bemiddelingsgesprekken, is het de be-
doeling dat de cliënt dit meldt aan zijn consulent. Of de cliënt dit doet is natuurlijk sterk af-
hankelijk van de cliënt zelf, maar ook van de relatie die er is opgebouwd tussen cliënt en con-
sulent. In één CWI wordt aan de cliënt gevraagd het bewijs van inschrijving terug te sturen
als hij werk vindt; dit blijkt redelijk goed te werken, want de cliënten laten op deze manier
meestal horen dat ze werk hebben gevonden.
De meeste arbeidsbureaus/CWI's doen niets aan nazorg, dat wil zeggen dat zij geen contact
meer hebben met de cliënt nadat hij werk heeft gevonden. In één CWI belt de consulent de
cliënt vier tot zes weken na uitstroom op om te vragen of hij nog werkt en of hij uitgeschre-
ven kan worden als werkzoekende. Daarnaast is er een arbeidsbureau dat echte nazorg doet,
maar dan alleen voor de allochtonen in het kader van het MKB-project: de consulent heeft
regelmatig contact met de werkgever van de allochtoon en neemt bij knelpunten contact op
met de cliënt.
Uitval wordt meestal geconstateerd als een cliënt niet komt opdagen bij een bemiddelingsge-
sprek. Bij de meeste arbeidsbureaus/CWI's wordt ziekte als voornaamste oorzaak voor uitval
genoemd. Bij tijdelijke ziekte worden de bemiddelingsgesprekken tijdelijk opgeschort. Bij
langdurige ziekte wordt de cliënt uitgeschreven als werkzoekende of in fase 4 geplaatst. De
meeste arbeidsbureaus/CWI's noemen ook gebrek aan motivatie als mogelijke reden van uit-
val. Als de consulent dit constateert, stuurt hij doorgaans (eventueel na een poging de cliënt
eerst telefonisch te spreken) een kennisgeving naar de uitkerende instantie. Eén arbeidsbu-
reau/CWI, gevestigd in een G4-gemeente, geeft aan dat de uitval zeer hoog is; de helft van
de cliënten komt niet naar het eerste bemiddelingsgesprek en nog een tien tot vijftien procent
komt niet opdagen bij één van de volgende bemiddelingsgesprekken.
Een probleem waar een aantal arbeidsbureaus/CWI's tegenaan loopt, is dat als een cliënt
(met een Abw- of WW-uitkering) niet komt bij een afspraak, de consulent niet weet of de
cliënt wellicht werk heeft gevonden en geen uitkering meer ontvangt. De consulent heeft im-
mers meestal geen toegang tot het uitkeringensysteem. De consulent moet dan óf de cliënt,
óf de consulent van de uitkerende instantie proberen te bellen. Als dat niet lukt, rest de con-
sulent slechts het sturen van een kennisgeving naar de uitkerende instantie, terwijl de cliënt
misschien gewoon is uitgestroomd naar werk.
103
3.11 Sanctiebeleid
Het ministerie noemt het consistent en consequent gebruik van sanctie-instrumentarium als
een van de twee uitgangspunten van de sluitende aanpak3: `De sluitende aanpak kenmerkt
zich door `wederkerigheid''. Tegenover de inspanningen van de uitvoerders om waar nodig
een traject in te zetten, hoort de inspanning van de werkzoekende om dit traject af te ronden
en passend werk te zoeken en te accepteren. De sluitende aanpak moet daarom gecombineerd
worden met een consistent en consequent gebruik van het sanctie-instrumentarium.
In deze paragraaf gaan we in op manier waarop arbeidsbureaus/CWI's reageren op verwijt- baar gedrag van werkzoekenden. Bij cliënten met een uitkering kan het arbeidsbureau/CWI de uitkerende instantie inlichten, die zonodig een sanctie kan geven. Bij niet-uitkeringsge- rechtigden bestaat deze mogelijkheid niet. De dienstverlening aan deze groep gebeurt op ba- sis van vrijwilligheid. De meeste arbeidsbureaus/CWI's geven aan dat ook van niet-uitke- ringsgerechtigden wordt verwacht dat zij zich houden aan de afspraken die bij aanvang van de trajecten worden gemaakt. De meeste arbeidsbureaus/CWI's stoppen de dienstverlening als een niet-uitkeringsgerechtigde zich niet aan die afspraken houdt.
