LJN-nummer: AF1248 Zaaknr: 10/005038-98
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 29-11-2002
Datum publicatie: 29-11-2002
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Parketnummer van de berechte zaak: 10/005038-98
Datum uitspraak: 29 november 2002
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
de zaak tegen:
geboren te op
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzittingen van 10 oktober 2002, 11 oktober 2002, 12 november
2002 en 15 november 2002.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de
inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/005038-98. Van deze
dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd
A.1 tot en met A.5).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Sta en Van de Kerkhof hebben
gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het
onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte
tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf (12) maanden, waarvan
zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING Namens verdachte hebben de raadslieden mrs. Hertoghs en De Bont -al dan niet bij preliminair verweer- betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe hebben de raadslieden het navolgende aangevoerd.
1. schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde
1.1 de officier van justitie heeft lichtvaardig, willekeurig en in
strijd met het gelijkheidsbeginsel tot vervolging besloten, omdat:
a. in de onderhavige zaak evident elk bewijs ontbreekt
De rechtbank laat dit verweer onbesproken, nu het een bewijsverweer
betreft, dat de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de
vervolging niet raakt.
b wel, doch andere betrokkenen, waaronder bijvoorbeeld
, niet zijn vervolgd
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat andere betrokkenen, waaronder , in dezelfde positie hebben verkeerd al ; daarmee faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Dit nog daargelaten dat de rechtbank niet kan inzien dat de verdachte
rechtspersoon Stichting Feyenoord gebaat zou kunnen zijn bij een
beroep op een vermeende ongelijke behandeling van en
andere natuurlijke personen.
c. Stichting Feyenoord wel, doch andere Betaald Voetbal Organisaties
niet zijn vervolgd
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat andere Betaald Voetbal Organisaties
in dezelfde positie hebben verkeerd als de verdachte rechtspersoon
Stichting Feyenoord en in die positie niet zijn vervolgd; daarmee
faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Bovendien is gedurende het onderzoek ter terechtzitting in confesso
geworden dat andere Betaald Voetbal Organisaties dan de Stichting
Feyenoord wel (zullen gaan) worden vervolgd voor vergelijkbare feiten.
1.2 de officier van justitie heeft de Aanmeldings-, Transactie- en
Vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen) geschonden
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Zowel uit de verhoren van de betrokken belastingambtenaren in het vooronderzoek als uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat genoemde richtlijnen zijn geschonden.
1.3 er bestond geen redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van
en (feit 3; zaak 3); de zaak [[naam
1]/ is niet volgens de ATV-richtlijnen via het
selectie-overleg en tripartiteoverleg aan het Openbaar Ministerie
overgedragen
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting is het
volgende aannemelijk geworden.
De bescheiden inzake en zijn tijdens de
huiszoeking in het kantoor van de Stichting Feyenoord aan de
Stadionweg te Rotterdam door de rechter-commissaris in beslag genomen.
Bij die huiszoeking zijn de officier van justitie 2 lijstjes getoond
(bijlagen B33/B34), gevonden in de laden van de archiefkasten. Een
lijstje met verschillende namen van spelers, waaronder , met
de vermelding van tekengeld bij iedere naam in verband met het
CFK-spelersfonds en een nagenoeg gelijk lijstje, waarop en
het bij zijn naam vermelde tekengeld niet voorkwam. Op dat moment is
het redelijk vermoeden gerezen van schuld aan een strafbaar feit, te
weten van het versluieren van tekengeld, en is besloten tot
inbeslagname.
Voor wat betreft de stelling dat de zaak / niet
volgens de ATV-richtlijnen via het selectie-overleg en
tripartite-overleg aan het Openbaar Ministerie is overgedragen,
overweegt de rechtbank het volgende.
De Hoge Raad heeft in NJ 1997,724 bepaald, dat als de FIOD
processen-verbaal inzake fiscale en/of douanedelicten conform de
Richtlijnen aanmelding, transactie en vervolging fiscale delicten en
douanedelicten van 13 april 1993 (Stcrt. 1993,75) aan de officier van
justitie inzendt, de instemming van bestuur 's Rijks belastingen
conform artikel 80 lid 2 AWR en artikel 203 lid 2 Wet inzake de douane
mag worden aangenomen, behoudens aanwijzingen van het tegendeel.
Dergelijke aanwijzingen zijn niet aannemelijk geworden, althans zijn
niet door de verdediging naar voren gebracht.
