LJN-nummer: AF1538 Zaaknr: VTELEC 02/2675 RIP, VTELEC 02/2679 RIP, VTELEC 02/2840 RIP, e.a
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 29-11-2002
Datum publicatie: 6-12-2002
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Voorzieningenrechter

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak
VTELEC 02/2675 RIP
VTELEC 02/2679 RIP
VTELEC 02/2840 RIP
VTELEC 02/2937 t/m 02/2946 en 02/2948 RIP
VTELEC 02/2949 t/m 02/2956 RIP
VTELEC 02/2970 en 02/2971 RIP
VTELEC 02/3124 RIP
VTELEC 02/3131 RIP

Uitspraak

naar aanleiding van de verzoeken om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedures tussen


1. Dutchtone N.V., gevestigd te Den Haag, verzoekster in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2675 en 02/3124 RIP (hierna: Dutchtone), gemachtigde mr. M.J. Geus, advocaat te Den Haag,


2. O2 Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster in de procedures met reg.nrs. VTELEC 02/2679 en 02/3131 RIP (hierna: O2), gemachtigde mr. T.M. Snoep, advocaat te Den Haag,


3. KPN Mobile The Netherlands B.V., gevestigd te Den Haag, verzoekster in de procedure met reg.nr. VTELEC 02/2840 RIP (hierna: KPN Mobile), gemachtigden mr. J.J.N. Bleeker en mr. Q. Kroes, beiden advocaat te Amsterdam,


4. Vodafone Libertel N.V., gevestigd te Maastricht, verzoekster in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2937 t/m 02/2946 en 02/2948 RIP (hierna: Vodafone),
gemachtigde mr. J.J.F. Tillema, advocaat te Amsterdam,


5. Ben Nederland B.V., gevestigd te Den Haag, verzoekster in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2949 t/m VTELEC 02/2956 RIP (hierna: Ben),
gemachtigde mr. A.F. van Eeken, advocaat te Den Haag,


6. Tele2 Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster in de procedures met reg.nrs. VTELEC 02/2970 en 02/2971 RIP (hierna: Tele2), gemachtigde mr. A.S.M.L. Prompers, advocaat te Den Haag,

en

de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder, gemachtigden mr. A.B. van Rijn en mr. A.J. Boorsma, beiden advocaat te Den Haag,

met als derden-partijen:


1. KPN Mobile in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2675 RIP, VTELEC 02/2679 RIP, VTELEC 02/2937 RIP, VTELEC 02/2939 RIP, VTELEC
02/2956 RIP, VTELEC 02/2970 RIP,

2. O2 in de procedure met reg.nr. VTELEC 02/2840 RIP, VTELEC 02/2940 RIP, VTELEC 02/2942 RIP, VTELEC 02/2955 RIP,


3. KPN Telecom B.V., gevestigd te Den Haag, in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2944 RIP, VTELEC 02/2953, VTELEC 02/2971 RIP, VTELEC 02/3124 RIP, VTELEC 02/3131 RIP (hierna: KPN Telecom), gemachtigde mr. P.V. Eijsvoogel, advocaat te Amsterdam,


4. Dutchtone in de procedure met de reg.nr. VTELEC 02/2949 RIP,

5. Versatel Nederland B.V. in de procedures met de reg.nr. VTELEC 02/2946 RIP,
VTELEC 02/2950 RIP, (hierna: Versatel),
gemachtigde mr. E.J. Dommering, advocaat te Amsterdam,


6. MCI Worldcom B.V. in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2945 RIP, VTELEC 02/2951 RIP (hierna: MCI Worldcom), gemachtigde mr. E.J. Dommering, advocaat te Amsterdam,


7. Tele2 in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2943 RIP, VTELEC 02/2948 RIP, VTELEC 02/2952 RIP,


8. Vodafone in de procedures met de reg.nrs. VTELEC 02/2954 RIP,

9. Ben in de procedures met reg.nrs. VTELEC 02/2938 RIP, VTELEC 02/2941 RIP.


1. Ontstaan en loop van de procedure


Bij besluit van 9 april 2002 (met kenmerk G.16.01) heeft verweerder op verzoek van KPN Mobile op grond van artikel 6.3 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) de regels vastgesteld die tussen haar en O2 hebben te gelden ter zake van de tarieven die O2 aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van het telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile (de MTA-tarieven).

Tegen dit besluit hebben zowel O2 als KPN Mobile bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verweerder de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en - kort weergegeven - de regels vastgesteld die tussen O2 en KPN Mobile met ingang 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden ter zake van de tarieven die O2 aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile.

Tegen dit besluit hebben zowel O2 als KPN Mobile beroep ingesteld, bij de rechtbank geregistreerd onder nummers TELEC 02/2156 en TELEC
02/2339.


Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.36.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Telecom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en O2 hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die O2 aan KPN Telecom vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van KPN Telecom dan wel origineert op het netwerk van een derde aanbieder en via het netwerk van KPN Telecom aan O2 voor afwikkeling wordt aangeboden ("transitverkeer").

