Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA Den Haag Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk SV/F&W/2002/68324

Onderwerp Datum cyclische werkloosheid en seizoenarbeid, 5 december 2002 premiedifferentiatie in de wachtgeldfondsen
Van verschillende organisaties heb ik de afgelopen maanden brieven ontvangen over de invulling van de regeling met betrekking tot cyclische werkloosheid en in het bijzonder over de beperkte invulling die wordt gegeven aan de uitzondering voor seizoenmatige arbeid. Een aantal van deze brieven is tevens in afschrift gezonden aan de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (onder andere: SOZA-01-304/307, SOZA-01-482 en SOZA-02-289).
Uit deze brieven blijkt dat de aanscherping van de regeling rond cyclische werkloosheid tot grote onrust leidt bij een aantal groeperingen in de maatschappij. Het onderwerp heeft dan ook mijn volle aandacht. Met deze brief wil ik u informeren over mijn voornemens rond cyclische werkloosheid en seizoenarbeid. Deze brief is mede een invulling van de toezeg- ging tijdens het algemeen overleg over de vierde voortgangsrapportage SUWI op 4 december 2002.
In de praktijk komt het voor dat werknemers jaar in, jaar uit, voor (bijvoorbeeld) negen maanden in dienst worden genomen bij dezelfde werkgever en de resterende drie maanden van het jaar een werkloosheidsuitkering ontvangen. Door de regeling met betrekking tot cyclische werkloosheid1 heeft deze werknemer geen recht meer op een werkloosheidsuit- kering in een periode waarin hij niet of minder werkt. Deze regeling is in 1994 door de toenmalige Sociale Verzekeringsraad (SVr) in het leven geroepen om afwenteling van bedrijfsrisico's op de WW tegen te gaan. De regeling is echter niet van toepassing indien de werknemer om klimatologische redenen een cyclisch arbeidspatroon heeft (seizoenarbeid). Het toenmalige College van toezicht sociale verzekeringen heeft er in 1999 op gewezen dat de uitvoeringsinstellingen de uitzondering voor seizoenarbeid in de praktijk te ruim


1 Cyclische werkloosheid, ook wel terugkerende werkloosheid genoemd, ontstaat als een werknemer steeds bij dezelfde werkgever werkzaam is in een wisselend arbeidspatroon met een vaste cyclus.




2
interpreteerden. Ook bij niet-klimatologische redenen werd een werkloosheidsuitkering verstrekt. Het toenmalige Landelijk instituut sociale verzekeringen (de rechtsopvolger van de SVr) heeft daarom in maart 2001, met goedkeuring van de toenmalige staatssecretaris Hoogervorst, de voorwaarden voor de uitzondering op de regeling bij seizoenarbeid verduidelijkt en aangescherpt.
Als gevolg hiervan valt bepaalde arbeid, die voorheen wel als seizoenmatig werd aangeduid, niet meer onder het begrip seizoenarbeid. Het gaat hierbij onder andere om schilders, werk- nemers in de grond-, water- en wegenbouwbedrijven en werknemers in horecagelegenheden in de buurt van toeristische en recreatieve attracties en pretparken. Het gevolg van deze aanscherping is dat werknemers in deze sectoren bij terugkerende werkloosheid bij dezelfde werkgever geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering. Een (beperkte) uitzondering op de regel dat de aard van de arbeid seizoensgebonden moet zijn is gemaakt voor arbeid die wordt verricht in een bedrijf dat om klimatologische gronden wordt gesloten of afgebroken.
De aanscherping zal overigens voor de meeste schilders en bouwvakkers deze winter nog geen effect hebben vanwege de overgangsregeling.
De uitgangspunten van de regeling voor cyclische werkloosheid onderschrijf ik. Wel ben ik mij ervan bewust dat de aanscherping van de regeling tot aanpassingsproblemen zal leiden. Daarnaast is de uitvoering van de regeling gecompliceerd. De grens tussen seizoenmatige en niet-seizoenmatige arbeid is niet altijd even gemakkelijk te trekken. Over deze grens is daarom sinds de aanscherping van het begrip seizoenmatige arbeid veel discussie ontstaan. Het UWV heeft daarom in de uitvoeringsrichtlijn interpretatie seizoenmatige arbeid nog- maals uiteengezet hoe het begrip seizoenmatige arbeid sinds 2001 wordt uitgelegd. Deze uitvoeringsrichtlijn is in mei 2002 door het UWV gepubliceerd. Daarnaast heeft het UWV in juli 2002 een werkinstructie cyclische arbeidspatronen opgesteld, waardoor verantwoorde- lijke functionarissen de regeling niet meer verschillend kunnen uitleggen. Momenteel onderzoek ik of een andere benadering van cyclische werkloosheid mogelijk is. Uitgangspunten voor een dergelijke benadering zijn onder meer: voorkomen van oneigenlijk gebruik van de WW, voorkomen van grensdiscussies en vereenvoudiging van de uitvoering. Invoering van premiedifferentiatie door middel van risicogroepen in de wachtgeldfondsen, danwel door middel van eigen bijdragen, zal bij dit onderzoek worden betrokken. Premiedifferentiatie beoogt een gedragseffect te bewerkstellingen bij individuele werk- gevers door hen met een financiële prikkel te ontmoedigen werknemers te ontslaan of kortdurend in de WW te laten instromen, en daarvoor alternatieven te ontwikkelen. Het invoeren van premiedifferentiatie in de wachtgeldfondsen kan alleen een goed alternatief zijn voor de huidige regeling rond cyclische werkloosheid als individuele werkgevers die de meeste cyclische werkloosheid veroorzaken, voldoende gestimuleerd worden om cyclische werkloosheid terug te dringen en op zoek gaan naar andere mogelijkheden om werknemers in dienst en aan het werk te houden.
Daarnaast zal ook de overheid in haar rol als opdrachtgever alert moeten blijven op de mogelijkheden van spreiding van aanbestedingen. Ik zal hiervoor ook aandacht vragen bij mijn collega's, de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.




3
Ik reken erop dat de Tweede Kamer uiterlijk 1 juli 2003 een (discussie)notitie over dit onderwerp tegemoet kan zien.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht. De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)