1.4 de belangen van de en van de verdachte rechtspersoon
Stichting Feyenoord zijn ernstig geschonden door hen niet tijdig aan
te merken als verdachten in de zin van respectievelijk het Wetboek van
Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering;
de controlebevoegdheden naar de naleving van de belastingwetgeving
zijn te lang gebruikt geweest, daar waar de en de
verdachte rechtspersoon Stichting Feyenoord de facto al werden, dan
wel moesten worden beschouwd als verdachten in de zin van
respectievelijk het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van
Strafvordering en dus als zodanig hadden moeten worden aangemerkt
(sfeerovergang; verkapt opsporingsonderzoek)
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
heeft op 16 mei 2000 verklaard:
"Uit het samenstel van de gegevens die ik aantrof in het dossier [naam
speler 1] ben ik gekomen tot het vermoeden dat er sprake was van
opzettelijk onjuiste aangifte doen. (...) Zoals ik zojuist heb
verklaard heb ik niet met over
gesproken. Ik heb daar bij Feyenoord niet over
gerept".
Op 8 mei 2001 heeft deze getuige verklaard:
"Met betrekking tot het dossier was het vermoeden
gerezen dat op onjuiste wijze aangifte loonbelasting was gedaan. Toen
dit vermoeden is gerezen ben ik gestopt met het stellen van vragen ten
aanzien van dit dossier. Hier zou nl. het probleem van de
sfeerovergang kunnen ontstaan".
heeft op 5 maart 2001 verklaard:
"Onderzoekstechnisch werd besloten om dit dossier ( ) af
te schermen in verband met de sfeerovergang. (...) Bij de bespreking
met (financiele controller) betreffende de
vraagbrief is het reguliere deel van het dossier aan de orde gesteld.
De spelersdossiers zijn toen niet meer besproken".
De raadkamer van de rechtbank heeft op 6 december 2002 bij de
beoordeling van het door de verdachte rechtspersoon Stichting
Feyenoord ingediende bezwaarschrift strekkende tot voeging van het
fiscale dossier geoordeeld:
"In het algemeen geldt dat het enkele feit dat in het kader van een
controle-onderzoek belastingambtenaren stuiten op informatie die
vragen oproept niet voldoende zal zijn om te spreken van een redelijk
vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens de gecontroleerde
persoon of instantie.
Teneinde lichtvaardig strafrechtelijk optreden te vermijden zal deze
informatie eerst moeten worden getoetst en in zijn verband moeten
worden bezien vooraleer er verstrekkende conclusies -als die van de
verdenking van het begaan van een strafbaar feit- aan kunnen worden
verbonden. Op grond van de inhoud van het dossier acht de rechtbank
het aannemelijk dat in dit geval de zogenoemde sfeerovergang van
controle- naar opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden na de
bespreking door de belastingdienst met de verdachte van de vragenlijst
van 6 november 1997".
De rechtbank verenigt zich met die overweging van de raadkamer en
neemt deze over.
De rechtbank acht het dus aannemelijk dat de overgang van controle-
naar opsporingsonderzoek is gegaan zoals hiervoor weergegeven. Er is
derhalve door de betrokken belastingambtenaren niet te lang gebruikt
gemaakt van controlebevoegdheden. De overgang van controle- naar
opsporingsonderzoek is helder en duidelijk gehouden. en de
verdachte rechtspersoon Stichting Feyenoord zijn mitsdien naar het
oordeel van de rechtbank niet in hun verdedigingsbelangen geschaad.
1.5 artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is niet nageleefd;
de huiszoeking is ten aanzien van en (zaak 3)
onrechtmatig geweest. In processen-verbaal is verhuld dat er reeds
naar aanleiding van de controle naar de naleving van de
belastingwetgeving al een strafrechtelijk relevante verdenking
bestond. In strijd met een economische, en voor de verdediging en
vervolgende instantie(s) gelijkwaardige, procesvoering is de
verdediging -welbewust- buiten het (doen) horen van verschillende
getuigen gehouden
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdenking ten aanzien van en is ontstaan
zoals hiervoor onder 1.3 geschetst. Een recht voor de verdediging om
bij alle getuigenverhoren door opsporingsambtenaren aanwezig te zijn
bestaat niet. De officier van justitie heeft de bevoegdheid tot
parallelle opsporing. Hij mocht die bevoegdheid gebruiken zoals hij
heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van
justitie de rechter-commissaris over deze opsporingshandelingen tijdig
en naar behoren geïnformeerd. Bovendien heeft de verdediging de
gelegenheid gehad alle door haar gewenste getuigen in het kader van
het gerechtelijk vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting te
(doen) horen. Mitsdien zijn naar het oordeel van de rechtbank geen
verdedigingsbelangen geschonden.