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.03.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Mobile op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Dutchtone met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Dutchtone aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van het telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile.

Bij besluit van 10 september 2002 (G.34.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Telecom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen Dutchtone en KPN Telecom met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Dutchtone aan KPN Telecom vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van KPN Telecom dan wel origineert op het netwerk van de derde aanbieder en via het netwerk van KPN Telecom aan Dutchtone voor afwikkeling wordt aangeboden.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.17.02) heeft verweerder op verzoek van O2 op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en KPN Mobile met ingang van 1 december 2002 en april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die O2 aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van het telefoonverkeer op haar netwerk.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.05.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Mobile op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Vodafone aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat termineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile.

Bij besluit van 10 september (2002) (met kenmerk G13.02) heeft verweerder op verzoek van Ben op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen Vodafone en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Vodafone aan Ben vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Ben.
Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.16.02) heeft verweerder op verzoek van Vodafone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en KPN Mobile met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die KPN Mobile aan Vodafone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Vodafone.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.21.02) heeft verweerder op verzoek van O2 op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Vodafone aan O2 vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van O2.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.25.02) heeft verweerder op verzoek van Vodafone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan Vodafone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Vodafone.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.26.02) heeft verweerder op verzoek van Vodafone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar een O2 hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die O2 aan Vodafone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Vodafone.

Bij besluit van 10 september 2002 heeft (met kenmerk G.28.02) heeft verweerder op verzoek van Tele2 op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die Vodafone aan Tele2 vraagt terzake van het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Tele2.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.35.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Telecom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die Vodafone aan KPN Telecom vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van KPN Telecom dan wel origineert op het netwerk van een derde aanbieder en via het netwerk van KPN Telecom aan Vodafone voor afwikkeling wordt aangeboden.

Bij besluit van 23 september 2002 (met kenmerk G.39.02) heeft verweerder op verzoek van MCI Worldcom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die Vodafone vraagt aan MCI Worldcom voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van MCI Worldcom.

Bij besluit van 23 september 2002 (met kenmerk G. 49.02) heeft verweerder op verzoek van Versatel op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Vodafone hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake van de tarieven die Vodafone aan Versatel vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van Versatel.

Bij besluit van 17 oktober 2002 (met kenmerk G51.02) heeft verweerder op verzoek van Vodafone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Tele2 hebben te gelden met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 terzake de tarieven die Tele2 aan Vodafone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Vodafone.

Bij besluit van 17 oktober 2002 (met kenmerk G52.02) heeft verweerder op verzoek van Dutchtone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan Dutchtone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van Dutchtone.

Bij besluit van 23 september 2002 (met kenmerk G44.02) heeft verweerder op verzoek van Versatel op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan Versatel vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Versatel.

Bij besluit van 23 september 2002 (met kenmerk G.42.02) heeft verweerder op verzoek van MCI Worldcom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan MCI Worldcom vraagt voor het termineren van het telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van MCI Worldcom.

Bij besluit van 10 september 2002 heeft (met kenmerk G.30.02) heeft verweerder op verzoek van Tele2 op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan Tele2 vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van Tele2.

Bij besluit van 4 oktober 2002 heeft verweerder het besluit van 10 september 2002 gewijzigd en de regels vastgesteld die tussen Tele2 en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden ter zaken van de tarieven die Ben aan Tele2 vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat zowel op het mobiele als het vaste netwerk van Tele2 origineert.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.32.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Telecom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen KPN Telecom en Ben met ingang van
1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan KPN Telecom vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Telecom dan wel origineert op het netwerk van een derde aanbieder en via het netwerk van KPN Telecom aan Ben voor afwikkeling wordt aangeboden.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.25.02) heeft verweerder op verzoek van Vodafone op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan Vodafone vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van Vodafone.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.18.02) heeft verweerder op verzoek van O2 op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan O2 vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van O2.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.04.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Mobile op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Ben met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Ben aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G.06.02) heeft verweerder op grond van artikel 6.3 van de Tw op verzoek van KPN Mobile de regels vastgesteld die tussen haar en Tele2 met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Tele2 aan KPN Mobile vraagt voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile.

Bij besluit van 10 september 2002 (met kenmerk G33.02) heeft verweerder op verzoek van KPN Telecom op grond van artikel 6.3 van de Tw de regels vastgesteld die tussen haar en Tele2 met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 hebben te gelden terzake van de tarieven die Tele2 aan KPN Telecom vraagt voor het termineren van het telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van KPN Telecom of derde aanbieders.

Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.

Voorts hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen, inhoudende - kort gezegd - schorsing van de bestreden besluiten.

Daartoe door de voorzieningenrechter in de gelegenheid gesteld hebben de in de kop van deze uitspraak vermelde derden-partijen als partij aan de gedingen deelgenomen.

Verzoekster Dutchtone heeft een openbare en een vertrouwelijke versie van het verzoekschrift en van enkele bijlagen ingediend, alsmede van het aanvullend bezwaarschrift. Ten aanzien van de deels vertrouwelijke versies van deze stukken heeft de gemachtigde van verzoekster Dutchtone de voorzieningenrechter impliciet op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend hij daarvan kennis zal mogen nemen.

