Ministerie van Financiën
de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
27 augustus AFP 2003-00295 M
2003
Onderwerp
Motie van het lid Atsma c.s., Tweede Kamer,
vergaderjaar 2002-2003, 28 600 XVI, nr. 37
Hierbij doe ik u, mede namens de
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, mijn reactie op bovenstaande motie
toekomen.
De leden Atsma, Rijpstra en Wiersma verzoeken de
regering om een inventarisatie te maken van de
fiscale knelpunten voor de sportbeoefening in
Nederland.
In 2000 heeft een inventarisatie plaatsgevonden
van de fiscale knelpunten op het gebied van de
sport . De maatregelen die in dit rapport
betreffende de inventarisatie werden voorgesteld
werden door de Tweede Kamer gesteund. De nog
openstaande punten zijn, overeenkomstig het
verzoek van de Tweede Kamer, met voortvarendheid
opgepakt. De voorlichting ten aanzien van
regelingen in de sportbranche is op de website
van de Belastingdienst te vinden. De
Belastingdienst heeft de branche betaald voetbal
ondergebracht bij één landelijk punt. Dit punt
zal worden uitgebreid. De
beroepssportersregeling is tot stand gekomen. De
mogelijkheid van een vaste kostenvergoeding voor
topsporters is onderzocht. En als laatste zijn
er nieuwe regelingen die betrekking hebben op de
fiscale winstbepalingen en subsidies opgesteld.
Deze punten worden hieronder uitgebreider
toegelicht.
Voorgaande neemt natuurlijk niet weg dat er
constant beweging is op het gebied van de sport.
Tijdens behandeling van de evaluatie in de
Tweede Kamer gaven de toenmalige kamerleden aan
zeer content te zijn met de ontwikkeling dat ook
andere departementen dan VWS een sportgevoel
lieten zien . In het verlengde hiervan wordt
tot op heden regelmatig de dialoog met de
sportorganisaties aangegaan. Hierdoor wordt
getracht, in overeenstemming met de wens van de
toenmalige Tweede Kamerleden, eventuele
knelpunten voortijdig op te lossen, zodat, zoals
zij destijds aangaven, de politiek zich slechts
hoeft te mengen in de dialoog indien zaken
vastlopen . Op dit moment heb ik niet de
indruk dat de lopende dialoog met de
sportorganisaties met betrekking tot fiscale
regelingen zich enigszins in een stadium bevindt
dat er sprake zou zijn een vastgelopen situatie,
zoals destijds bedoeld door de Tweede Kamer.
Daarom zal hierna worden ingegaan op enkele
fiscale regelingen die in het leven zijn
geroepen na de opstelling van het rapport in
2000, waarvan enkelen, zoals hierboven ook
aangekondigd, verband houden met de ten tijde
van de inventarisatie nog openstaande punten.
Tevens zal worden ingegaan op de stand van zaken
omtrent enkele punten die op dit moment actueel
zijn.
Fiscale regelingen
Na de inventarisatie in 2000 zijn enkele
regelingen die verband houden met de sport,
uitgebreid dan wel geïntroduceerd. Het betreft
de herbestedingsreserve en een fictieve
aftrekpost voor onder meer (belastingplichtige)
sportverenigingen. Beide regelingen zijn
opgenomen in de Wet op de vennootschapsbelasting
1969. Daarnaast is in de Wet op de loonbelasting
1964 de beroepssportersregeling opgenomen.
Fictieve aftrekpost en herbestedingsreserve
Of een sportvereniging vrijgesteld is voor de
vennootschapsbelasting, is - onder andere -
afhankelijk van de hoogte van de winst. Met
ingang van het jaar 2002 is die grens gesteld op
¤ 7.500 per jaar. Wanneer de winst wordt
berekend om te bepalen of de vrijstelling van
toepassing kan zijn, mag op de winst een
fictieve kostenpost in mindering worden
gebracht. Die fictieve kostenpost bestaat uit
het aan vrijwilligers toerekenen van het minimum
loon, verminderd met de kosten die daadwerkelijk
voor de vrijwilligers worden gemaakt. De
daadwerkelijk gemaakte kosten zijn immers al
direct aftrekbaar en mogen daarom niet nog een
keer mee worden geteld. Wanneer na aftrek van
deze fictieve kostenpost blijkt dat de grens
wordt overschreden, is de vrijstelling niet van
toepassing. In dat geval werd, tot 1 januari
2002, de belastbare winst bepaald zonder
rekening te houden met de fictieve aftrekpost.
De fictieve aftrekpost werd dus alleen gebruikt
om te beoordelen of er sprake was van
belastingplicht. Met ingang van 1 januari 2002
wordt de fictieve kostenpost echter ook gebruikt
voor het vaststellen van de belastbare winst. De
fictieve kosten mogen sindsdien dus
daadwerkelijk in aftrek worden gebracht.