1.6 de interne openbaarheid van het strafproces is geschonden / geen
deugdelijke naleving van de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van
het Wetboek van Strafvordering
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie ter
bekorting van de rechten van de en de verdachte
rechtspersoon Stichting Feyenoord en met voorbijgaan van de wettelijke
regelingen bewust stukken heeft onthouden aan de verdediging. Dat een
aantal stukken betreffende het (aanvullend) rechtshulpverzoek gericht
aan de Australische justitiële autoriteiten en de uitvoering daarvan
rijkelijk laat aan de verdediging ter beschikking zijn gesteld, doet
aan dat oordeel niet af.
Slechts in het begin van het opsporingsonderzoek, eind 1998, zijn door
de officier van justitie aan de verdediging gemotiveerd stukken
onthouden. Deze handelwijze van de officier van justitie werd
geaccordeerd door de raadkamer van de rechtbank. Niet lang daarna zijn
door de officier van justitie, conform zijn in de raadkamer gedane
toezegging, stukken aan de verdediging verstrekt.
Het Wetboek van Strafvordering verbindt geen gevolgen aan het niet,
althans niet deugdelijk naleven van de verbaliseringsplicht ex artikel
152 van het Wetboek van Strafvordering.
Volgens vaste jurisprudentie leidt niet-naleving van die
verbaliseringsplicht slecht tot de niet- ontvankelijkheid van de
officier van justitie in de vervolging, indien er ernstige schending
van de beginselen van een behoorlijke procesorde plaatsvindt. Daarbij
moet gedacht worden aan het -bewust- misleiden van de rechtbank en het
beletten van de rechtbank haar controlerende taak uit te oefenen.
Daarvan is in casu geen sprake.
2. verjaring van de ten laste gelegde overtredingen (feit 3; zaak 3;
/ )
Namens verdachte hebben de raadslieden betoogd dat de officier van
justitie ten aanzien van het onder feit 3 sub c, d en e ten laste
gelegde (zaak 3; / ), voor zover behelzende de
niet opzettelijke varianten van het doen van een onjuiste en/of
onvolledige belastingaangifte als bedoeld in artikel 68 AWR (oud) dan
wel artikel 69 AWR (de zogenoemde overtredingsvarianten),
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu voor
deze overtredingsvarianten het recht tot strafvordering is vervallen
door verjaring.
De raadslieden komen daarmee terug op het door hen op de
terechtzitting van 10 oktober 2002 bij preliminair verweer gedane
beroep op verjaring. Op de terechtzitting van 11 oktober 2002 heeft de
rechtbank dit bij preliminair verweer gedane beroep op verjaring deels
gehonoreerd en deels verworpen.
De raadslieden hebben daartoe het navolgende aangevoerd.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 11 oktober 2002 het op de terechtzitting van 10 oktober 2002 door de raadslieden bij preliminair verweer gedane beroep op verjaring ten aanzien van de onder feit 3 sub c, d, en e ten laste gelegde overtredingsvarianten niet gehonoreerd met de overweging dat de verjaring van deze overtredingsvarianten is gestuit door de inleidende vordering tot GVO van 21 augustus 1998.
Volgens de raadslieden is de verjaring van genoemde
overtredingsvarianten niet gestuit door de inleidende vordering tot
GVO van 21 augustus 1998, nu deze vordering zich uitdrukkelijk beperkt
tot de zaak (feit 1; zaak 1).
Volgens de raadslieden is de verjaring van genoemde
overtredingsvarianten evenmin gestuit door de eerste nadere vordering
tot GVO, nu deze vordering de grondslag van het GVO slechts uitbreidde
met de zaak Cruz (zaak 2).
Eerst bij de tweede nadere vordering tot GVO van 17 februari 1999 vond
volgens de raadslieden de eerste daad van vervolging ten aanzien van
de zaak / (feit 3; zaak 3) plaats;
de onder feit 3 sub c en d ten laste gelegde overtredingsvarianten
waren toen reeds verjaard.
