Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Westelijk Halfrond, Afdeling Noord-Amerika

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 31 oktober 2003

Behandeld


- F.V.G. Bevort


Kenmerk


- DWH/NM-207/2003

Telefoon


- 070-3485291


Blad


- 1/1

Fax


- 070-3485472


Bijlage(n)


- 1


- - fvg.bevort@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen vande ledenKoenders, Tjon-A-Ten, FierensoverHIV/Aids en het Nederlands-Amerikaans beleid.


---
Graag - bied ik u hierbij- mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door - de leden- Koenders, Tjon-A-Ten, Fierens over - HIV/Aids en het Nederlands-Amerikaans beleid. Deze vragen werden ingezonden op - 8 oktober 2003 met kenmerk - 2030400970.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoorden van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelings-samenwerking, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Koenders, Tjon-A-Ten en Fierens (allen PvdA) over HIV/Aids en het Nederlands-Amerikaans beleid.

Vraag 1
Hoe verhoudt zich het tijdens het bezoek aan Washington van de minister­president en de minister van Buitenlandse Zaken opgestelde Nederlands-Amerikaanse samenwerkingsplan met het Nederlandse ontwikkelingsbeleid met betrekking tot HIV/Aids, gezien het feit dat eenderde deel van de Amerikaanse fondsen aan 'abstinence' (onthouding) besteed dient te worden?

Antwoord
Uitgangspunt bij de formulering van het samenwerkingsplan was dat bestaand beleid en inzichten van beide partijen het kader bepalen waarbinnen samenwerking mogelijk is. Het samenwerkingsplan richt zich dan ook uitsluitend op de deelterreinen van de aids-bestrijding waar Nederland en de Verenigde Staten gedeelde zorgen en overeenkomstige inzichten hebben, te weten bevordering van politieke committering, samenwerking met bedrijfsleven, ontwikkeling van nieuwe preventieve technologieën, versterking van nationale aids commissies en zorg voor wezen en kwetsbare kinderen. Nadrukkelijk is onderkend dat op onderdelen van het HIV/aids beleid, zoals ten aanzien van reproductieve gezondheid en rechten en de Amerikaanse focus op seksuele onthouding, geen samenwerking mogelijk is omdat de inzichten te ver uiteenlopen. Het samenwerkingsplan zal dan ook niet leiden tot wijzigingen van Nederlands beleid op reproductieve en seksuele gezondheid en rechten, noch invloed hebben op de Nederlandse opstelling in internationale bijeenkomsten waar deze thema's op de agenda staan.Inzake de Amerikaanse fondsen, te besteden aan 'abstinence' zij opgemerkt, dat binnen het Presidential Aids Initiative 20 % van de fondsen bestemd is voor preventie. Hiervan dient een derde te gaan naar bevordering van seksuele onthouding.

Vraag 2
Acht u de methode van 'abstinence' en 'just say no' succesvol en realistisch in de strijd tegen HIV/Aids? Vormen deze methoden ook onderdeel van door Nederland gesteund beleid? Zo ja, in hoeverre en op welke manier?

Antwoord
Nee, tenzij deze methode onderdeel uitmaakt van een breder preventiebeleid waar het bevorderen van het gebruik van condooms, en het leren nee zeggen onderdeel van uitmaken.

Vraag 3
Wat betekent exact de zin ' The cooperation plan will involve NGO's, faith based and community based organizations, and national and regional governments as appropriate', in het verslag van de minister van het bezoek aan Washington op 2 en 3 september? 1)

Antwoord
De nadruk van de samenwerking ligt op het landenniveau, waar samenwerking gezocht wordt met alle partners en organisaties die relevant zijn voor aids-bestrijding en daartoe een effectieve bijdrage kunnen leveren. Dat zijn de nationale overheden, lokale maatschappelijke organisaties (al dan niet op religieuze grondslag), het bedrijfsleven, en, waar aanwezig, regionale verbanden zoals SADC. Daarbij is het ook noodzakelijk de rol van geloofsgemeenschappen te onderkennen. Ook zij spelen een belangrijke rol in de zorg voor Aids patiënten en hun omgeving en destigmatisering of juist stigmatisering van Aids. In het eerste geval heeft samenwerking een belangrijke meerwaarde, in het tweede geval moet de dialoog worden aangegaan en moeten religieuze leiders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.

Vraag 4
Op welke manier en in welke mate vindt er met betrekking tot dit samenwerkingsplan afstemming plaats tussen Nederland en de Verenigde Staten?

Antwoord
De samenwerking en afstemming vinden primair plaats op het niveau van de Amerikaanse en Nederlandse ambassades in de betreffende landen. De Nederlandse ambassade hanteert daarbij het kader zoals aangegeven in de nota "Aan Elkaar Verplicht" (Kamerstuk nr. 29234 nr. 1 van 3 oktober 2003). Voorts wordt een monitoring en evaluatie-structuur opgezet nadat activiteiten in kaart en op gang zijn gebracht.