Verzoekster KPN Mobile heeft een openbare en een vertrouwelijke versie van het verzoekschrift ingediend en ten aanzien daarvan op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat uitsluitend hij (en verweerder) daarvan kennis zal mogen nemen.

Verzoekster Vodafone heeft een openbare versies en een vertrouwelijke versies van de door haar bestreden besluiten overgelegd alsmede van de aanvullende bezwaarschriften en een bijlage met cijfermateriaal. Verweerder heeft bij het inzenden van de op de zaken betrekking hebbende stukken ten aanzien van (gedeelten van) een aantal stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de voorzieningenrechter daarvan kennis zal mogen nemen.

De voorzieningenrechter heeft een rechter-commissaris benoemd en hem opgedragen terzake een beslissing te nemen.

Bij beslissingen van 21 november 2002 heeft de rechter-commissaris de beperking van de kennisneming ten aanzien van de meeste stukken gerechtvaardigd geacht.

Partijen hebben, met uitzondering van O2, toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2002. Dutchtone heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar kantoorgenoot mr. G.J. Zwenne. O2, Vodafone en Ben hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. KPN Mobile heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. Q. Kroes. Tele2 heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Noorduijn, een kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Versatel en MCI Worldcom hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Burger, een kantoorgenoot van hun gemachtigde. KPN Telecom heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.


2. Overwegingen

2.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.

Artikel 6.1, eerste, derde en zesde lid, van de Tw luidt als volgt:

"1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, dragen zorg voor de interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde te kunnen verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.

3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot interconnectie indien er voor de desbetreffende interconnectie andere, technisch en commercieel haalbare mogelijkheden bestaan of indien de desbetreffende interconnectie redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht van de middelen die beschikbaar zijn.
6. Onverminderd het derde en vierde lid, dient ter uitvoering van het eerste, tweede en vijfde lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere daar bedoelde aanbieders in onderhandeling te treden om te komen tot overeenkomsten op basis waarvan de interconnectie tot stand komt. In het geval de in de vorige zin bedoelde verplichting dient ter uitvoering van het eerste lid kan het college aanbieders bij het uitblijven van een overeenkomst een termijn stellen, waarbinnen deze tot stand moet zijn gekomen. Na ommekomst van deze termijn zijn betrokken aanbieders in gebreke, tenzij door een of meer van hen een beroep gedaan is op artikel 6.3, eerste lid."

Artikel 6.3 van de Tw luidt als volgt:

"1. Indien aanbieders geen overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, tot stand brengen, kan het college op aanvraag van een of meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden. Een besluit van het college laat de mogelijkheid van een buitenlandse aanbieder als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, om af te zien van interconnectie onverlet.
2. Geschillen tussen bij interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 betrokken aanbieders met betrekking tot de vraag of de ter zake tussen hen in verband met interconnectie bestaande verbintenissen, of de wijze waarop deze worden nagekomen, strijdig zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet, worden op aanvraag van een of meer van de betrokken aanbieders door het college beslecht. In het geval het college van oordeel is dat er sprake is van strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet kan hij ter beëindiging van deze situatie regels vaststellen die tussen de aanbieders zullen gelden. In voorkomende gevallen treden bedoelde regels in de plaats van de tot dan toe bestaande verbintenissen.

3. Met betrekking tot aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt dat het college:
a. binnen zes maanden na de datum van de aanvraag op de aanvraag beslist
b. in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit neemt, dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit.
4. Het college neemt geen besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indien betrokken aanbieders voor het tijdstip van het nemen van het besluit overeenkomstig artikel 6.2, eerste lid, het afschrift van een tussen hen totstandgekomen overeenkomst bij het college hebben gedeponeerd, welke voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, dan wel, indien er sprake is van een buitenlandse aanbieder, deze voor het tijdstip van de uitspraak te kennen geeft af te zien van interconnectie."

Verweerder heeft op 28 maart 2002 vastgesteld "Beleidsregels inzake regulering van mobiele terminating tarieven" (hierna: de beleidsregels). In deze beleidsregels heeft verweerder het beleid geformuleerd op basis waarvan hij het maximaal redelijke MTA tarief heeft bepaald aan de hand waarvan hij de redelijkheid van de door een mobiele aanbieder gehanteerde MTA tarieven zal beoordelen.

Onderdeel 18 van de beleidsregels luidt als volgt:

"Wat een maximaal redelijk MTA tarief is, wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden samenhangend met de mobiele terminating dienstverlening en met inachtneming van de doelstelling van de Tw, in het bijzonder de bevordering van de bestendige mededinging op de telecommunicatiemarkt en de bescherming van de belangen van eindgebruikers. Voorst is het college bij de bepaling van maximaal redelijke MTA tarieven gebonden aan het kader van de Mededingingswet."