Het verwijtbare gedrag waarmee arbeidsbureaus/CWI's vooral te maken hebben, is het niet komen opdagen voor een bemiddelingsgesprek of een kwint. Het instrument dat de meeste arbeidsbureaus/CWI's gebruiken, is het bewijs van inschrijving. Dat verloopt automatisch na een maand of na het tijdstip van de volgende afspraak. Komt de cliënt niet, dan verloopt het bewijs van inschrijving en is de cliënt dus niet meer ingeschreven als werkzoekende.
Als een uitkeringsgerechtigde cliënt niet komt opdagen bij een bemiddelingsgesprek wordt meestal eerst nog een tweede schriftelijke uitnodiging gestuurd of wordt de cliënt gebeld. Als dat geen resultaat heeft, wordt een kennisgeving naar de uitkerende instantie gestuurd. In één CWI worden, als gevolg van de werkdruk bij consulenten, de laatste tijd weinig kennisgevin- gen verstuurd naar de uvi's. Bij de kwints zijn de arbeidsbureaus/CWI's soms wat coulanter omdat dit meestal de eerste afspraak is die de cliënt heeft en hij nog de tijd krijgt om te wen- nen aan de strenge aanpak. In één arbeidsbureau/CWI wordt de cliënt enkele dagen voor de kwint gebeld ter herinnering aan de afspraak. In een ander arbeidsbureau/CWI krijgt de cliënt nog een extra kans als hij verzuimd heeft bij een kwint. Een aantal arbeidsbureaus/CWI's geeft aan dat de uitkerende instanties meestal niet terugrap- porteren of zij naar aanleiding van de kennisgeving overgaan tot sanctionering. Die arbeids- bureaus/CWI's hebben daardoor geen zicht op de effectiviteit van de kennisgevingen. Eén arbeidsbureau/CWI geeft aan dat de uitkerende instanties vaak bellen om naar de achtergron- den van de kennisgeving te vragen. De uitkerende instanties rapporteren aan dit arbeidsbu-
3 De sluitende aanpak in een notendop. Uitvoeringsmodel 2001, Ministerie van SZW, Den Haag, maart 2001.
104
reau meestal wel als er een sanctie is gegeven. Een respondent van een ander arbeidsbureau/
CWI heeft de indruk dat de kennisgevingen aan de gemeente vaak niet worden opgevolgd
met een sanctie. Weer een ander arbeidsbureau/CWI geeft aan dat de uitkerende instanties
altijd sanctioneren als er een kennisgeving wordt gestuurd en dat dit essentieel is voor het
goed vervullen van de poortwachtersfunctie.
In één CWI wordt niet gewerkt met bemiddelingsgesprekken op afspraak, waardoor de pro-
cedure met betrekking tot sanctionering anders verloopt. De klant krijgt in dit CWI telkens
een bewijs van inschrijving voor een maand zodat hij gedwongen wordt naar het CWI te ko-
men voor verlenging en dan wordt meteen het bemiddelingsgesprek gevoerd. Als de klant
zijn bewijs van inschrijving niet op tijd verlengt, verstuurt het systeem automatisch een her-
innering naar de klant en gaat er een signaal naar de consulent. De consulent belt de klant als
de klant niet reageert op de automatisch verzonden brief. Als de klant geen telefoon heeft,
stuurt de consulent een brief. Reageert de klant niet op deze brieven en/of het telefoontje, dan
stuurt de consulent een kennisgeving naar de uitkerende instantie.
3.12 Uitbesteding en samenwerking
De arbeidsbureaus/CWI's besteden alle trajecten voor niet-uitkeringsgerechtigden uit aan
Kliq. Er bestaan grote verschillen in de intensiteit van de communicatie tussen Kliq en het
arbeidsbureau/CWI. De meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's worden door Kliq op de
hoogte gehouden over de voortgang van de trajecten van de niet-uitkeringsgerechtigden. Dit
gebeurt hoofdzakelijk door middel van schriftelijke rapportages. Ook als een cliënt werk
vindt of uitvalt, meldt Kliq dit aan het arbeidsbureau/CWI.