Vraag 5
In hoeverre beïnvloedt dit samenwerkingsplan het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ten aanzien van Hiv/Aids, reproductieve gezondheidszorg en gezinsplanning, waaronder ook advisering met betrekking tot abortus?Antwoord Dit samenwerkingsplan beïnvloedt het Nederlandse Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ten aanzien van de genoemde thema's op geen enkele wijze.

Vraag 6
Welke garanties zijn er dat met betrekking tot het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid de toegang tot alle soorten reproductieve gezondheidszorg gewaarborgd blijft? Gelden deze garanties ook voor het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid op dit terrein?

Antwoord
In de nota "Aan Elkaar Verplicht" is aangegeven dat HIV/Aids, reproductieve gezondheid en rechten en het vergroten van de toegang tot reproductieve gezondheidszorg hoge prioriteit hebben.

Naast Nederland heeft ook de Europese Commissie zich geschaard achter het gehele actieprogramma van de "International Conference on Population and Development" (ICPD) van 1994 en haar committering voor de uitvoering van dit actieprogramma op 31 maart 2003 herbevestigd.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking is voornemens het EU Voorzitterschap aan te grijpen om met name bewustwording over het belang van reproductieve gezondheid en rechten in de toetredende lidstaten te vergroten, de nationale uitvoering van het ICPD actieprogramma te stimuleren en hen actief te betrekken bij de internationale dialoog hierover.

Vraag 7
Kent u het rapport ' ; van de Amerikaanse organisatie Population Action International? 2) Wat is uw reactie op dit rapport?

Antwoord
Ja. Wij hebben kennis genomen van de bevindingen, dat dienstverlening op het gebied van reproductieve gezondheid, inclusief gezinsplanning, verminderd is. De beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen, voor met name arme vrouwen, is verminderd. Ook informatie en voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten aan jongeren zijn afgenomen. Dat is ook de reden waarom reproductieve gezondheid een prioritair thema in het Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is.

Vraag 8
Welke activiteiten voert Nederland uit met betrekking tot reproductieve gezondheidszorg in Ghana en Zambia? Deelt u de conclusie van het hierboven genoemd rapport met betrekking tot de effecten van het Amerikaanse beleid daar? 3)

Antwoord
Nederland is de grootste bilaterale donor in de gezondheidssector in Ghana, waarvan reproductieve gezondheidszorg een belangrijk onderdeel is. Tevens financiert Nederland het Family Reproductive Health Programme (FRHP) en worden activiteiten gesteund om vrouwenbesnijdenis tegen te gaan.

In Zambia steunt Nederland de uitvoering van het Nationale Strategische Gezondheids Plan, waar reproductieve gezondheid onderdeel van uitmaakt. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse activiteiten op het gebied van HIV/Aids bestrijding die verbonden zijn met reproductieve gezondheid en rechten.

Vraag 9
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de Nederlandse en Europese steun aan organisaties die de Verenigde Staten niet langer steunen, zoals toegezegd door uw voorganger in 2001? 4)Antwoord UNFPA, dat sinds 2002 niet meer gesteund wordt door de VS, ontving van Nederland in 2002 en 2003 een bijdrage van ¤ 61 mln. UNFPA heeft in 2002 ¤ 20 miljoen van de EU gekregen, terwijl "International Planned Parenthood Federation" ( IPPF) ¤ 12 miljoen kreeg om projecten in een beperkt aantal Afrikaanse en Caribische landen uit te voeren.

Nederland heeft, evenals Duitsland, Denemarken en Finland de algemene bijdrage aan IPPF verhoogd, hoewel het ontstane tekort daarmee niet gecompenseerd is. In 2002 heeft Nederland aan IPPF ook een additionele bijdrage verleend van ¤ 800.000 voor de aanschaf van reproductieve gezondheidsmiddelen, waaronder voornamelijk condooms en andere anticonceptiva, om het ontstane tekort, als gevolg van de stopzetting van VS financiering van IPPF, te helpen opvangen.

In reactie op het wegvallen van steun uit de VS heeft een aantal internationale NGO's, zoals Mary Stopes International, Nederlandse steun ontvangen.

UNFPA en de Europese Commissie hebben in maart 2003 een overeenkomst getekend voor een driejarig programma inzake reproductieve gezondheid en rechten van Aziatische jeugd (in zeven landen). De EU betaalt ¤ 18,5 miljoen van het totaal van ¤ 22,24 miljoen. UNFPA en een groep NGO's dragen verder bij en voeren dit programma uit.

In reactie op het niet toekennen in 2002 van $34 miljoen bijdrage van de VS aan UNFPA is de "34 million friends" campagne, een grassroots initiatief op gang gekomen in de VS en inmiddels overgewaaid naar Europa. Het doel is 34 miljoen 'vrienden' te mobiliseren, die ieder een dollar beschikbaar stellen aan UNFPA. Even belangrijk als het geld zijn de solidariteit van met name vrouwen, de steun voor de Cairo agenda en voor UNFPA.


1) BUZA03-47


2) - www.populationaction.org en - www.globalgagrule.org


3) Economist, 27 september - 3 oktober jl., 'Pregnant pause', p. 45.


4) Kamervragen van het Lid Molenaar, 25 januari 2001, Aanhangsel-Handelingen nr. 615, vergaderjaar 2000-2001.


---