Blijkens onderdeel 19 van de beleidsregels acht verweerder de volgende omstandigheden doorslaggevend:

"i) de aard van de dienst "call termination",
ii) de feitelijke hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven, iii) de specifieke oorzaken onderliggend aan de hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven, en
iv) de specifieke negatieve effecten van de hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven."

Onderdeel 31, tweede volzin, van de beleidsregels luidt:

"Het college relateert daarom op dit moment de onderhavige invulling van het redelijkheidsbegrip aan de hoogte van de MTA tarieven zoals gehanteerd door de in dit verband best presterende mobiele aanbieders in Europa, die geen verplichting tot kostenoriëntatie hebben."

Blijkens de onderdelen 32, 33 en 34 van de beleidsregels acht verweerder het redelijk gezien de asymmetrie in de relatieve positie van de mobiele aanbieders (KPN en Vodafone hebben een voorsprong van enkele jaren onder andere met het uitrollen van hun netwerken en zij hebben voor hun vergunning aanzienlijk minder kosten hoeven te maken dan Dutchtone, Telfort - thans O2 - en Ben) om bij de bepaling van een maximaal redelijk MTA tarief vooralsnog een onderscheid te maken naar de relatieve positie van de mobiele aanbieders. Verweerder zal de tarieven van de onderscheiden aanbieders deswege gedifferentieerd beoordelen, waarbij verweerder zich zoals blijkt uit de onderdelen 35 tot en met 37 van de beleidsregels zal richten op het gemiddelde MTA tarief.

Omdat de terminating dienstverlening in relatief grote mate bijdraagt aan de inkomsten van een mobiele aanbieder heeft verweerder gekozen voor een zijns inziens geleidelijke aanpassing van het tariefniveau, waarbij voorzien is in een verlaging van het MTA tarief in twee stappen. In de toekomst staat verweerder overigens een tariefniveau op basis van kostenoriëntatie voor ogen.

2.2 Feiten

Op 19 december 2001 heeft verweerder het consultatiedocument "De regulering van mobiele terminating tarieven" het licht doen zien. Marktpartijen hebben hierop mondeling en schriftelijk kunnen reageren.

Verweerder heeft op 4 april 2002 de beleidsregels bekendgemaakt in de Staatscourant. De beleidsregels zijn vervolgens gewijzigd op 22 juli 2002, bekendgemaakt in de Staatscourant van 29 juli 2002 nr. 142.

Op 25 juli 2022 heeft verweerder een rapport van bevindingen gepubliceerd.

De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) heeft in zijn "Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten" van 1 augustus 2002 geconcludeerd dat kwalitatieve redeneringen en kwantitatieve toetsen wijzen op een relevante markt voor call termination per mobiel netwerk en dat mobiele aanbieders bij het vaststellen van MTA tarieven geen significante concurrentiedruk ondervinden.

Verweerder heeft in het kader van de onderhavige geschillen gebruik gemaakt van de vereenvoudigde behandeling als bedoeld in artikel 10 van de Procedureregeling Geschillen OPTA van juli 2001.

2.3 Standpunten van partijen

Bij ieder afzonderlijk besluit heeft verweerder een bijlage gevoegd, waarin het juridisch kader en de algemene overwegingen zijn opgenomen.

De onderdelen 26, 27 en 54 en 55 van deze bijlage luiden als volgt:

"26. Tegen deze achtergrond moeten de in de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van de Tw gestelde regels, zoals de verplichting om in onderhandeling te treden over een overeenkomst en de bevoegdheid om in geschillen over interconnectie op te treden, worden bezien. Het is van belang dat de bij (directe of indirecte) interconnectie betrokken partijen conform artikel 6.1, zesde lid, van de Tw overeenkomsten tot stand brengen. Alleen dan immers ligt vast en is bijgevolg tussen partijen duidelijk onder welke voorwaarden zij de operabiliteit waarborgen14. Evenzo is het van belang dat geschillen over (directe of indirecte) interconnectie ter beslechting aan het college kunnen worden voorgelegd. Dergelijke geschillen kunnen de interoperabiliteit immers bedreigen. Deze wettelijke verplichtingen vervallen niet wanneer het college een aanbieder ontheffing op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Tw heeft verleend.

27. Het college acht zich derhalve ook in geschillen over indirecte interconnectie bevoegd op aanvraag regels te stellen op grond van artikel 6.3, eerste en/of tweede lid, van de Tw. De Aanvraagster is een bij interconnectie met Verweerster betrokken aanbieder.

54. De Telecommunicatiewet is een publiekrechtelijke wet die publieke belangen beoogt te behartigen, te weten de bevordering van bestendige mededinging op de telecommunicatiemarkten en de bescherming van eindgebruikers. Een van de middelen die in de Tw is opgenomen ten dienste van deze belangen is de interconnectieplicht (c.q. de plicht tot interoperabiliteit), neergelegd in artikel 6.1 van de Tw. Blijkens de parlementaire geschiedenis handelt een aanbieder in strijd met deze plicht, en derhalve met de daaraan ten grondslag liggende genoemde publieke belangen, indien hij onredelijk hoge interconnectietarieven hanteert. Bij beoordeling van de redelijkheid van interconnectietarieven behoort het college betreffende publieke belangen dan ook mee te wegen. Overigens geldt nog dat bij toepassing van de Tw en dus ook bij beoordeling van de redelijkheid van interconnectietarieven, een consistente uitleg van mededingingsbegrippen zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd.