De verjaring van de onder feit 3 sub e ten laste gelegde
overtredingsvariant is volgens de raadslieden wel gestuit door
genoemde tweede nadere vordering tot GVO, doch vervolgens heeft het
meer dan twee jaren geduurd alvorens een daaropvolgende daad van
vervolging plaatsvond, te weten het uitbrengen van de op 15 mei 2002
gedateerde kennisgeving van verdere vervolging.
In deze tussenliggende periode is genoemde overtredingsvariant alsnog
verjaard.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Conform artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht
tot strafvordering door verjaring voor alle overtredingen in twee
jaren.
Conform artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht vangt de termijn van
verjaring aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd.
Conform artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht stuit elke daad van
vervolging de verjaring, mits die daad de vervolgde bekend of hem
betekend zij; na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank -met de raadslieden- van
oordeel dat eerst bij de tweede nadere vordering tot GVO van 17
februari 1999 de eerste daad van vervolging ten aanzien van de zaak
/ (feit 3; zaak 3) heeft plaatsgevonden;
de onder feit 3 sub c en d ten laste gelegde overtredingsvarianten
waren toen reeds verjaard.
Tevens is de rechtbank -met de raadslieden- van oordeel dat de
verjaring van de onder feit 3 sub e ten laste gelegde
overtredingsvariant wel werd gestuit door genoemde tweede nadere
vordering tot GVO.
Echter, gelet op het verhoor door de rechter-commissaris van [getuige
3] d.d. 16 mei 2000, in welk verhoor naast vragen omtrent de zaak
(feiten 1 en 2; zaak 1) mede een vraag is gesteld
omtrent de zaak / (feit 3; zaak 3), kan niet
gezegd worden dat het vervolgens meer dan twee jaren heeft geduurd
alvorens een daaropvolgende daad van vervolging plaatsvond.
Mitsdien verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging, voorzover het betreft de onder feit 3 sub c en d ten laste gelegde overtredingsvarianten.
Voor wat betreft de onder feit 3 sub e ten laste gelegde
overtredingsvariant verklaart de rechtbank de officier van justitie
ontvankelijk in de vervolging.
NIET BEWEZEN
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend
bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder het navolgende.
(feiten 1 en 2; zaak 1; )
In het onderhavige dossier bevinden zich onder meer de navolgende
bescheiden:
Een faxbericht d.d. 1 juni 1995 van aan [betr[betrokkene
2] van BDO Camps Obers (bijlagen A01 en B01) waarin
schrijft dat Feyenoord in principe wil aantrekken. De
transfersom bedraagt 35 mio BF.
Volgens is deze speler "goedkoop"te noemen, maar wil de
speler aan het eind van zijn
3-jarig contract naar zijn land teruggaan met extra een netto bedrag
van 1 mio USD.
vraagt hierbij aan ]
"Indien wij van Mayflower Consultancy een rekening krijgen van USD 1
mio, kunnen wij deze dan betalen op grond van een te betalen
vergoeding aan Mayflower Consultancy, omdat zij anders de speler niet
door ons laten aantrekken".
merkt vervolgens op:
"De vergoeding van 35 mio BF plus 1 mio USD kan niet aan Standard
worden betaald, omdat volgens kontrakt dan Standard de helft krijgt
van het bedrag boven BF 35 mio. Een spits met dit scorend vermogen zou
ook BF 35 mio plus 1 mio USD mogen (kunnen) kosten".
Een contract d.d. 21 december 1994 tussen Standard Luik en Mayflower
Consultancy (bijlage B01-5 en B01-6), waarin onder artikel 4 staat
vermeld:
"In geval deze transfer voor een minimum bedrag van BF 35 mio wordt
gerealiseerd dan hoeft door Standard geen commissie aan Mayflower
betaald te worden.
Echter, indien een hoger transferbedrag dan BF 35 mio voor [naam
spe wordt verkregen, verplicht Standard zich Mayflower
de helft van het bedrag te betalen dat de BF 35 mio te boven gaat en
die de kopende partij bereid is te betalen.
Deze commissie zal in ieder geval aan Mayflower verschuldigd zijn
zelfs als de transfer rechtstreeks door Standard is afgehandeld en
zelfs als Mayflower op geen enkele wijze in de onderhandelingen met
deze transfer als gevolg, heeft deelgenomen."
