European Commission

CJE/03/76

23 september 2003

Arrest van het Hof in zaak C-109/01

Secretary of State for the Home Department/Hacene Akrich

Een onderdaan van een derde land die gehuwd is met een burger van de Europese Unie heeft het recht om in diens land van herkomst te verblijven wanneer de burger die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer met zijn echtgenoot naar dat land terugkeert om er te werken, mits de echtgenoot wettig in een andere lidstaat heeft verbleven

De redenen waarom een echtpaar naar een andere lidstaat verhuist, zijn niet relevant, zelfs indien de verhuizing is bedoeld om )- met het oog op terugkeer naar de eerste lidstaat waar de echtgenoot geen recht van verblijf had toen het echtpaar zich in een andere lidstaat vestigde )- via het gemeenschapsrecht een verblijfsrecht te creëren

Sinds 1989 heeft Hacene Akrich, een Marokkaans onderdaan, verschillende keren gepoogd het Verenigd Koninkrijk binnen te komen en er te verblijven. Zijn verzoeken om een verblijfsvergunning zijn telkens afgewezen. Minder dan een maand nadat hij een tweede keer was uitgezet, keerde hij in 1992 clandestien naar het Verenigd Koninkrijk terug. Terwijl hij illegaal in het Verenigd Koninkrijk verbleef, is hij in 1996 in het huwelijk getreden met een Brits onderdaan, waarna hij in zijn hoedanigheid van echtgenoot om een verblijfsvergunning verzocht. In augustus 1997 is hij uitgewezen naar Dublin, waar zijn echtgenote sinds juni 1997 woonachtig was en van augustus 1997 tot juni 1998 in loondienst heeft gewerkt. In augustus 1998 was haar een baan in het Verenigd Koninkrijk aangeboden.

Begin 1998 vroeg Akrich bij de Britse autoriteiten een inreisvisum aan als echtgenoot van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde persoon. Hij baseerde zich daarbij op het arrest van het Hof in de zaak Singh, waarin het Hof heeft beslist dat een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat arbeid in loondienst heeft verricht in de zin van het gemeenschapsrecht, het recht heeft zich bij zijn terugkeer naar zijn eigen land te laten vergezellen door zijn echtgenoot, ongeacht diens nationaliteit. Deze laatste heeft krachtens het gemeenschapsrecht een recht van binnenkomst en verblijf dat hij rechtstreeks geldend kan maken tegenover de lidstaat wiens nationaliteit de werknemer bezit.

Naar aanleiding van hun aanvraag zijn de heer en mevrouw Akrich ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk te Dublin ondervraagd. Daarbij is gebleken dat zij voornemens waren naar het Verenigd Koninkrijk terug te keren, «omdat zij hadden horen spreken over gemeenschapsrechten, op grond waarvan men na een verblijf van zes maanden elders, kan terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk».

De Secretary of State for the Home Department wees hun verzoek af. Volgens hem was de verhuizing naar Ierland niet meer en niet minder dan een tijdelijke afwezigheid met de uitdrukkelijke bedoeling om voor de heer Akrich een verblijfsrecht te creëren en aldus de bepalingen van de nationale wetgeving van het Verenigd Koninkrijk te omzeilen. Akrich stelde beroep in tegen deze weigering.

Het Immigration Appeal Tribunal waarbij de zaak uiteindelijk aanhangig is gemaakt, heeft het Hof van Justitie verzocht om een antwoord op de vraag of de lidstaat van herkomst in die omstandigheden aan een echtgenoot met de nationaliteit van een derde land het recht op binnenkomst mag weigeren en rekening mag houden met de bedoeling van het echtpaar om zich bij hun terugkeer naar de lidstaat van herkomst op het gemeenschapsrecht te beroepen.

Het Hof herinnert aan het arrest Singh, volgens hetwelk het gemeenschapsrecht een lidstaat verplicht de toegang tot en het verblijf op zijn grondgebied toe te staan aan de echtgenoot van een onderdaan van die lidstaat, die zich met die echtgenoot naar een andere lidstaat heeft begeven om aldaar arbeid in loondienst te verrichten en die terugkeert naar de staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Het Hof beklemtoont evenwel dat het gemeenschapsrecht, inzodnerheid verordening nr. 1612/68 van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers, enkel betrekking heeft op het vrije verkeer binnen de Gemeenschap en geen bepalingen bevat ten aanzien van de rechten betreffende de toegang tot het grondgebied van de Gemeenschap van een onderdaan van een derde land die gehuwd is met een burger van de Unie.

Om aanspraak te kunnen maken op het recht om zich bij de burger van de Unie te vestigen, moet de echtgenoot volgens het Hof wettig in een lidstaat verblijf houden wanneer hij zich begeeft naar een andere lidstaat, waarnaar de burger van de Unie emigreert.

Dit gaat ook op wanneer de burger van de Unie die gehuwd is met een onderdaan van een derde land, terugkeert naar de lidstaat waarvan hij onderdaan is om daar arbeid in loondienst te verrichten.

Wat de vraag inzake misbruik aangaat, herinnert het Hof eraan dat de bedoelingen waarmee een burger in een andere lidstaat werk zoekt, irrelevant zijn voor de beoordeling van de rechtssituatie van het echtpaar op het moment van terugkeer naar de lidstaat van herkomst. Een dergelijk gedrag kan geen misbruik opleveren, ook niet indien de echtgenoot op het moment waarop het echtpaar zich in een andere lidstaat heeft gevestigd, niet over een verblijfsrecht beschikte in de lidstaat van herkomst. Volgens het Hof zou sprake zijn van misbruik, indien de door het gemeenschapsrecht geboden mogelijkheden werden benut in het kader van schijnhuwelijken die worden gesloten om de bepalingen inzake immigratie te omzeilen.

Vervolgens wijst het Hof erop, dat wanneer het huwelijk authentiek is en op het moment waarop een onderdaan van een lidstaat die is gehuwd met een onderdaan van een derde land, terugkeert naar zijn land van herkomst, waar zijn echtgenoot niet de aan het gemeenschapsrecht ontleende rechten heeft omdat hij niet wettig op het grondgebied van een andere lidstaat heeft verbleven, de autoriteiten van de staat van herkomst rekening moeten houden met het recht op eerbiediging van het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Duits.

De integrale tekst van het arrest is vanaf hedenmiddag circa 12 uur op onze Internetpagina

http://curia.eu.int/

te raadplegen.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Cristina Sanz Maroto

Tel. (00 352) 43033667; fax: (00 352) 43032668