Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

MIN JUST: Brief minister Nawijn inzake motie Varela

Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 79 72
Www.justitie.nl
Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid
Datum 12 maart 2003
Ons kenmerk 5214424/03/DVB
Uw kenmerk
Onderwerp Brief minister Nawijn inzake motie Varela

Inleiding
In mijn brief van 4 maart, kenmerk 5212182/03/DVB, heb ik Uw Kamer nader geïnformeerd over de uitkomsten van de besprekingen in de Ministerraad over de moties Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Varela (LPF) inzake respectievelijk de inherente afwijkingsbevoegdheid en de discretionaire bevoegdheid.
In deze brief heb ik - kort samengevat - aangegeven dat het kabinet heeft besloten de motie Van Vroonhoven-Kok onverkort uit te voeren en dat ik in de Ministerraad van 7 maart 2003 nader overleg zou voeren over de wijze waarop eventueel uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de motie Varela.
In reactie op mijn brief van 4 maart jl. heeft de Vaste Commissie voor Justitie mij gevraagd Uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomst van de bespreking in de Ministerraad. Met deze brief wil ik aan het verzoek van de Vaste Commissie voldoen.

Zoals bekend heeft het kabinet de motie Van Vroonhoven-Kok gezien als een ondersteuning van het door het kabinet gevoerde beleid, terwijl de motie Varela is ontraden vanwege het strijdige karakter met het Strategisch Akkoord. Uw Kamer heeft evenwel beide moties aanvaard. Uit mijn brieven van 25 februari en 4 maart jl. moge blijken dat het kabinet zorgvuldig wenst om te gaan met de wijze van uitvoering van de door Uw Kamer aanvaarde moties.
Deze zorgvuldigheid brengt met zich dat het kabinet zich gehouden ziet de consequenties van uitspraken van Uw Kamer grondig te bestuderen. Gelet op de demissionaire status van dit kabinet klemt dit des te meer.
Met betrekking tot de (wijze van) uitvoering van de motie Varela heb ik aangegeven dat de discussie in het kabinet voortgezet zou worden. Nadere bestudering van de wijze waarop de motie Varela kan worden uitgevoerd is noodzakelijk, omdat de motie vraagt om totstandkoming van beleid volgens bepaalde, in de motie genoemde criteria.

Dit laatste nu stond centraal in de besprekingen in de Ministerraad op 7 maart jl. De motie bevat een aantal criteria, die een subjectief karakter dragen en om die reden niet of nauwelijks kunnen worden omgezet naar een eenduidig uitvoerbare beleidsregel. Daarnaast moet in het oog gehouden worden dat dit kabinet gebonden is aan een Strategisch Akkoord dat een generaal c.q. een specifiek pardon uitsluit.
Uit de bespreking in de Ministerraad blijkt dat een positieve grondhouding bestaat ten aanzien van het vinden van een oplossing voor de problematiek die ten grondslag ligt aan de inhoud van de motie. De juridische en uitvoeringstechnische vraagstukken verband houdend met de wijze waarop een regeling tot stand kan worden gebracht, hebben - vanwege de criteria die in de motie zijn geformuleerd - tot dusver echter aan definitieve besluitvorming in de weg gestaan. De ervaring uit het verleden met het vraagstuk omtrent de zogenoemde 'Witte-illegalen' heeft geleerd dat het van groot belang om vooraf te toetsen of een regeling uitvoerbaar is en niet slechts tot arbitraire uitkomsten leidt, waardoor er steeds nieuwe grensgevallen zullen ontstaan. Daarnaast dient te worden gewaarborgd dat de regeling duidelijk eindig is.

Juridische en uitvoeringstechnische consequenties Hierna ga ik in op de verschillende elementen uit de motie Varela, alsmede de uitvoeringsconsequenties.

a) Eenduidige en objectieve toetsbare criteria
Uitvoering van de motie dient gebaseerd te worden op eenduidige en objectief toetsbare criteria, die derhalve niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en niet tot willekeur kunnen leiden. De in de motie genoemde elementen 'tijdsverloop van vijf jaar' en 'het zich bevinden in een eerste asielprocedure' voldoen aan deze eisen en vormen daarmee objectieve uitgangspunten voor de uitvoering van de motie. Criteria zoals bijvoorbeeld 'schrijnendheid' (motie Van Vroonhoven-Kok) of 'behoorlijk Nederlands spreken' (motie Varela) zijn dermate subjectief dat het in de uitvoering al snel tot willekeur aanleiding zou kunnen geven. Ook een veelvuldig gehanteerd begrip als 'langdurige onzekerheid' is een subjectief criterium dat alleen objectief kan worden toegepast wanneer de periode duidelijk is afgebakend. Een objectief criterium uit de motie Varela is het feit dat de reikwijdte zich moet beperken tot asielzoekers die nog wachten op een definitieve beslissing op hun eerste asielaanvraag en die op dit moment nog in de centrale of decentrale opvang verblijven. Een dergelijk criterium maakt het naar mijn oordeel overigens mogelijk om asielzoekers, die stelselmatig misbruik hebben gemaakt van de mogelijkheden die de oude Vreemdelingenwet bood om nieuwe asielprocedures aan te spannen, niet onder de werking van de motie vallen. Van de te kiezen criteria mag onder geen enkele voorwaarde een aanzuigende werking uitgaan. Hoe belangrijk objectieve criteria zijn kan worden geïllustreerd door de 'Witte-illegalen regeling'. Op grond van de criteria uit die regeling werden een kleine 1000 aanvragen verwacht, uiteindelijk zijn het er vele duizenden meer geworden die een beroep op de regeling hebben gedaan.