In de arbeidsbureaus/CWI's die in de grootste steden gevestigd zijn is in het geheel geen
communicatie tussen Kliq en het arbeidsbureau/CWI over de voortgang van de trajecten van
niet-uitkeringsgerechtigden. Eén van deze vestigingen heeft geen casemanager voor niet-uit-
keringsgerechtigden; reguliere consulenten verwijzen niet-uitkeringsgerechtigden in fa-
se 2/3/4 door naar Kliq en hebben verder geen contact meer met Kliq.
De meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's hoort niets van de uitkerende instanties over
de kwint-adviezen. Het gevolg hiervan is dat het arbeidsbureau/CWI niet weet of de advie-
zen worden gevolgd en wat het oordeel van de uitkerende instanties over de kwaliteit van de
kwints is. De afwezigheid van feedback over de kwaliteit van de kwints wordt door veel con-
sulenten als een gemis ervaren. Eén arbeidsbureau zou ook graag van de uitkerende instanties
horen wat er met de cliënten gebeurt: Worden ze op traject gezet? Hebben ze werk gevon-
den? Het arbeidsbureau heeft deze informatie nodig om vanuit het bestand cliënten te kunnen
bemiddelen naar werk.
105
In één geval nemen de uitkerende instanties standaard contact op met het CWI om mee te de-
len of ze akkoord gaan met de kwint, of ze een traject inzetten en zo ja bij wie. Daarna is er
ook daar geen communicatie meer tussen CWI en uitkerende instantie over de cliënten.
Eén van de door ons bezochte CWI's is pilot voor het cliëntvolg- en communicatiesysteem
(CVCS). Met name de inkijkmodule van het CVCS is relevant in het kader van de sluitende
aanpak: het CWI kan met deze inkijkmodule namelijk bij de uvi's en gemeenten allerlei uit-
keringsgegevens van de cliënt bekijken. Bij elke processtap kijkt dit CWI of de uitkering nog
loopt, of de cliënt al werk heeft gevonden enzovoorts. Het CWI kan niet zien of de cliënt in
traject zit. Deze inkijkmodule wordt als zeer nuttig ervaren en wordt veel gebruikt. Daarnaast
is er nog een ander arbeidsbureau/CWI waar de consulenten kunnen meekijken in het sys-
teem van de sociale dienst.
Binnen de oudere CWI's is de samenwerking tussen het CWI en de uitkerende instanties op
de werkvloer heel intensief. Bij de nieuwere CWI's begint de samenwerking op de werkvloer
langzamerhand vorm te krijgen. Geen van de arbeidsbureaus/CWI's hebben serviceniveau-
overeenkomsten afgesloten met de uitkerende instanties.
3.13 Cliëntenparticipatie
Cliëntenparticipatie bij de sluitende aanpak van arbeidsbureaus/CWI komt nauwelijks voor.
Bij de meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's is nauwelijks of geen betrokkenheid van
cliëntorganisaties bij de sluitende aanpak. Er is één CWI die sterk gelieerd is aan een ge-
meente, en `meedoet' met de overleggen van de gemeentelijke cliëntenraad. De directie van
dit CWI participeert éénmaal per maand in het overleg tussen de gemeente en de cliënten-
raad. Bij deze overleggen ligt de nadruk echter op de uitkeringen, niet op reïntegratie.
3.14 Dekking van de sluitende aanpak
In de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten is de aanpak van de
nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 sluitend. Zij krijgen allen een
kwint en worden op traject gezet bij Kliq. Echter in de arbeidsbureaus/CWI's in de grote ste-
den is het onduidelijk of de aanpak sluitend is. De aandacht voor niet-uitkeringsgerechtigden
was tot voorkort minimaal en het casemanagement voor niet-uitkeringsgerechtigden is niet
of slechts gedeeltelijk ingevoerd.
106
Voor wat betreft de sluitende aanpak van het zittend bestand van niet-uitkeringsgerechtigden
geldt diezelfde tweedeling. In de grootste steden is het zittend bestand nog niet volledig op-
geschoond, in de middelgrote gemeenten is dat wel gebeurd.
De sluitende aanpak van WW-cliënten die al vóór 1 januari 1999 werkloos zijn geworden
wordt door de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's waarschijnlijk nauwelijks uitgevoerd aan-
gezien de respondenten hier niets van wisten.
