Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag

Directie Integratie Europa

Afdeling Intern

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

4 december 2002

Behandeld

G.G.A. Zuurbier

Kenmerk

DIE-583/02

Telefoon

070-3486772

Blad


1


Fax

070-3484086

Bijlage(n)


1


E-Mail

die@minbuza.nl

Betreft

Regeringsreactie moties Timmermans
(nr. 197, 198, 199)

Mede namens de Minister-President en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris voor Europese Zaken informeer ik U als volgt over de standpuntbepaling van de regering naar aanleiding van de moties die Uw Kamer op 5 november jl. aannam inzake een (Europees) referendum over de resultaten van de Conventie (motie nr 197), een Benelux-memorandum inzake het raamwerk voor een toekomstig Europees verdrag (motie nr 198) en de relatie EU-Rusland (motie nr 199).

De Minister van Buitenlandse Zaken

Mr. J.G. de Hoop Scheffer

Referendum over resultaten Conventie c.q. daarop volgende IGC (motie nr 197)

Deze motie spreekt in het dictum als primaire wens uit dat de resultaten van de Conventie aan een Europees referendum worden onderworpen.

De figuur van een Europees referendum bestaat thans niet. Het is de vraag hoe de modaliteiten van een Europees referendum zich zouden verhouden tot de uiteenlopende constitutionele tradities in de verschillende lidstaten. In de Conventie is het tot stand brengen van een Europees referendum thans ook niet een serieus besproken optie.

Zou een dergelijk referendum wel bestaan, dan rijst de vraag of met de motie wordt beoogd het resultaat van de Conventie (naar verwacht is dat een ontwerp-verdrag ter vervanging van het verdrag van Rome en latere Europese verdragen) aan dat referendum te onderwerpen, danwel het verdrag dat door de daarop volgende Intergouvernementele Conferentie (IGC) tot stand wordt gebracht.

Het is de vraag of het resultaat van de Conventie zich zal lenen voor een referendum. De ambitie van velen is dat het eindresultaat van de Conventie een compleet ontwerp-verdrag is. De verklaring van de Europese Raad van Laken laat uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat de Conventie verschillende opties in het slotdocument aangeeft en daarbij vermeldt op welke mate van steun deze kunnen rekenen. Het is niet goed voorstelbaar dat een slotdocument met verschillende opties op zinvolle wijze aan een referendum wordt onderworpen.

Daarnaast stelt zich de vraag hoe een Europees referendum zich verhoudt tot de IGC die volgt op de Conventie. Wanneer in de tijd tussen de beëindiging van de Conventie en het begin van de IGC in een volksraadpleging het resultaat van de Conventie reeds in de volksraadpleging wordt afgekeurd, komt het uitgangspunt van de werkzaamheden van de IGC te vervallen, terwijl bij een goedkeuring onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag welke betekenis aan die uitslag moet worden toegekend voor de uitkomst van de IGC, die volgens het Verdrag moet plaatsvinden. Een Europees referendum over de resultaten van de Conventie lijkt de regering dan ook niet de aangewezen weg.

Voorts verzoekt de motie, subsidiair, de resultaten van de IGC te onderwerpen aan een Nederlands referendum. Zoals in het Strategisch Akkoord is vastgelegd, is de Regering er niet van overtuigd dat referenda de representatieve democratie versterken. De Regering meent dat referenda berusten op de onjuiste veronderstelling dat openbaar bestuur niet meer is dan de optelsom van afzonderlijke maatregelen die naar believen kunnen worden afgewezen. Het is daarom het voornemen van deze regering om de Tijdelijke Referendum Wet (TRW) in te trekken. De IGC zal op zijn vroegst eind 2003 onder Italiaans voorzitterschap zijn beslag krijgen. Naar wordt voorzien is tegen die tijd de intrekking van de TRW een feit. De regering zal in haar standpuntbepaling over de motie de Graaf (inzake een referendum over de uitbreiding van de Unie) meer uitvoerig ingaan op de (on)mogelijkheden voor nationale referenda. Deze standpuntbepaling zal Uw Kamer op korte termijn toegaan.

Benelux standpunt over het raamwerk voor een verdrag van de heer Giscard (motie nr 198)

Deze motie wordt door de Regering gezien als een ondersteuning van haar beleid. De motie wordt dan ook reeds uitgevoerd. Met de Benelux-partners worden momenteel gesprekken gevoerd over een gezamenlijk memorandum dat in de Conventie zal worden ingebracht. Het is de bedoeling dat dit memorandum met name de institutionele architectuur van een uitgebreide Unie tot onderwerp zal hebben. Het zal ingaan op veel van de punten die ook in het raamwerk van de heer Giscard aan bod komen. Het ligt in de bedoeling dit memorandum gereed te hebben voor de eerstkomende plenaire zitting van de Conventie op 5 en 6 december. De regering tracht, met de Benelux-partners, steun voor het memorandum te verkrijgen van andere lidstaten (w.o. Duitsland) en kandidaat-lidstaten.

Relatie EU-Rusland (motie 199)

Op maandag 11 november 2002 is een belangrijke stap gezet in de verdere

ontwikkeling van de relatie van de EU met Rusland. Op de EU-Rusland top zijn, naast rapporten over de energiedialoog en de gemeenschappelijke Europese economische ruimte, gemeenschappelijke verklaringen over Kaliningrad, de strijd tegen het terrorisme en de situatie in het Midden-Oosten overeengekomen.

De gemeenschappelijke verklaring over de strijd tegen het terrorisme bevestigt dat de EU en Rusland alle vormen van terrorisme veroordelen en gezamenlijk strijden tegen terrorisme met inachtneming van beginselen van rechtsstaat, democratie en de territoriale integriteit van staten.

Ook de mensenrechtensituatie in Rusland, en in het bijzonder in Tsjetsjenië, is aan de orde gekomen op de EU-Rusland top. Het is helaas niet mogelijk gebleken over een gemeenschappelijke slotverklaring van de top overeenstemming te vinden waarin expliciet naar dit onderwerp wordt verwezen. Dat wil echter allerminst zeggen dat geen of minder aandacht aan dit punt is besteed. Integendeel, de EU wijst Rusland bij alle ontmoetingen consistent op haar verantwoordelijkheden in Tsjetjenië, niet in de laatste plaats omdat Nederland bij de interne EU-voorbereiding van die ontmoetingen hierop insisteert.

De beginselen van democratie en rechtsstaat en respect voor mensenrechten maken ook onderdeel uit van het belangrijkste instrument waarop de samenwerking tussen de EU en Rusland is gebaseerd, de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst. Deze stelt in artikel 2 dat het beleid van beide partners zal zijn gebaseerd op respect voor deze beginselen, die een essentieel onderdeel van het partnerschap vormen.

===