Sociaal-Economische Raad
SER in ontwerpadvies:
STEL HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID IN DIENST VAN DUURZAAMHEID
12 juni 2003 -
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie moet
beter aansluiten op nieuwe maatschappelijke wensen op het gebied van
duurzaam voedsel en groen. Wat marktconform kan, moet aan de markt
worden overgelaten. Maar waar marktwerking duurzaam produceren in de
weg staat, moet het GLB inspringen om de Goede Landbouwpraktijk te
helpen verwezenlijken. De hervormingsvoorstellen van de Europese
Commissie vormen een belangrijke stap in de goede richting.
Dit staat in het ontwerpadvies Naar een doeltreffender, op
duurzaamheid gericht GLB dat op vrijdag 20 juni door de SER zal worden
besproken. Het is een reactie op een adviesaanvraag van het kabinet
van 24 februari 2003 over de integratie van nieuwe maatschappelijke
doelen in het GLB. Het is voorbereid door een commissie ad hoc onder
voorzitterschap van dr. H.H.F. Wijffels.
Nieuwe doelstellingen
De commissie signaleert dat de traditionele doelstellingen van het GLB
onvoldoende rekening houden met nieuwe maatschappelijke wensen op het
gebied van natuur, milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Het
traditionele instrumentarium van het GLB, vooral aan productie
gekoppelde prijssteun, is ook veel te bot om de nieuwe doelstellingen
op een efficiënte en effectieve manier te kunnen realiseren.
In het geval van agrarisch natuur- en landschapsbeheer pleit de
SER-commissie voor zoveel mogelijk marktwerking op decentraal niveau.
Lokale en regionale overheden en organisaties zijn veel beter op de
hoogte van de plaatselijke behoefte aan groene diensten. Zij moeten
ervoor zorgen dat lokale aanbieders (waaronder boeren) voor hun
inspanningen een marktconforme beloning krijgen. De rol van het GLB
blijft dan beperkt tot het aanreiken van een gemeenschappelijk kader
voor het belonen van groene diensten. Dit moet voorkomen dat er langs
deze weg toch concurrentievervalsende subsidies worden verstrekt.
Toeslagen koppelen aan Goede Landbouwpraktijk
Op het gebied van duurzaam geproduceerd voedsel sluit de commissie
zich op hoofdlijnen aan bij de Tussenbalansvoorstellen van Europees
Commissaris Fischler. Fischler stelt voor om de huidige prijssteun
voor landbouwproducten fors te verlagen. In ruil ontvangen landbouwers
een gedeeltelijke compensatie in de vorm van een directe
inkomenstoeslag. De inkomenstoeslag neemt af in de tijd
(degressiviteit) en staat los van wat de boer produceert. Dit
stimuleert de boer bij zijn productiebeslissing uit te gaan van de
vraag van de consument.
Van even groot belang is dat de directe inkomenstoeslag afhankelijk
wordt gemaakt van het naleven van communautaire voorschriften op het
gebied van duurzaam produceren ( cross compliance ). De SER heeft dit
eerder het naleven van de Goede Landbouwpraktijk genoemd. De Goede
Landbouwpraktijk stelt onder meer eisen op het gebied van de
volksgezondheid, de diergezondheid, de arbeidsveiligheid van
werknemers, de bescherming van het leefmilieu en het dierenwelzijn.
Daarnaast moeten landbouwbedrijven ervoor zorgen dat hun
landbouwgronden in goede conditie blijven (voorkomen van erosie,
verzuring en verzilting).
De SER-commissie is van oordeel dat het omzetten van prijssteun in
ontkoppelde inkomenssteun plus het koppelen van deze inkomenssteun aan
het naleven van de Goede Landbouwpraktijk een stap in de goede
richting is. Dit geeft meer mogelijkheden om in het GLB rekening te
houden met de nieuwe maatschappelijke doelen. Bovendien is ontkoppelde
inkomenssteun veel minder handelsverstorend dan de huidige aan het
product gekoppelde prijssteun. De overstap op ontkoppelde
inkomenssteun zal de positie van de EU in de onderhandelingen over de
wereldhandel versterken; zij kan daardoor in de WTO effectiever druk
uitoefenen op andere industrielanden waaronder de VS om ook hun
landbouwbeleid aan te passen.
Kritiek op voorstellen van de Europese Commissie
De commissie heeft overigens ook kritiek op de Tussenbalansvoorstellen
van Fischler. Zo doet de Eurocommissaris alsof zijn voorstellen net zo
geschikt zijn voor de huidige 15 EU-lidstaten als voor de toetredende
landen. De commissie vindt dat hij daardoor voorbijgaat aan
belangrijke verschillen in uitgangspositie tussen de oude en nieuwe
lidstaten.
Een ander kritiekpunt betreft de ontkoppeling van de inkomenstoeslagen
van de onderliggende grond. Fischler stelt voor de rechten op
inkomenstoeslagen verhandelbaar te maken. De commissie vindt dat de
effectiviteit van de cross compliance de herkoppeling aan eisen van
duurzaam produceren daardoor kan worden ondermijnd. Bovendien kan de
handel in betaalrechten leiden tot een onoverzichtelijke lappendeken
van hectares mét en zonder betaalrechten.
Langetermijnperspectief
Over de Tussenbalans heenkijkend naar de lange termijn vindt de
commissie het van belang om het GLB zo marktconform mogelijk in te
vullen. De randvoorwaarde is wel dat de Goede Landbouwpraktijk dan ook
via het marktmechanisme, door de bereidheid van afnemers om boeren
voor de kwaliteit van hun goederen en diensten te betalen, kan worden
verwezenlijkt. Als dat inderdaad mogelijk is, kunnen Europese
landbouwers die efficiënt en duurzaam produceren een goede boterham
verdienen en worden de directe inkomenstoeslagen vanuit het GLB
overbodig.
De commissie onderkent evenwel dat het combineren van marktwerking en
duurzaamheid ook op de langere termijn complicaties kan oproepen. Een
eerste voorbeeld betreft de substantiële bijdrage die de landbouw
levert aan het beheren en behouden van cultuurlandschappen. Daaraan
zijn voor de boer vaak ook kosten verbonden. Uitgangspunt is dat
boeren beloning verdienen voor groene diensten die boven de Goede
Landbouwpraktijk uitgaan en die door de maatschappij worden
gewaardeerd. In de praktijk kan het omslachtig en duur zijn om elke
boer afzonderlijk voor alle mogelijke vormen van groene diensten
specifiek te belonen.
Een tweede voorbeeld is dat het niet gemakkelijk zal zijn om duurzame
productie én consumptie op een marktconforme manier te realiseren.
Hier zijn twee concrete knelpunten in het geding: de opstelling van
handelspartners (de zogenoemde non-trade concerns op de WTO-agenda) en
de bereidheid van consumenten om voor duurzaam voortgebracht voedsel
ook daadwerkelijk wat meer te betalen. Indien dit inderdaad serieuze
knelpunten blijven, dan kan er ook op de langere termijn aanleiding
zijn om EU-boeren te compenseren voor kostennadelen die aan duurzaam
produceren vastzitten.