55. Gelet hierop is het redelijkheidscriterium naar het oordeel van het college zonder meer aan te merken als een publiekrechtelijke norm die bovendien een publiekrechtelijke invulling behoeft. Dat het college deze norm in het onderhavige geval in het kader van een geschil tussen twee partijen invult en - bij gevolg - ook aandacht dient te besteden aan hetgeen tussen partijen redelijk en billijk is, doet hieraan niets af. Sterker nog, gelet op de belangen van bevordering van bestendige mededinging op de telecommuncatiemarkt en de bescherming van eindgebruikers, kan het college als bestuursorgaan in redelijkheid niet louter kijken naar hetgeen redelijk en billijk is tussen twee partijen. In de beslissing op bezwaar in het geschil tussen KPN Mobile en O2 merkt het college hierover op dat alle aanbieders (en hun eindgebruikers) waarmee de mobiele aanbieders interconnecteren de negatieve effecten van de te hoge MTA-tarieven ondervinden. Voorts is het college van oordeel dat eenzijdig ingrijpen in het MTA-tarief van een bepaalde aanbieder marktverstorende effecten zou hebben21.

Verzoekster kunnen zich - deels op dezelfde gronden - niet verenigen met de bestreden besluiten.

Dutchtone heeft allereerst naar voren gebracht dat verweerder in de besluiten niet is ingegaan op de argumenten van Dutchtone. Ten tweede heeft zij gesteld dat verweerder alleen tariefverplichtingen mag opleggen aan aanbieders van mobiele telefonie die zijn aangewezen als aanbieder met een aanmerkelijke marktmacht. Nu geen van de mobiele operators als zodanig is aangewezen gaat verweerder zijn boekje te buiten en desondanks stuurt verweerder in de toekomst aan op kostengeoriënteerde tarieven. De door verweerder vastgestelde beleidsregels vormen een ex-anteregeling van de markt die alleen geoorloofd is wanneer sprake is van een aanwijzing als aanbieder met een aanmerkelijke marktmacht ex artikel 6.4 juncto 6.6. van de Tw. Verweerder handelt derhalve in strijd met de wet. Dutchtone is van mening dat verweerder niet bevoegd is tarieven vaststellen zoals in de bestreden besluiten is geschied omdat die vaststelling een algemene regulering van de tarieven betekent. De door verweerder uitgevoerde publiekrechtelijk redelijkheidstoets is in strijd met artikel 6.1 van de Tw. Het gaat om een marginale toetsing van wat redelijk is nu het partijen die niet zijn aangewezen als aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht vrijstaat om interconnectietarieven vast te stellen. Verweerder dient in de optiek van Dutchtone te bezien wat redelijk en billijk is tussen twee partijen en mag de redelijkheid niet uitleggen in het licht van in de wet (al dan niet) omschreven bevordering van bestendige mededinging en de bescherming van belangen van eindgebruikers. Verder meent Dutchtone dat sprake is van detournement de pouvoir, en dat de benchmark gebaseerd is op onjuiste en onvolledige feiten. Dutchtone heeft bovendien een groot aantal grieven aangevoerd tegen de tarieven als zodanig. Ten aanzien van het besluit dat betrekking heeft op de relatie van Dutchtone met KPN Telecom heeft Dutchtone in het bijzonder naar voren gebracht dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de met KPN Telecom gesloten transitovereenkomsten zonder complicaties kunnen worden aangepast en dat het verkeer dat afkomstig is van derde operators door dat besluit dubbel is gereguleerd.

