D66

Softwarepatenten bedreigen Europese innovatie

Kennisontwikkeling

Lousewies van der Laan

Johanna Boogerd


17-09-2003 - De patenten op software die eurocommissaris Bolkestein wil invoeren, zijn slecht nieuws voor de Europese kenniseconomie. Het Europees Parlement moet daar een stokje voor steken, betogen D66-kamerlid Lousewies van der Laan en europarlementariër Johanna Boogerd in de Volkskrant.

---

Dat patenten in veel industrieën de sleutel tot succes zijn, is onomstreden. Geen farmaceutisch bedrijf zou miljoenen investeren in onderzoek naar nieuwe medicijnen als het vervolgens niet de kans zou krijgen flinke winsten te maken na een nieuwe ontdekking. Als het Europees Parlement deze maand echter beslist om ook software met patenten te gaan beschermen, zou dat een ramp zijn voor de Europese kenniseconomie en voor de ontwikkeling van open source software in het bijzonder.

De Europese patentconventie van 1973 sluit software expliciet uit van bescherming. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld formules, esthetische creaties en bedrijfsmethoden. Deze zaken verschillen immers dusdanig van 'fysieke' uitvindingen, dat patenten niet de gunstige uitwerking hebben als in de traditionele industrie. Traditioneel zijn ideeën en innovaties slechts een onderdeel van het productieproces. Maar omdat software niet wordt begrensd door de fysieke realiteit is het nauwelijks iets anders dan een enorme verzameling op elkaar gestapelde innovaties. Of het nu gaat om een tekstverwerker, of om het programma dat de magnetron aanstuurt.

Software wordt momenteel beschermt onder het auteursrecht. Terecht, want het economische model van de software-industrie lijkt meer op het schrijven van een boek dan op het ontwikkelen van een nieuw medicijn. Productiekosten zitten niet in onderzoek, maar in ontwikkeling: het schrijven van de software. Stel nu, dat we litteratoren willen stimuleren nog mooiere verhalen te schrijven. Daartoe kennen we patenten toe aan hun mooiste zinnen. Het zou een ramp zijn voor elke auteur, omdat die eerst de patentstatus van al zijn paragrafen moet onderzoeken. Stel vervolgens, dat een groot bedrijf de zinsconstructie 'Ik hou van jou' gepatenteerd heeft. Gebruikt een schrijver die zin dan toch, dan kan hij worden aangeklaagd en veroordeeld tot betaling van bijvoorbeeld 3% van de boekopbrengt. Het schrijven van boeken is niet langer een vrij en creatief proces, maar een proces dat wordt begrensd door de marges die patentadvocaten aangeven. Het hele karakter van de literatuur zou veranderen, en niet bepaald ten goede. Dat is wat nu met de ontwikkeling van software dreigt te gebeuren.

Concurrentie in softwareland gaat niet om grote, nieuwe uitvindingen. Het gaat erom de ontelbare innovaties die er zijn zo toe te passen dat de consument er eenvoudig gebruik van kan maken. De vondst van een mooie zinsconstructie als 'ik hou van jou' is aardig, maar pas in de context van een verhaal krijgt het een functie. Het eerste boek dat 'ik hou van jou' bevat is niet noodzakelijk het beste. Net zoals de literatuur voortbouwt op wat eerder is geschreven en bedacht, zo doet software dat ook. Daaruit is de zeer snelle ontwikkeling van software in de afgelopen vijftien jaar te verklaren. Het zou jammer zijn als daar een eind aan zou komen. Zeker nu Europa zichzelf tot doel heeft gesteld in 2010 de meest concurrerende kenniseconomie ter wereld te worden.