De rechtbank trekt daaruit de slotsom dat tussen Standard Luik
enerzijds en Mayflower / anderzijds een contractuele
relatie bestond om -bij een transferbedrag boven de 35
mio BF- een betaling uit het meerdere te doen.
Een memo d.d. 1 juni 1995 van /
aan (bijlagen A02 en B02) waarin wordt verwezen naar het
faxbericht van 1 juni 1995 (bijlagen A01 en B01).
In dit memo staat onder b het volgende:
"Wij zijn van mening dat er door Feyenoord vanuit gegaan moet worden
dat de uiteindelijk gerechtigde tot het vermogen van Mayflower de
speler zelf is. Wij zien anders geen reden waarom
, die zelf de 1 mio USD netto wenst te ontvangen, dat
geld wil laten overmaken aan Mayflower als hij niet zelf tot het
vermogen van die vennootschap gerechtigd is. De Nederlandse Inspecteur
zal de 1 mio USD
-bij volledig doorzicht- bestempelen als "tekengeld" door Feyenoord
betaald aan . Volgens de huidige jurisprudentie
(onlangs nog bevestigd in de Ajax-zaak) is "tekengeld" belast in
Nederland".
In het memo schrijven en de volgende
conclusie:
"Keert Feyenoord 1 mio USD netto uit aan Mayflower, dan dient zij
rekening te houden met een naheffing van 1,5 mio USD (3 mio NLG) van
de Nederlandse Inspecteur, indien de Inspecteur kan aantonen dat [naam
speler 1] uiteindelijk de gerechtigde is tot het vermogen van
Mayflower".
Een handgeschreven brief d.d. 5 juni 1995 van aan
(bijlagen A04 en B04) waarin onder andere staat dat [naam
speler 1] en zijn "businessfriend" het volgende voorstel hebben
doorgebeld:
1) duur: 3 jaar
2) tekengeld: 32 mio BF (1 USD was vorige vrijdag 29,45 BF)
3) ... tekengeld 80% bij ondertekening en 20 % begin 2e seizoen
Na punt 12 in deze brief wordt het volgende opgemerkt:
"Ik heb hem al gezegd dat: -> 3) hij zich aan een ander voorstel kan
verwachten".
Een handgeschreven brief d.d. 5 juni 1995 van aan
(bijlagen A05 en B05) waarin wordt verwezen naar het
faxbericht van de dato 5 juni 1995 (bijlagen A04 en
B04).
In deze brief schrijft :
"2*. Tekengeld: Hfl 1,6 mio, waarvan 50% bij ondertekening en 01-09-96
/ 25% en 01-09-97 / 25%".
Op pagina 2 van deze brief maakt de volgende opmerking:
"2*a Mijn voorstel is om aan Standard een transferbedrag van 35 mio BF
te betalen, vermeerderd met
Hfl 1,6 mio. Dit laatste bedrag (evt. BF) door Standard te betalen op
een geblokkeerde rekening (ascrow) waarvan 50% op 01-09-95 wordt
vrijgegeven (na mijn toestemming), 01-09-96 25%, 01-09-97 25 % aan
Mayflower".
"2*b Nou beter: (ivm onze liquiditeit) Wij betalen 35 mio BF direct
aan Standard, maar betalen contractueel een meerdere vergoedingssom
van 1,6 mio Hfl (in BF) die volgens bovenstaand schema door ons wordt
betaald en aan Mayflower wordt doorbetaald".
"Voor deze bemiddeling van Standard betaalt Feyenoord een vergoeding
van 3,5 mio BF die in het totale vergoedingsbedrag wordt
verdisconteerd".
Een ongedateerd schrijven van /
aan (bijlagen A03 en B03), op welk schrijven als
faxinkomstdatum bij Feyenoord staat vermeld 08-06-'95, waarin onder
punt 1 staat:
"Heb aan duidelijk gemaakt dat allerlei tax-haven
constructies niet zonder gevaar voor Feyenoord zijn. Hij kan zich daar
in vinden. Ergo, betaling van 1 mio rechtstreeks aan Mayflower werkt
niet. Feyenoord loopt risico van naheffing loonbelasting (+/- f
2.250.000) over deze betaling".
