Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
18 maart 2003 B&GA/IW/03/23574
2020308880
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid De Ruiter 8 april 2003
./. Hierbij zend ik u mede namens de staatssecretaris van Financiën de antwoorden op de vragen van
het lid De Ruiter (SP) over de heffingskorting minst verdienende ouder en de heffingskorting
alleenstaande ouder.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
2020308880
Vragen van het lid De Ruiter (SP) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
de heer Rutte, en de staatssecretaris van Financiën over de heffingskorting minst verdienende
ouder en de heffingskorting alleenstaande ouder.
1
Is het u bekend dat onder het oude fiscale stelsel bij scheiding van de (fiscale) partner de niet
werkende partner, die de verzorging voor de minderjarige kinderen op zich nam, niet te maken
kreeg met enige korting dan wel met navordering van fiscale heffingen, ook niet bij het aanvragen
van een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet?
Antwoord 1
Ja.
2
Bent u ervan op de hoogte dat onder het nieuwe fiscale stelsel bij een scheiding van de (fiscale)
partner in de eerste helft van het jaar de heffingskorting minstverdienende partner van de
rechthebbende wordt teruggevorderd, omdat niet voldaan wordt aan de eis van het voeren van een
gezamenlijke huishouding gedurende meer dan zes maanden? Zo ja, is het u bekend dat de
minstverdienende partner vanwege de gezinssituatie volledig rechthebbende kan zijn van de
alleenstaande ouderkorting die aanzienlijk lager is dan de heffingskorting minstverdienende partner?
Antwoord 2
De niet of minst verdienende partner kan een voorlopige teruggaaf minstverdienende
partnerkorting uitbetaald krijgen als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Wanneer niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden, dient de belastingplichtige een herziening
dan wel een stopzetting van de voorlopige teruggaaf te vragen. Een herziening van de voorlopige
teruggaaf is bijvoorbeeld mogelijk als recht ontstaat op de alleenstaande ouderkorting. Hierbij
wordt berekend op welke teruggaaf belanghebbende na wijziging van de situatie recht heeft, welke
bedrag in de voorgaande periode is uitbetaald en welk bedrag na herziening resteert om
maandelijks uit te betalen. Overigens blijft belanghebbende recht houden op de algemene
heffingskorting, alleen kan deze niet op grond van artikel 8.9 van de Wet op de
inkomstenbelasting 2001 uitbetaald worden in de vorm van een maandelijks voorlopig bedrag.
3
Klopt het dat scheiding van de (fiscale) partner in de eerste helft van het jaar en een daarop
volgend beroep op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet door de minstverdienende
partner, die de verzorging van minderjarige kinderen op zich heeft genomen, tot gevolg kan hebben
dat de heffingskorting alleenstaande ouder niet volledig kan worden uitbetaald omdat het inkomen,
en dus ook de loonheffing die daarover wordt afgedragen, te laag is?
4
Bent u ervan op de hoogte dat in de in vraag 3 geschetste situatie eerder genoemd verschil tussen
de heffingskorting minstverdienende partner en alleenstaande ouderkorting nog verder toeneemt?
Antwoord 3 en 4
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt heeft belanghebbende in de in vraag 3 geschetste situatie
op jaarbasis recht op de algemene heffingskorting en de alleenstaande ouderkorting. De over de
bijstand afgedragen loonheffing is in de regel toereikend om het totale bedrag aan heffingskortingen
te benutten.
Uitzondering op deze regel is de situatie dat (een deel van) de inkomsten niet aan loonheffing zijn
onderworpen.
5
Kunt u de Kamer informeren hoe naar uw mening de uitkerende instantie (in casu de sociale dienst)
dient om te gaan met een verrekening van de heffingskorting op de uitkering indien er een
samenloop is van de in de vragen 2 en 3 genoemde situatie?
Antwoord 5
Zoals uit de eerdere antwoorden blijkt, is samenloop van de in de vragen 2 en 3 genoemde situatie
in principe niet mogelijk. Uiteraard is het mogelijk dat de voorlopige teruggaaf algemene
heffingskorting minstverdienende partner niet tijdig wordt gestopt dan wel herzien. Een belangrijke
taak voor de Sociale Dienst is dan ook om de cliënten daarop te wijzen. Bij niet tijdige stopzetting
van de uitbetaling algemene heffingskorting minstverdienende partner is er overigens geen
alleenstaande ouderkorting aangevraagd. Een combinatie van beide teruggaven is naar onze mening
dan ook niet mogelijk.