De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's zeggen dat alle nieuwe cliënten, inclusief de niet-uit-
keringsgerechtigden, een aanbod krijgen in de vorm van bemiddelingsgesprekken of een
kwint. De tijdigheid in de arbeidsbureaus/CWI's die in kleine of middelgrote gemeenten ge-
vestigd zijn, is volgens de respondenten goed. Dat betekent dat grote overschrijdingen van
termijnen nauwelijks voorkomen. Echter het CWI in de grootste stad kent lange wachtlijsten
voor bemiddelingsgesprekken en kwints.
Om te bewaken dat met alle nieuwe cliënten tijdig bemiddelingsgesprekken worden gevoerd
of kwints worden afgenomen, gebruiken de arbeidsbureaus/CWI's verschillende instrumen-
ten. De meeste arbeidsbureaus/CWI werken met bewijzen van inschrijving die geldig zijn
tot het moment van de volgende afspraak; als een cliënt niet komt opdagen voor een gesprek,
verloopt zijn bewijs van inschrijving. Een ander instrument dat de meeste arbeidsbureaus/
CWI's gebruiken, is de periodieke screening van de nieuwe instroom. Dit levert lijsten op
van nieuwe cliënten die ten onrechte nog geen afspraak hebben voor een bemiddelingsge-
sprek of een kwint. Soms wordt met het screenen van de nieuwe instroom ook bewaakt dat
er voldoende bemiddelingsgesprekken met fase 1-cliënten worden gehouden en dat cliënten
niet langer dan een half jaar in fase 1 zitten. In een aantal arbeidsbureaus/CWI's wordt ook
het zittend bestand regelmatig gescreend om te bekijken welke cliënten opnieuw gekwint
moeten worden. Dit gebeurt op basis van de datum van de laatste kwint en de fasering. Voor-
dat besloten kan worden of er een nieuwe kwint nodig is, moet meestal eerst de uitkerende
instantie worden gebeld voor de meest actuele informatie.
In één arbeidsbureau/CWI heeft een medewerker de taak om te bewaken dat de consulenten
de werkprocessen volgens de richtlijnen uitvoeren en zich aan de gestelde termijnen houden.
3.15 Knelpunten van de sluitende aanpak
De arbeidsbureaus/CWI's die de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden al enige tijd
uitvoeren, komen daarbij nauwelijks knelpunten tegen. De knelpunten die de respondenten
hebben genoemd, hebben vooral betrekking op het voeren van bemiddelingsgesprekken fase
1, de kwint en de samenwerking met uitkerende instanties.
107
Het belangrijkste knelpunt dat consequenties heeft voor de uitvoering de sluitende aanpak van
niet-uitkeringsgerechtigden (nieuwe instroom en zittend bestand) is de werkdruk die de meeste
respondenten ervaren. Dit heeft in een aantal arbeidsbureaus/CWI's tot gevolg dat de eerste be-
middelingsgesprekken en de kwints niet meer altijd op tijd gedaan kunnen worden. Omdat in
deze werkprocessen geen onderscheid gemaakt wordt tussen cliënten met en zonder uitkering,
heeft dit ook gevolgen voor het tijdig afnemen van de kwint voor niet-uitkeringsgerechtigden,
en in het verlengde daarvan ook voor het tijdstip waarop trajecten aangeboden kunnen worden
aan deze groep. In één CWI is door de grote werkdruk pas medio 2001 de hele implementatie
van de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden in gang gezet.
Een ander knelpunt is dat een aantal CWI`s pieken in het aantal inschrijvingen moeilijk aankan.
Ook al gaat het volledig om nieuwe cliënten met een uitkering, toch zet dit ook het werkproces
voor niet-uitkeringsgerechtigden onder druk.
Hieronder volgt een volledige lijst van knelpunten die de arbeidsbureaus/CWI's hebben ge-
noemd.
Werkdruk
* De meeste arbeidsbureaus/CWI's klagen over de werkdruk. Deze is het gevolg van de
nieuwe werkprocessen met betrekking tot de sluitende aanpak en de CWI-vorming. De be-
middelingsgesprekken zijn tijdsintensief en de medewerkers moeten allerlei trainingen
volgen met name op het terrein van de uitkeringsintake. Sommige CWI's werken bij de
uitkeringsintake in duo's: gemeente- en uvi-medewerkers trainen de AB-medewerkers,
terwijl de uvi- en gemeentemedewerkers wel fte's van het CWI zijn.