Onder punt 5 van dit schrijven staat:
" denkt Standard met 10 mio BF door de bocht te
krijgen". Alsdan ontstaat het volgende beeld:
Transfersom dan BFR 75 mio als volgt:
Standard ontvangt BFR 35 mio + BFR 10 mio is BFR 45 mio
Standard koopt Mayflower af voor BFR 30 mio
Totaal kosten voor Feyenoord in 3 jaar:
Loon (zie hiervoor) -maximaal- f 1.585.086
Transfersom BFR 75 mio x f 0,0545 f 4.087.500
Totaal f 5.672.586
Een pagina van het contract tussen Feyenoord en
(bijlagen A08 en B08), waarin voor de vergoedingen wordt verwezen naar
"aanhangsel I" (bijlagen A09 en B09).
Een document met de aanhef "Kontrakt-Aanhangsel I" (bijlagen A09 en
B09), waarin vermeld staan salarisafspraken met en een
contractperiode van 1 juli 1995 tot 30 juni 1998.
De rechtbank stelt vast dat in dit document niets staat vermeld over tekengeld of een daarmee vergelijkbare vergoeding.
Een overeenkomst d.d. 26 juni 1995 tussen Standard Luik en Feyenoord
(bijlagen A10 en B10), waarin onder meer het volgende wordt
overeengekomen:
1. Standaard Luik verkoopt definitief met ingang van het seizoen
1995-1996 voor het bedrag van 75.000.000 BF
(vijfenzeventig miljoen Belgische Francs) over te maken op de rekening
van te Antwerpen, nr. 630-0650380-54 bij de Private Kas
Bank, uiterlijk op 30 juni 1995.
Een factuur d.d. 26 juni 1995 van Standaard Luik aan Feyenoord, nr.
94834, ten bedrage van 75.000.000 BF voor de definitieve transfer van
, te betalen door overs ten
name van te Antwerpen, bij de Private Kas Bank (bijlage
B27).
Een brief d.d. 29 juni 1995 van André DUCHENE, afgevaardigd bestuurder
van Standaard Luik, aan Feyenoord, ter attentie van
(bijlage B28), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...) verzoeken wij U ons te excuseren voor de bij de facturatie
aangebrachte verandering. In feite zou de factuur op naam van een
firma van onze groep, S.A. Standardinvest, moeten worden opgemaakt.
Daarom hebben wij door tussenkomst van gevraagd een
creditnota op naam van S.A. Standard de Liège op te kunnen maken en U
een factuur op naam van S.A. Standardinvest te sturen. Voor het
overige is er niets veranderd in de voorwaarden met betrekking tot de
transfer van , overeenkomstig de gemaakte afspraak
tussen onze beide clubs".
Een creditnota d.d. 29 juni 1995, nummer 53, van Standard de Liège aan
Feyenoord (bijlage B29), waarin staat vermeld:
"Algehele annulering van onze factuur nummer 94834 van 26 juni 1995
ten bedrage van 75.000.000 BF betreffende de transfer van [naam
spe ".
Een factuur d.d. 30 juni 1995 van S.A. Standardinvest aan Feyenoord,
nr. 9, ten bedrage van 75.000.000 BF voor de definitieve transfer van
, te betalen door overschrijving op
ten name van te Antwerpen, bij de
Private Kas Bank (bijlagen B22 en B30).
Een bevestiging van de Credit Lyonnais Bank Nederland met betrekking
tot rekeningnummer 64.07.43.021 ten name van Stichting Feyenoord d.d.
27 juni 1995 in verband met de aankoop van 75.000.000 BF, koers
5,4530, tegen NLG 4.089.750,- (bijlage B18).
Een rekeningafschrift van de Credit Lyonnais Bank Nederland met
betrekking tot rekeningnummer 64.07.43.021 ten name van Stichting
Feyenoord d.d. 27 juni 1995 in verband met de betaling van NLG
4.089.750,00 (bijlage B19).
Een "kettingformulier A", gedateerd 26 juni 1995, in verband met
opdracht tot betaling van Stichting Feyenoord naar een niet
ing ten name van te Antwerpen bij de
Private Kas Bank onder vermelding van "Facture 94834, [naam speler
1]/Feyenoord" (bijlage B21).