De herbestedingsreserve-regeling is ingevoerd in
2001 en geeft een sportvereniging de
mogelijkheid in een bepaald jaar gelden te
reserveren ter zake van voorgenomen uitgaven die
zich in de drie daaropvolgende jaren zullen
voordoen. Deze regeling kan in het bijzonder
worden bezien in relatie tot subsidies die
sportverenigingen ontvangen. Het komt voor dat
een subsidie tot de fiscale (jaar)winst moet
worden gerekend terwijl de uitgaven waarvoor die
subsidie is bedoeld pas in een later jaar
worden gedaan. In die situatie kan
bovenstaande regeling uitkomst bieden; de
subsidie wordt dan aan de herbestedingsreserve
gedoteerd.
De toepassing van bovenstaande regelingen leidt
tot een lagere winst waardoor de sportvereniging
niet wordt betrokken in de
vennootschapsbelastingheffing, dan wel over een
lager bedrag vennootschapsbelasting wordt
verschuldigd.
Beroepssportersregeling
De beroepssportersregeling is sinds1 juni 2000
van toepassing. Deze regeling is daarna
geharmoniseerd met de artiestenregeling. Deze
geharmoniseerde artiesten- en
beroepssportersregeling is sinds 1 januari 2001
van kracht en bestond bij aanvang uit een
voorheffing over een brede grondslag belast met
een laag tarief van 20%. De kosten van de
sporters konden op basis van deze regeling in de
inkomstenbelasting in aanmerking worden genomen
volgens het regime van resultaat uit overige
werkzaamheden. Na signalen uit de praktijk dat
de regeling een te grove werking zou hebben en
daardoor tot te zware administratieve lasten zou
leiden, is bezien of in de uitvoeringssfeer van
de loonbelasting nog meer maatwerk kon worden
geboden. Naar aanleiding daarvan is een aantal
maatregelen getroffen die zowel voor artiesten
als ook voor beroepssporters van toepassing
zijn.
Bij voortduring wordt er op gelet dat de
regeling in de praktijk hanteerbaar is. Voor
eventuele door betrokkenen gesignaleerde
knelpunten in de uitvoerbaarheid van de
regeling, wordt, in overleg met de sportsector,
geprobeerd een oplossing te vinden. In dat kader
wordt momenteel in overleg met
belangenvertegenwoordigers van sporters gewerkt
aan een praktische handleiding voor het begrip
beroepssporter. Deze handleiding heeft tot doel
organisatoren van sportwedstrijden in de
inhoudingssfeer een handreiking te bieden bij
het bepalen of zij te maken hebben met een
sporter voor wie de beroepssportersregeling
geldt.
Voorts is recentelijk, naar aanleiding van
signalen uit de sportwereld dat de Nederlandse
heffingsregels ten opzichte van andere landen
zouden afwijken, een internationale
rechtsvergelijking met betrekking tot de fiscale
behandeling van buitenlandse sporters en
buitenlandse sportgezelschappen gemaakt. Voor
dit onderzoek zijn diverse buitenlandse
ministeries van Financiën benaderd en heeft het
Internationaal Belasting Documentatiebureau
onderzoek verricht. Uit het onderzoek blijkt dat
de ons omringende sportlanden specifieke fiscale
heffingsregels kennen met betrekking tot
buitenlandse sporters of buitenlandse
sportgezelschappen en dat Nederland op
hoofdlijnen niet afwijkt van de wetgeving van
deze landen. Deze sportlanden hebben, net zoals
Nederland, in beginsel ook de intentie te heffen
van buitenlandse sporters.
Het blijkt dat voor veel landen het toepassen
van deze heffingsregels problematisch is. In het
kader van deze problematiek, de (internationale)
uitwerking van desbetreffende nationale fiscale
regelingen en de enorme ontwikkeling die de
internationale wedstrijdsport het laatste
decennium heeft doorgemaakt, neemt Nederland
deel aan de discussie over dit onderwerp
in OESO-verband. Hoewel het OESO-model en het
commentaar daarop niet bindend zijn voor de
lidstaten, kan deze discussie ertoe leiden de
toewijzing van de heffingsbevoegdheid met
betrekking tot buitenlandse sporters of
sportgezelschappen die grensoverschrijdend
werkzaam zijn, te verduidelijken en de bij de
OESO betrokken landen in staat stellen hun
nationale heffingsregels beter op elkaar af te
stemmen.
De artiesten- en beroepssportersregeling zal in
de loop van 2003 worden geëvalueerd . U zult
over de uitkomsten van de evaluatie in het
najaar van 2003 worden geïnformeerd.
Overige fiscale punten
Vaste kostenvergoeding
In 2001 heeft een uitgebreid onderzoek
plaatsgevonden om te bezien of het mogelijk zou
zijn een onbelaste, vaste kostenvergoeding voor
topsporters in het leven te roepen. Uit dit
onderzoek is naar voren gekomen dat binnen de
categorieën topsporters geen sprake is van
homogene groepen welke onderling eenzelfde
kostenpatroon vertonen. Deze homogeniteit is een
vereiste voor het vaststellen van een onbelaste,
vaste kostenvergoeding. Doordat dit element
ontbreekt, is het niet mogelijk voor topsporters
binnen de fiscale kaders een regeling voor een
vaste kostenvergoeding in het leven te roepen.