b) Uitgangspunten uit de wet
Een belangrijk uitgangspunt is dat de uitvoering van de motie niet mag afdoen aan de betekenis van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) en de bij de Vw2000 geformuleerde beleidsregels. Dit betekent, in tegenstelling tot hetgeen in de motie Varela wordt voorgesteld, dat de uitvoering inhoudelijk op geen enkele wijze gerelateerd mag worden aan het thans gevoerde toelatingsbeleid asiel ten aanzien van landen van herkomst.
Indien er wel een dergelijke inhoudelijke relatie zou worden gelegd, zal als onvermijdelijke consequentie daarvan druk ontstaan op bestaande of nog te starten asielprocedures. Immers, mochten bepaalde landen van herkomst zonder gedegen nadere motivering onder een regeling worden gebracht voor 'oude' gevallen dan is moeilijk, zo niet onmogelijk, verdedigbaar waarom een asielzoeker uit dat specifieke land slechts op basis van het feit dat hij op een later tijdstip een asielverzoek heeft ingediend niet in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning.
Verder creëert dit criterium uit de motie Varela het risico dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit die landen, waarvan de opvang reeds is beëindigd dan wel waarbij daadwerkelijke verwijdering uit Nederland heeft plaatsgevonden opnieuw naar ons land afreizen om een beroep op deze regeling te doen. Het toepassen van dit criterium zou een aanmerkelijke aanzuigende werking kunnen hebben. Dit acht ik onwenselijk en past ook niet binnen het restrictieve karakter van het huidige toelatingsbeleid, zoals dat nader is vormgegeven op basis van het Strategisch Akkoord.

c) Wijze van uitvoering
De uitvoering van de motie Varela zou in ieder geval ambtshalve moeten plaatsvinden, waarbij de contra-indicaties conform de Vw 2000 op normale wijze gehanteerd zullen worden. Dit betekent - wellicht ten overvloede - dat op de gebruikelijke wijze in ieder individueel geval een toetsing zal moeten plaatsvinden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een aanvraagprocedure wordt gecreëerd die uitnodigt om ook kansloze zaken in te brengen, met alle gevolgen van dien voor de werkbelasting van de IND en de rechtbanken.
Dit dient, gezien de ervaringen met de 'Witte-illegalen regeling', zoveel mogelijk vermeden te worden.

d) Uitvoeringsconsequenties
Omdat de casuïstiek mogelijk complexer kan zijn dan vooraf bij de definiëring van de criteria kan worden bedacht, dient voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van de motie, op bijvoorbeeld een 100-tal dossiers, te worden getoetst of de criteria werkbaar en voldoende objectief zijn. Een dergelijke uitvoeringstoets vergt enige tijd. Afhankelijk van de uitkomsten van de toets kan het alsnog noodzakelijk zijn de criteria aan te scherpen of anders te formuleren.Wanneer overgegaan zal worden tot de uitvoering van de motie conform de criteria, zoals hiervoor verwoord, zal een plan van aanpak moeten worden opgesteld en zal door, met name de IND, capaciteit beschikbaar moeten worden gesteld.

Resumerend
Zoals ik hiervoor heb aangegeven kleven er aan de motie Varela een aantal serieuze juridische- en uitvoeringstechnische bezwaren die met name zien op de subjectieve criteria, de uitgangspunten uit de wet, de wijze waarop de motie zou kunnen worden uitgevoerd, alsmede de extra druk op de uitvoeringsorganisaties en de vreemdelingenkamers. Op dit moment zoek ik, gelet op bovenstaande problemen, naar een wijze om vanuit een positieve grondhouding ten aanzien van de problematiek de uitvoering van motie binnen de juridische en uitvoeringstechnische mogelijkheden vorm te geven.
Het kabinet heeft mij gevraagd voortvarend oplossingen te vinden voor de genoemde vraagstukken en daartoe een voorstel op basis van objectieve criteria, in onderlinge samenhang bezien, op te stellen opdat een nieuw kabinet ten spoedigste daarover een definitieve beslissing kan nemen. In de tussenliggende periode zal conform het vigerende toelatings- en terugkeerbeleid gehandeld worden.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

13 mrt 03 11:00