* De werkdruk heeft in een aantal arbeidsbureaus/CWI's tot gevolg dat de eerste bemidde-
lingsgesprekken en de kwints niet altijd meer op tijd gedaan kunnen worden en/of dat niet
alle cliënten voldoende bemiddelingsgesprekken krijgen. In één arbeidsbureau/ CWI heeft
de werkdruk tot gevolg dat er lange wachtlijsten zijn ontstaan voor bemiddelingsgesprek-
ken en kwints.
* In bijna alle arbeidsbureaus/CWI's hebben consultenten geen tijd meer om regelmatig va-
catures te selecteren voor hun cliënten en om actief vacatures te acquireren.
* In één CWI is de sluitende aanpak van niet-uitkeringsgerechtigden vanwege de grote
werkdruk pas zeer onlangs opgepakt.
* Veel cliënten komen niet opdagen op afspraken, vooral omdat ze al werk hebben gevon-
den; dat kost veel tijd.
CWI's kunnen pieken in de aantallen inschrijvingen moeilijk aan
* Het tijdigheidsaspect van de sluitende aanpak komt bij een aantal onderzochte arbeidsbu-
reaus/CWI's onder druk bij pieken in het aantal aanvragen. Na de zomer is de tijdigheid
in één van de CWI's tijdelijk teruggelopen naar vijftig procent.
108
* De laatste tijd worden CWI nog meer onder druk gezet door de grote aantallen verzoeken
voor kwints door uitkerende instanties die hun bestanden aan het opschonen zijn.
* Het conjuncturele risico voor het CWI is groot. Bij verslechtering van de arbeidsmarkt zul-
len de werkprocessen onder druk komen te staan. De piek in de instroom na de zomer van
2001 was daar een voorproef van. Met name in CWI's waar nu de werkdruk al erg hoog
is en achterstanden groot zijn, kan van een toename van de werkloosheid ernstige gevol-
gen hebben voor de sluitende aanpak.
Gebrekkige samenwerking met uitkerende instanties
* De meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's hoort niets van de uitkerende instanties over
de kwint-adviezen. Het gevolg hiervan is dat het arbeidsbureau/CWI niet weet of de ad-
viezen worden gevolgd en wat het oordeel van de uitkerende instanties over de kwaliteit
van de kwints is. De afwezigheid van feedback over de kwaliteit van de kwints wordt door
veel consulenten als een gemis ervaren.
* Het hele proces is niet transparant. De verschillende instanties weten vaak niet van elkaar
wat ze doen. Het is onduidelijk over er dubbelingen zijn. Cliënt en consulent hebben geen
zicht op het proces.
* CWI-consulenten kunnen vaak niet nagaan of een cliënt nog een uitkering heeft. Dit is
vooral lastig omdat een groot deel van de cliënten niet komt opdagen bij afspraken en het
CWI veel tijd steekt in het verzenden van kennisgevingen aan uitkerende instantie, terwijl
niet bekend is of die cliënten wellicht werk hebben gevonden.
* De gebrekkige communicatie tussen CWI en uitkerende instanties over verwijtbaar gedrag
van cliënten maakt het moeilijk voor het CWI om de cliënten goed te activeren.
Specifieke problematiek cliënten
* Een aantal consulenten vindt het instrument bemiddelingsgesprekken niet geschikt voor
hoog-opgeleide werkzoekenden. Deze cliënten kunnen zich zelf uitstekend redden en heb-
ben geen behoefte aan ondersteuning.
* De uvi's staan niet toe dat hoger opgeleide fase 1 klanten langer dan een half jaar in fase 1
blijven, terwijl een aantal cliënten van mening is dat deze cliënten geen ondersteuning of
andere instrumenten nodig hebben, maar veelal meer dan een half jaar nodig om een baan
te vinden door de lange sollicitatieprocedures.
* Voor een aantal groepen cliënten is het instrument bemiddelingsgesprekken volgens de
meeste consulenten niet geschikt: ouderen (nauwelijks passende arbeid), parttimers die
voor één of twee dagen werk zoeken, ouders met jonge kinderen die alleen op hele speci-
fieke tijden kunnen werken en seizoensarbeiders.
109
Handmatige controle van lijsten is arbeidsintensief
* De meeste arbeidsbureaus/CWI's zijn voor de bewaking van de sluitende aanpak aangewe-
zen op handmatige controle van cliëntlijsten. Dit is zeer arbeidsintensief en waarschijnlijk
alleen mogelijk in kleine arbeidsbureaus/CWI's.