Een verschil tussen boeken en software is de complexiteit. Waar een boek vaak door één persoon wordt geschreven, is het voor een enkel individu doorgaans onmogelijk om een heel programma te doorgronden. De snelheid van moderne computers en het ontbreken van de beperkingen uit de fysieke wereld maken software tot het meest complexe product dat er is. Waar een medicijn vaak uit slechts één vinding bestaat, een strijkijzer uit wellicht enkele tientallen en een gevechtsvliegtuig wellicht uit enkele honderden of zelfs duizenden, daar bestaat een eenvoudig computerprogramma al snel uit honderdduizenden of miljoenen regels code. Op elke regel of combinatie van regels kan straks een patent rusten. Die werken dan als landmijnen: bij elke regel code kun je er inbreuk op maken en daardoor kan het hele project ten gronde gaan. De complexiteit van software maakt bovendien dat de patenten lastiger te omschrijven zijn, lastiger zijn te vinden en dus dat het vrijwel onmogelijk is vooraf te onderzoeken of iemand anders niet al eerder dezelfde constructie heeft gebruikt.
Softwarepatenten leveren zo veel meer onzekerheid op dan traditionele patenten. En niets is zo slechts voor innovatie en bedrijvigheid als een klimaat van onzekerheid.

In de VS bestaan al softwarepatenten en daar blijken zij niets bij te dragen aan innovatie. De reden dat bedrijven patenten vastleggen is preventief: als zij het niet doen, kan de concurrent hen straks beletten hun eigen software te gebruiken of te verkopen. Bovendien kunnen de vastgelegde patenten worden uitgeruild met die van andere bedrijven. Zo wordt innovatie vervangen door bureaucratie. Voor kleine bedrijven en mensen die werken aan open source software zoals de gratis Windows-concurrent Linux, zijn softwarepatenten nog rampzaliger. Wie zelf niet over een kostbaar patentportfolio beschikt, is volledig overgeleverd aan de goodwill van patentbezitters. Als een klein bedrijf te concurrerend wordt, kunnen softwarepatenten offensief worden ingezet om dat bedrijf kapot te maken of op te slokken.

Wereldwijd zijn er zo'n 35 miljoen internetservers, waarvan zo'n 25 miljoen draaien op open source software. Wat zou het betekenen voor het Internet, wanneer deze allemaal moeten worden vervangen door dure servers van Microsoft omdat de gratis programma's illegaal zijn geworden?

Het Europees Parlement denkt dit probleem te omzeilen, door geld vrij te maken om kleine en middelgrote bedrijven deskundig bij te staan. Dat lijkt sympathiek. De Amerikaanse onderzoekers Bessen & Hunt hebben dit jaar echter een empirische studie verricht naar de macro-economische effecten van softwarepatenten. Zij concluderen dat softwarepatenten onderzoek en ontwikkeling niet stimuleren, maar een vervanging daarvan vormen. Laagdrempelige softwarepatenten betekenen minder strakke standaarden, daarmee méér patenten, en daarmee ook méér vervanging van innovatie.

Geen industrie in Europa is de afgelopen jaren zo innovatief geweest als de softwareindustrie; en dat allemaal zónder patentbescherming. De software die de opkomst van Internet mogelijk maakte is grotendeels gratis, door vrijwilligers geschreven open source software. Dat softwarepatenten niet nodig zijn is evident.

Sommige europarlementariërs lijken zich echter te laten overtuigen door het feit dat de Europese patentwetgeving minder ver gaat dan de Amerikaanse. Daardoor lijkt het een compromis en in Europa zijn we zo geconditioneerd dat het compromis vaak het best haalbare lijkt. Maar slechte wetgeving blijft slechte wetgeving, en ook het huidige voorstel is veel te breed. Bovendien legt Europa zelf gewicht in de schaal als het gaat om dit soort economische kwesties. Er is geen enkele reden om onze patentwetgeving aan die van de Amerikanen aan te passen, hoe graag de VS dat ook willen.

Het EP doet er goed aan volgende week tégen de invoering van softwarepatenten te stemmen. Mochten patenten toch zegevieren in het EP, dan ligt hier een schone taak voor onze Nederlandse regering die de kenniseconomie zo hoog in het vaandel draagt. Brinkhorst moet zich dan inspannen om de introductie van softwarepatenten in Europa alsnog tegen te houden. Want concurrentie moet plaats vinden op basis van innovatie, niet op basis van de vraag wie de meeste patenten bezit of de duurste patentadvocaten kan inhuren.

Johanna Boogerd is namens D66 lid van het Europees Parlement; Lousewies van der Laan is namens D66 lid van de Tweede-Kamer.