Een brief d.d. 21 juni 1995 van Standard Luik aan (bijlage
E09), onder meer inhoudende:
Ter bevestiging van de overeenkomst die is voortgevloeid uit de
gesprekken die U heeft gehad met de heer François en in het kader van
de door de heer met de club Feyenoord gevoerde
onderhandelingen, verzoeken wij U de volgende maatregelen te nemen:
1. Bij betaling door Feyenoord Rotterdam en ontvangst van het bedrag
van 75 mio BF op Uw rekening nummer 630-0650380-54, overmaking naar
Standaard Luik op rekeningnummer 240-0465000-83 van een bedrag van
40.000.000 BF.
2. Het saldo van 35.000.000 BF op dezelfde rekening te blokkeren tot
de noodzakelijke informatie over de identiteit en onze officiële
goedkeuring van de begunstigde van de betalingen is verkregen teneinde
de reguliere betaling (juridisch en fiscaal) van de
onderhandelingscommissie te waarborgen.
2.2 factuur van de begunstigde firma aan Standaard Luik met
aanwijzingen voor de bankoverschrijving. Te factureren bedrag: 35 mio
BF.
Eenmaal in bezit van alle informatie en na ontvangst op onze rekening
van het eerste bedrag van 40 mio BF machtigen wij U naar de
begunstigde firma het bedrag van 35 mio BF over te maken.
Een factuur d.d. 18 juli 1995 van Ideák aan S.A. Standardinvest,
nummer 0017-95 (bijlage E01), inhoudende:
"Overeenkomstig het contract van 21 juni 1995 is Standardinvest het
bedrag van 35 mio BF aan Ideák verschuldigd voor de transfer van [naam
spe naar de Nederlandse club Feyenoord te Rotterdam.
Betaling dient te worden gedaan aan te An[rekeningnummer
1]".
Gelet op de inhoud van voornoemde bescheiden, alsmede gelet op de
inhoud van de verklaring van ter terechtzitting van 12
november 2002, de inhoud van de verklaring van van 23
augustus 2001 en de inhoud van de verklaring van de getuige
van 22 maart 2002, kan naar het oordeel van de
rechtbank genoegzaam het navolgende worden vastgesteld:
- tussen Standard Luik en Feyenoord is een overeenkomst inzake de
transfer van de speler van Standard Luik naar
Feyenoord gesloten ten bedrage van 75 mio BF;
- de betaling van dit bedrag heeft op basis van een factuur van
Standard Luik aan Feyenoord integraal en in één keer plaatsgevonden
middels overmaking door Feyenoord naar de rekening van
(gemachtigde van Standard Luik);
- een deel van dit bedrag (35 mio BF) is vervolgens op uitdrukkelijke
instructie van Standard Luik door vrijgegeven aan de
vennootschap Ideák (lees: );
- een en ander in elk geval mede is geschied op basis van de reeds
bestaande contractuele relatie tussen Standard Luik en Mayflower
(lees: );
- zulks is vooral in het belang van de speler geschied
/ geweest.
Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank ten
minste verdedigbaar dat de eventuele fiscale verplichtingen /
consequenties van deze transfer bij Standard Luik zouden moeten liggen
en niet bij Feyenoord.
Bij genoemde stand van zaken mochten Feyenoord en naar het
oordeel van de rechtbank dan ook de verwachting hebben dat die
eventuele fiscale verplichtingen / consequenties ook daadwerkelijk bij
Standard Luik zouden worden gelegd.
Mitsdien kan naar het oordeel van de rechtbank in strafrechtelijke zin
niet onomstotelijk de conclusie worden getrokken dat er sprake is
geweest van het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte
aan de kant van Feyenoord / , zelfs niet in de zin van
voorwaardelijk opzet.
Met het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin
onomstotelijk worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging onder 2
genoemde bescheiden een onjuiste weergave behelzen van de feitelijke
en juridische realiteit tussen Standard Luik en Feyenoord.
(feit 3; zaak 3; zaak / )
Naar het oordeel van de rechtbank bevindt zich in het onderhavige
dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de stelling dat
er tekengelden zijn betaald door Feyenoord aan de spelers en
in verband met de transfers en/of contractbesprekingen van
die spelers.
Evenmin bevindt zich naar het oordeel van de rechtbank in het
onderhavige dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de
stelling dat betalingen, gedaan door aan de spelers
en , namens Feyenoord zijn geschied dan wel
tekengelden hebben betroffen.
Nu de rechtbank verdachte voor de grondfeiten vrijspreekt, is de vraag
of verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven dan wel daartoe
opdracht heeft gegeven irrelevant.
BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging
voor zover het betreft de onder feit 3 sub c en d ten laste gelegde
overtredingsvarianten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in
de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten
laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Goossens, voorzitter,
en mrs. Van den Berg en Van der Ploeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Boot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29
november 2002.