`Werk voor Inkomen' onder druk bij stijging werkloosheid
* Door de eis van de uvi's (is wettelijk geregeld) dat de gegevens van de uitkeringsintake
binnen acht dagen binnen moeten zijn, moet in één CWI in geval van pieken in de aantal-
len aanvragen, de werkintake worden uitgesteld tot na de uitkeringsintake, waardoor het
werk-voor-inkomen-principe het kind van de rekening wordt.
* Het gevaar is reëel dat in tijden van oplopende werkloosheid een aantal CWI's `werk voor
inkomen' niet meer kan volhouden.
3.16 Neveneffecten sluitende aanpak
Hieronder volgt een overzicht van de neveneffecten die de respondenten hebben genoemd:
* Eén CWI vindt dat door de sluitende aanpak de aandacht voor niet-uitkeringsgerechtigden
is toegenomen.
* De meeste respondenten melden dat het arbeidsbureau/CWI hun (fase 1-)cliënten veel be-
ter kent doordat ze nu bemiddelingsgesprekken met hen voeren. Hierdoor kan effectiever
bemiddeld worden. Dit hangt samen met de al eerder genoemde overgang van van vraag-
gericht naar aanbodgericht werken: consulenten zijn de laatste tijd vooral bezig met het
begeleiden van werkzoekenden naar werk, en nauwelijks nog met het acquireren en vullen
van vacatures.
* De zelfredzaamheid van cliënten wordt bevorderd waardoor ze actiever naar werk zoeken
en ook sneller werk vinden.
* Met de CWI-vorming wordt het `werk voor inkomen-principe' in de werkprocessen ge-
bouwd. Meteen bij binnenkomst wordt de cliënt met vacatures geconfronteerd. Verder
wordt actief zoeken naar werk en het accepteren van passend werk als voorwaarde toege-
past voor het toekennen van de uitkering.
* Eén CWI is van mening dat de ontwikkeling van de reïntegratiemarkt tot gevolg heeft dat
gemeenten grip op reïntegratie verliezen.
110
3.17 Verbeterpunten van de sluitende aanpak
We hebben de respondenten gevraagd hoe de werkprocessen verbeterd zouden kunnen wor-
den om de sluitende aanpak effectiever te maken. Drie suggesties werden regelmatig ge-
noemd en volgen rechtstreeks uit de belangrijkste knelpunten:
1. Meer personeel
Ter vermindering van de werkdruk en om een groter deel van de termijnen te kunnen halen,
vragen de meeste respondenten om uitbreiding van de formatie.
2. Verbetering automatisering
Respondenten hebben twee wensen op het terrein van de automatisering. Ten eerste een sig-
naleringsysteem waarmee de termijnen bewaakt kunnen worden en dus bij de overschrijding
van een termijn de betreffende consulent of senior-consulent een waarschuwing van het sys-
teem krijgt. Ten tweede een koppeling van systemen zodat consulenten van arbeidsbureaus
in de systemen van de uitkerende instanties een aantal gegevens van hun cliënten kunnen be-
kijken.
3. Betere samenwerking met de uitkerende instanties
Meer communicatie rondom de fasering, de kwints en kennisgevingen voor sancties is een
wens van de meeste respondenten.
3.18 Samenvatting
We hebben drie arbeidsbureaus en drie al langer bestaande CWI's bezocht. De arbeidsbu-
reaus/CWI's zijn alleen verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van niet-uitkeringsge-
rechtigden en Anw'ers in fase 2/3/4. Daarnaast hebben zij drie taken die voorwaardenschep-
pend zijn voor de uitvoering van de sluitende aanpak door de uitkerende instanties, namelijk
de uitvoering van de fasering, de kwalitatieve intake en de bemiddelingsgesprekken fase 1.
In alle arbeidsbureaus/CWI's is de sluitende aanpak een integraal onderdeel van de werkpro-
cessen. Er zijn meestal twee specifieke taken die verbonden zijn met de sluitende aanpak: het
casemanagement voor niet-uitkeringsgerechtigden en het screenen van bestanden ten behoeve
van de bewaking van de sluitende aanpak.