De gemachtigde van O2 heeft de volgende grieven aangevoerd. O2 is van mening dat verweerder niet bevoegd was een besluit te nemen, omdat er geen verplichting is voor O2 en KPN Mobile om tot een overeenkomst te komen. In de ogen van O2 is de interoperabiliteit verzekerd door de overeenkomsten die met KPN Telecom zijn gesloten. Voor zover die verplichting wel zou bestaan is daarvan ontheffing verleend. Indien een ontheffing is verleend, bestaat er volgens O2, daarbij verwijzend naar artikel 4, eerste lid, van de Interconnectierichtlijn, geen interconnectieplicht meer. Bovendien meent O2 dat niet aan de voorwaarden van artikel 6.1, zesde lid, van de Tw voldaan, omdat KPN Mobile haar aanbod heeft ingetrokken en verweerder geen termijn heeft gesteld als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid , van de Tw. Verweerder heeft ten onrechte ex-anteregels gesteld ten aanzien van de MTA-tarieven. Voorzover geoordeeld zou moeten worden dat verweerder wel bevoegd is regels te stellen, heeft hij die bevoegdheid overschreden door de redelijkheidsnorm onjuist te interpreteren. Verweerder interpreteert de redelijkheidsnorm ten onrechte niet op civielrechtelijke wijze en verweerder legt ten onrechte een verband tussen de redelijkheid en kostenoriëntatie. Voorts heeft O2 naar voren gebracht dat haar tarieven voldoen aan de redelijkheidsnorm, dat de benchmark onjuist is vastgesteld, en dat de termijn voor het aanpassen van de tarieven onredelijk kort is. Ten aanzien van het besluit dat ziet op de relatie van O2 met KPN Telecom heeft O2 het volgende gesteld. Er is sprake van een dubbele regulering van telefoonverkeer dat afkomstig is van derde operators, namelijk in het onderhavige bestreden besluit en in de andere besluiten die relatie tussen O2 en die derde operators betreffen. KPN Telecom kan als derde niet vragen een tarief vast te stellen dat tussen O2 en een derde operator moet gelden; KPN Telecom kan hiervoor immers ook geen ontheffing vragen. De gemachtigde van O2 heeft de voorzieningenrechter tenslotte gevraagd het besluit te schorsen tenminste voor de periode waarvoor het besluit op bezwaar wordt geschorst, omdat anders sprake zal zijn van een domino-effect.

Namens KPN Mobile is onder meer het volgende naar voren gebracht. Volgens KPN Mobile is de juiste invulling van de redelijkheidsnorm reciprociteit. De tarieven van KPN Mobile zijn al lager dan de tarieven van O2, zodat er voor een verdere verlaging geen rechtvaardigingsgrond is. KPN Mobile heeft zich op het standpunt gesteld dat de prestaties van mobiele aanbieders over en weer gelijk zijn hetgeen bij commerciële onderhandelingen zou resulteren in reciproque tarieven voor gelijkwaardige prestaties op het niveau van de meest efficiënte netwerkaanbieder; KPN Mobile acht het maken van onderscheid tussen de 900-aanbieders KPN Mobile en Vodafone en de 1800-aanbieders O2, Dutchtone, Ben en Tele2 onzorgvuldig en ongemotiveerd. Het hanteren van een hoger tarief voor 1800-aanbieders betekent in haar optiek een artificiële verstoring van de concurrentie waarmee de eindgebruikers niet zijn gebaat. Tenslotte kan het bestreden besluit niet in stand blijven, omdat verweerder geen voorziening heeft getroffen voor de eventualiteit dat er per 1 december 2002 ten aanzien van een van de geschilprocedures niet langer een besluit van kracht is, hetgeen de markt zou kunnen verstoren.

De grieven van Vodafone komen deels overeen met hetgeen door Dutchtone en KPN Mobile is aangevoerd. Daarnaast heeft Vodafone gesteld dat de besluiten van verweerder afwijken van het door hem geformuleerde beleid en dat de besluiten in de praktijk onuitvoerbaar zijn. Volgens Vodafone is sprake van een hausse aan oneigenlijke geschillen die verweerder heeft uitgelokt door het vaststellen van de beleidsregels.

Ben is van mening dat de tariefverlaging afhankelijk had moeten worden gesteld van een gelijktijdige verlaging door alle operators. Ten aanzien van het besluit betreffende haar relatie met KPN Telecom heeft Ben aangevoerd dat KPN Telecom geen belang heeft bij directe uitvoering van dat bestreden besluit, omdat zij de transitvergoeding doorberekent aan derde operators en deze transitvergoeding onafhankelijk is van de hoogte van de MTA-tarieven. Verweerder heeft dat miskend. KPN Telecom rekent de tarieven ook een op een door aan haar eindgebruikers. Ben is daarom van mening dat KPN Telecom geen belang had bij haar aanvraag. Ten aanzien van de indirecte interconnectie met andere operators is ontheffing als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, van de Tw verleend en in die gevallen ontleent verweerder een bevoegdheid aan artikel 6.3 van de Tw. Verweerder doorbreekt dit met het bestreden besluit dat op aanvraag van KPN Telecom is genomen. Volgens dat bestreden besluit zou KPN Telecom de MTA tarieven kunnen aanvechten die een mobiele operator via indirecte interconnectie aan een andere operator in rekening brengt. Dit betekent in de visie van Ben dat KPN Telecom dergelijke overeenkomsten zou kunnen doorkruisen door een geschil bij verweerder aanhangig te maken.

Tele2 is een Mobile Virtual Network Operator die als zodanig niet over een volledig eigen mobiel netwerk beschikt. Het verkeer wordt over en weer afgeleverd via het vaste netwerk van KPN Telecom. Hierover hebben Tele2 en KPN Mobile geen overeenkomst. Wel hebben zowel KPN Mobile als Tele2 afzonderlijk met KPN Telecom schriftelijke overeenkomsten over de transitdienst. Tele2 is onder meer van mening dat verweerder KPN Telecom niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat geen sprake is van een geschil tussen partijen. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen verschil heeft gemaakt in de verschillende hoedanigheden waarin KPN Telecom optreedt. Tele2 is van mening dat verweerder alleen tarieven mag vaststellen ten aanzien van verkeer dat origineert op netwerk KPN Telecom en niet voor verkeer dat afkomstig is van derde-aanbieders. Die derde-aanbieders hebben afzonderlijke geschillen aanhangig gemaakt. Bovendien is ook zij van mening dat de gelijkschakeling van redelijkheid met kostengeoriënteerdheid niet juist is. Het virtuele netwerk van een aanbieder als Tele2 kan niet gelijkgesteld worden aan netwerk van de host. Tenslotte heeft zij gesteld dat de verlaging van de tarieven over een langere tijd zou moeten worden gerealiseerd.