Daarom vindt de vergoeding van de
(beroeps)kosten van sporters plaats op basis van
declaraties. Ten aanzien van de declaraties van
topsporters moet, evenals bij andere
belastingplichtigen, bepaald worden welke kosten
belastingvrij vergoedbaar zijn. Dit betreft een
discussie die altijd in beweging is. In de
jurisprudentie komen dan ook situaties aan de
orde waarbij het gaat om de fiscale duiding van
kosten die sporters hebben gemaakt. Vrij
recentelijk heeft de Hoge Raad bijvoorbeeld
nog bepaald dat uitgaven voor voeding en
voedingssupplementen die een topsporter doet om
zijn lichamelijke kracht en gezondheid op peil
te houden, een zodanig persoonlijk karakter
dragen dat zij (onder de Wet op de
inkomstenbelasting 1964) niet als aftrekbare
kosten kunnen worden aangemerkt.
CFK-regeling
Ook in beweging is de toekomst van de
overbruggingsregeling en de regeling voor
nabestaanden- en ouderdomspensioen voor
beroepsvoetballers, verenigd in de zogenoemde
CFK-regeling. Deze regeling is alleen van
toepassing op profvoetballers, maar voor
profwielrenners geldt een vergelijkbare
regeling. Op dit moment vindt een oriënterend
overleg plaats tussen verschillende
departementen, het CFK en
belangenvertegenwoordigers van (top)sporters.
Bedrijfsfitness
In de notitie "Suggesties voor het verlichten
van de administratieve lasten" is een
herformulering van de reikwijdte van de
bedrijfsfitnessregeling aangekondigd. Momenteel
bepaalt de bedrijfsfitnessregeling dat het
(nagenoeg geheel) tijdens werktijd gebruik maken
van voorzieningen voor bedrijfsfitness niet tot
het loon behoort. De aangekondigde
herformulering zou er toe leiden dat ook het
aansluitend aan de werktijd gebruik maken van
deze voorzieningen niet tot het loon behoort. De
budgettaire derving van deze maatregel is
geraamd op ongeveer ¤ 5 mln . Zoals ook in de
notitie aangegeven wordt bij de totstandkoming
van regelgeving een bredere afweging gemaakt
tussen het zoveel mogelijk vermijden en
verminderen van administratieve lasten enerzijds
en doelstellingen inzake handhaafbaarheid,
controleerbaarheid, fraudegevoeligheid en
rechtszekerheid, anderzijds. Nader onderzoek
naar de herformulering van de reikwijdte van de
bedrijfsfitnessregeling zoals in het rapport
opgenomen en naar mogelijke alternatieven voor
deze herformulering heeft uitgewezen dat dit tot
een moeilijk controleerbare en fraudegevoelige
regeling zou leiden. De oorzaak daarvan is dat
het ene moeilijk hanteerbare vereiste - dat de
voorzieningen gedurende werktijd gebruikt dienen
te worden - wordt vervangen door een ander
moeilijk te hanteren vereiste - dat de
voorzieningen aansluitend aan de werktijd
gebruikt dienen te worden. Hiervoor dient immers
zowel het tijdstip van de beëindiging van het
werken als het tijdstip van de aanvang van het
fitnessen vastgesteld te worden. Indien een
werknemer niet op, of niet zeer nabij, zijn
arbeidsplaats fitnesst, dient tevens vastgesteld
te worden hoeveel reistijd de werknemer tussen
werken en fitnessen heeft.
Gezien de hiervoor geschetste afweging heb ik
moeten concluderen dat een herformulering van de
bedrijfsfitnessregeling niet mogelijk is.
Belastingdienst
Sinds 1998 is de branche betaald voetbal
ondergebracht bij de landelijke doelgroep
betaald voetbal in Utrecht. Deze geconcentreerde
fiscale behandeling is uitgebreid met de
nationale overkoepelende organisaties in de
branche betaalde sport. Ook deze organisaties
ressorteren daarmee onder de voorzitter van het
managementteam van de
Belastingdienst/Utrecht-Gooi.
De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.G. Wijn
---
Tweede kamer, vergaderjaar 1999-2000,
26 800 IXB, nr. 31.
Tweede Kamer, 2001/01, 26 429, nr. 10, blz.
3.
Tweede Kamer, 2000/01, 26 429, nr. 10, blz
1.
Wet van 14 december 2000, tot wijziging van
de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet
Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere
belastingwetten c.a. (Veegwet Wet
inkomstenbelasting 2001).
Hoge Raad 2 november 2001, gepubliceerd in
BNB 2002/2.
Kamerstukken II 2001/02, 28 346, nr. 1.
Kamerstukken II 2001/02, 28 346, nr. 1, blz.
37.
---
worden