Werkprocessen
De respondenten denken bij de sluitende aanpak op de eerste plaats aan het voeren van bemid-
delingsgesprekken met fase 1-cliënten en pas op de tweede plaats aan het aanbieden van trajec-
ten aan niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4. De meeste arbeidsbureaus/CWI's hebben een
111
casemanager voor niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4. De casemanager verwijst deze
cliënten door naar Kliq voor een traject en volgt meestal de voortgang.
Het pad dat de cliënt doorloopt kent vier stappen en is bij elk arbeidsbureau/CWI gelijk. Ten
eerste de werkintake waarin de cliënt wordt gefaseerd en meestal de eerste bemiddelingsactivi-
teiten plaatsvinden. Ten tweede de uitkeringsintake die òf binnen het CWI plaatsvindt òf nog
bij de uitkerende instanties. Ten derde de bemiddelingsgesprekken met fase 1-cliënten waarvan
de eerste meestal persoonlijk is. Ten vierde de kwalificerende intake voor cliënten die niet in
fase 1 zitten. De meerderheid van de arbeidsbureaus/CWI's krijgt van de uitkerende instanties
meestal geen terugkoppeling over de kwint. Er zijn ook voorbeelden van intensieve communi-
catie tussen arbeidsbureaus/CWI's en uitkerende instanties over de kwint. Arbeidsbureaus/
CWI's krijgen over het algemeen weinig klachten over de kwaliteit van de kwint.
De meeste arbeidsbureaus/CWI's hanteren bepaalde termijnen om het succes van hun sluitende
aanpak, in de zin van tijdigheid, te bewaken. De kwint moet tussen de twee en vier weken na
inschrijving plaatsvinden, of binnen een half jaar in het geval van fase 1-cliënten. Het eerste
bemiddelingsgesprek moet binnen één tot twee maanden na inschrijving plaatsvinden en er
moeten drie tot zes bemiddelingsgesprekken in het eerste half jaar worden gevoerd.
Arbeidsbureaus/CWI's maken in hun beleid nauwelijks onderscheid tussen verschillende
cliëntgroepen. Uitzonderingen zijn jongeren, die vaak strenger worden aangepakt en allochto-
nen die via het MKB-project intensiever worden begeleid.
De belangrijkste verandering in de werkprocessen als gevolg van de sluitende aanpak is de in-
voering van bemiddelingsgesprekken, waardoor de aanpak van arbeidsbureaus/CWI's veel
meer aanbodgericht is geworden.
Thema's
Een aantal arbeidsbureaus/CWI's screent het zittend bestand periodiek; zij kijken of met alle
fase 1-cliënten bemiddelingsgesprekken worden gevoerd en welke fase 2/3/4-cliënten een nieu-
we kwint nodig hebben. Hierbij wordt het zittend bestand van de niet-uitkeringsgerechtigden
gewoon meegenomen.
De meeste arbeidsbureaus/CWI's hebben een casemanager voor niet-uitkeringsgerechtigden
die deze cliënten op traject zet en administratief volgt. Verder proberen arbeidsbureaus/CWI's
meestal zoveel mogelijk alle gesprekken met een cliënt door één en dezelfde consulent te laten
uitvoeren. Bij de oudere CWI's blijkt dit moeilijker haalbaar; meestal wordt òf de uitkeringsin-
take òf de kwalificerende intake door een specialist uitgevoerd.
Uitstroom en uitval van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 wordt bij de meeste arbeids- bureaus/CWI's door Kliq aan de casemanager gemeld. Bij een deel van de arbeidsbureaus/ CWI's is echter geen communicatie met Kliq en blijven de resultaten van de trajecten van niet- uitkeringsgerechtigden onbekend. In hoeverre consulenten op de hoogte zijn van de uitstroom
112
van fase 1-cliënten (met of zonder uitkering), is afhankelijk van de cliënten. Uitval wordt door
de consulent geconstateerd als een cliënt niet komt opdagen op een afspraak, hoewel het moei-
lijk is vast te stellen of een cliënt is uitgevallen of juist een baan heeft gevonden.
Als niet-uitkeringsgerechtigden zich niet aan de afspraken met het arbeidsbureau/CWI houden,
wordt meestal de dienstverlening stopgezet. Bij cliënten met een uitkering wordt het bewijs van
inschrijving niet verlengd, en wordt er een kennisgeving naar de uitkerende instantie verzon-
den. Omdat de uitkerende instantie vaak niet terugkoppelen wat zij met de kennisgevingen
doen, is er geen zicht op de effectiviteit van die kennisgevingen.