In tegenstelling tot verzoeksters kunnen Versatel en MCI Worldcom zich
- in grote lijnen - vinden in de bestreden besluiten.
2.4 Beoordeling

Krachtens artikel 6.3, eerste lid, van de Tw kan verweerder, kort gezegd, op verzoek van een van de betrokken partijen regels stellen indien partijen niet tot het sluiten van een
interconnectie-overeenkomst komen; krachtens het tweede lid van artikel 6.3 van de Tw bestaat onder de aldaar aangegeven voorwaarden een soortgelijke geschilbeslechtende bevoegdheid. Een en ander betreft in de eerste plaats situaties van directe interconnectie - waaraan door de wetgever primair is gedacht - en (zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 1 mei 2002 met reg.nr. VTELEC 02/900 RIP heeft vastgesteld) na gegeven ontheffing eveneens situaties van indirecte interconnectie. Door de ontheffing gaan immers de regels van artikel 6.1 en 6.3 van de Tw ook voor vormen van indirecte interconnectie gelden. Een expliciete verplichting voor marktpartijen om een eventueel geschil aan verweerder voor te leggen kent de Tw niet.

De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de meest algemene stelling van verzoeksters - kort gezegd - dat verweerder zijn bevoegdheid te buiten is gegaan door, te beginnen met de besluiten van 10 september 2002, algemeen regulerend te gaan optreden. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat een bestuursorgaan dat wordt verzocht om binnen een kort tijdsbestek min of meer gelijksoortige geschillen te beoordelen - veelal aan de hand van een tevoren vastgesteld beleid - deze geschillen uit een oogpunt van consistent beleid wel op (plusminus) dezelfde wijze dient te beslissen en dusdoende vrijwel onvermijdelijk de facto in algemene zin "regulerend" te werk gaat. Het is ook niet dit aspect van de besluitvorming dat bij de voorzieningenrechter de meeste vragen oproept, maar de achtergrond en de grondslag ervan.

Artikel 6.3, eerste en tweede lid, van de Tw betreft het op aanvraag beslechten van in wezen civielrechtelijke geschillen tussen op de commerciële markt opererende partijen - in de precontractuele fase of erna - door een bestuursorgaan. Verweerder heeft echter niet de specifieke positie van de individuele partijen tot uitgangspunt genomen, maar heeft de facto een algemeen maximum tarief vastgesteld en daarbij gedifferentieerd tussen de groep (relatieve) nieuwkomers en degenen die volgens verweerder al een voorsprong op de markt hadden opgebouwd, en zulks op grond van overwegingen in verband met marktafbakening, het tegengaan van kruissubsidies en het bevorderen van meer concurrentie.

Daargelaten of een dergelijke algemene bevoegdheid tot "mededingingsrechtelijk" ingrijpen eerder aan de NMa zou behoren toe te komen dan aan verweerder, een duidelijke basis daarvoor is in de artikel 6.3, eerste lid, respectievelijk 6.3, tweede lid, van de Tw niet te vinden. Anders gezegd: voor een gebruik van de geschilbeslechtende bevoegdheid als hier aan de orde dienen meer expliciete aanknopingspunten in de wet of de toelichtende stukken aanwezig te zijn dan in casu voorhanden. Steun voor dit oordeel biedt tevens het gegeven dat de geschilbeslechting van het eerste en tweede lid van artikel 6.3 van de Tw slechts op aanvraag geschiedt; de wetgever heeft kennelijk niet willen uitsluiten dat marktpartijen, zolang geen van hen een geschil aan verweerder voorlegt, vrij zijn in het onderling vaststellen van de interconnectievoorwaarden.

Verweerder heeft zich op een bepaalde passage uit de Memorie van Toelichting bij de Tw beroepen ter ondersteuning van de stelling dat het vragen van een excessief hoog tarief in strijd is met het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, van de Tw. De voorzieningenrechter merkt echter op dat het desbetreffende citaat ook kan slaan op de situatie dat een partij, in de wetenschap dat haar wederpartij tot interconnectie verplicht is, aan die partij een uitzonderlijk hoog (MTA)tarief vraagt, in die zin dat, zou de verplichting tot interconnectie niet bestaan, geen interconnectie tot stand gekomen zou zijn. Of deze laatste situatie zich voordoet kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord, maar hangt af onder andere van de positie van de partij aan wie de betaling van dat (hoge) tarief wordt gevraagd, van de verhouding tussen de betrokken partijen, van de vraag of tegenover het gevraagde tarief andere, gunstige voorwaarden staan en zo ja, welke. Naar dergelijke omstandigheden is door verweerder niet gekeken. Met andere woorden: na een dergelijke op de situatie van de betrokken partijen gericht onderzoek, kan er wel aanleiding bestaan tot het vaststellen van een maximum tarief tussen die partijen indien verweerder tot de conclusie komt dat een partij (evident) misbruik maakt van het gegeven dat de wederpartij tot interconnectie verplicht is. Daarbij verdient het opmerking dat gedurende vrij lange tijd kennelijk zonder problemen interconnectie tegen de huidige tarieven tot stand is gekomen.