Arbeidsbureaus/CWI's besteden alleen de uitvoering van trajecten van niet-uitkeringsgerech-
tigden uit aan Kliq. Verder wordt er niets uitbesteed. De arbeidsbureaus/CWI's zijn wel sterk
afhankelijk van de samenwerking met de uitkerende instanties. Hierover zijn de respondenten
meestal niet positief omdat er nauwelijks wordt gecommuniceerd over de doorverwezen cliën-
ten en de kwints en over signalen van de arbeidsbureaus/CWI's met betrekking tot verwijtbaar
gedrag van cliënten.
De sluitende aanpak is bij de uitvoerders vooral bekend als de uitvoering van de bemiddelings-
gesprekken met fase 1-cliënten.
Er is nauwelijks sprake van cliëntenparticipatie bij het beleid van de arbeidsbureaus/CWI's met
betrekking tot de sluitende aanpak.
Analyse
In de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's in de middelgrote gemeenten is de aanpak van de
nieuwe instroom van niet-uitkeringsgerechtigden in fase 2/3/4 sluitend. Zij krijgen allen een
kwint en worden op traject gezet bij Kliq. Echter in de arbeidsbureaus/CWI's in de grote ste-
den is de aanpak niet sluitend. In de grootste steden is het zittend bestand van niet-uitke-
ringsgerechtigden nog niet volledig opgeschoond, terwijl dat in de middelgrote gemeenten
wel is gebeurd.
De sluitende aanpak van WW-cliënten die al vóór 1 januari 1999 werkloos zijn geworden
wordt door de onderzochte arbeidsbureaus/CWI's waarschijnlijk nauwelijks uitgevoerd aan-
gezien de respondenten hier niets van wisten.
De onderzochte arbeidsbureaus/CWI's zeggen dat alle nieuwe cliënten, inclusief de niet-uit-
keringsgerechtigden, een aanbod krijgen in de vorm van bemiddelingsgesprekken of een
kwint. De tijdigheid in de arbeidsbureaus/CWI's die in kleine of middelgrote gemeenten ge-
vestigd zijn, is volgens de respondenten goed. Dat betekent dat grote overschrijdingen van
termijnen nauwelijks voorkomen. Echter het CWI in de grootste stad kent lange wachtlijsten
voor bemiddelingsgesprekken en kwints.
113
De knelpunten die arbeidsbureaus/CWI's tegenkomen bij de uitvoering van de sluitende aan-
pak zijn onder te brengen in zes categorieën:
1. De werkdruk is vaak erg hoog onder andere door de vele trainingen die er momenteel nodig
zijn. De werkdruk heeft gevolgen voor de tijdigheid van bemiddelingsgesprekken en kwints,
de vacature-behandeling en soms ook voor de aandacht voor niet-uitkeringsgerechtigden.
2. CWI's kunnen pieken in de instroom moeilijk aan. Dit gaat ten koste van de tijdigheid. Bij
toename van de werkloosheid kan dit een groot probleem worden.
3. De samenwerking met de uitkerende instanties laat vaak te wensen over. Over de overdracht
van cliënten wordt nauwelijks gecommuniceerd. Uitkerende instanties koppelen niet terug
over de kwints en kennisgevingen.
4. Consulenten zijn van mening dat het instrument bemiddelingsgesprekken niet voor alle
cliëntgroepen geschikt is: dit geldt met name voor de hoogopgeleiden, ouderen en seizoensar-
beiders.
5. Arbeidsbureaus/CWI's zijn aangewezen op handmatige screening van bestanden om de slui-
tende aanpak te bewaken; dit is erg arbeidsintensief.
6. Het werk-voor-inkomen-principe is in gevaar doordat CWI's binnen acht dagen de cliëntge-
gevens naar de uvi moeten sturen en het niet altijd haalbaar is in die korte tijd een werkinta-
ke te houden.
De respondenten doen drie suggesties om de werkprocessen te verbeteren. Ten eerste meer per-
soneel, ten tweede verbeteringen van de automatisering en ten derde een verbetering van de sa-
menwerking met de uitkerende instanties.
114