In het licht van het voorgaande roept het tevens twijfel op dat verweerder beoogt om uiteindelijk tot kostenoriëntatie te komen. In het systeem van de (huidige) Tw bestaat daarvoor slechts een basis ten aanzien van aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht en ook overigens naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter alleen op grond van een expliciete bepaling gesteld bij of krachtens wet.

Uit het voorgaande volgt dat betwijfeld kan worden of de bestreden besluiten in stand zullen blijven.

Bovendien komt bij de hiervoor uitgesproken twijfel dat (de meeste) verzoeksters - in feite onweersproken - hebben gesteld grote belangen te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening op korte termijn; deze belangen betreffen de grootte van de te lijden schade, de onomkeerbaarheid ervan en de ingrijpende wijzigingen die zij op korte termijn in hun bedrijfsstrategie en -administratie zouden moeten aanbrengen.

Een en ander in aanmerking genomen ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als hierna vermeld.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoeksters betaalde griffierecht door verweerder wordt vergoed en voorts verweerder in de desbetreffende zaken te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter,

recht doende:

wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van Dutchtone in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder nrs. VTELEC 02/2675 en 02/3124 RIP toe, in die zin dat de besluiten van verweerder van 10 september 2002 (respectievelijk met kenmerk G.03.02 en G.34.02) worden geschorst,

wijst het verzoek om voorlopige voorziening van O2 in de zaak bij de rechtbank geregistreerd onder nummer VTELEC 02/3131 RIP toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 10 september 2002 (met kenmerk G.36.02) wordt geschorst,

wijst het verzoek om voorlopige voorziening van KPN Mobile in de zaak bij de rechtbank geregistreerd onder nummer VTELEC 02/2840 RIP toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 10 september 2002 (met kenmerk G.17.02) wordt geschorst,

wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van Vodafone in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers VTELEC 02/02/2937 tot en met 02/2946 en 02/2948 RIP toe, in die zin dat de besluiten van verweerder van respectievelijk 10 september 2002 (respectievelijk met de kenmerken G.05.02, G.13.03, G.16.02, G.21.02, G.25.02, G.26.02, G.28.02, G.35.02) , 23 september 2002 (respectievelijk met de kenmerken G.39.02, G.49.02) en 17 oktober 2002 (met kenmerk G.51.02) worden geschorst,

wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van Ben in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers VTELEC 02/2949 tot en met 02/2956 RIP toe, in die zin dat de besluiten van verweerder van respectievelijk 10 september 2002 (respectievelijk met de kenmerken G.04.02, G.18.01, G.25.02, G.32.02, G.30.02 - zoals gewijzigd bij besluit van 4 oktober 2002 -), 23 september 2002 (respectievelijk met de kenmerken G.42.02 en G.44.02) en 17 oktober 2002 (met kenmerk G.52.02) worden geschorst,

wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van Tele2 in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers VTELEC 02/2970 en 02/2971 RIP toe, in die zin dat de besluiten van verweerder van 10 september 2002 (respectievelijk met de kenmerken G.06.02 en G.33.02) worden geschorst,

wijst het verzoek om voorlopige voorziening van O2 in de zaak bij de rechtbank geregistreerd onder nummer VTELEC 02/2679 RIP toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 19 juli 2002 wordt geschorst totdat de rechtbank in het beroep bij de rechtbank geregistreerd onder nummer TELEC 02/2156 uitspraak heeft gedaan,

bepaalt dat verweerder de volgende bedragen aan griffierecht vergoedt:


- aan verzoekster Dutchtone ¤ 436,-- (2x ¤ 218,--),.
- aan verzoekster O2 ¤ 436,-- (2x ¤ 218,--)
- aan verzoekster KPN Mobile ¤ 218,--

- aan verzoekster Vodafone ¤ 218,--

- aan verzoekster Ben ¤ 218,--

- aan verzoekster Tele2 ¤ 218,--,

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot de volgende bedragen en wijst de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden:


- aan verzoekster Dutchtone ¤ 644,--

- aan verzoekster O2 ¤ 644,--

- aan verzoekster KPN Mobile ¤ 644,--

- aan verzoekster Vodafone ¤ 644,--

- aan verzoekster Ben ¤ 644,--

- aan verzoekster Tele2 ¤ 644,--.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Riphagen als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Hirschhorn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2002.