CENTRAAL PLANBUREAU, DE NEDERLANSCHE BANK EN DE PENSIOEN- &
VERZEKERINGSKAMER
Onderwerp: persbericht
Nummer: 39
Datum: 3 november 2003
Inlichtingen bij Herman Lutke Schipholt (PVK, tel. 06-53165804), Benno
van der Zaag (DNB, tel. 06-524896206) of bij Jacqueline Timemrhuis
(CPB, tel. 070-3383477)
Zekerheid van pensioenaanspraken heeft zijn prijs
De huidige gunstige verhouding tussen te betalen pensioenpremies en
hiermee op te bouwen pensioenaanspraken is niet houdbaar, willen
pensioenfondsen ook in de toekomst met een hoge mate van zekerheid een
welvaarts- of waardevast pensioen kunnen garanderen. Gezien de
onzekerheden op de aandelenmarkt zijn dan immers grotere buffers in de
vermogens van pensioenfondsen nodig om er zeker van te zijn dat de
koers- en daarmee inkomstenfluctuaties kunnen worden opgevangen.
Vanwege de feitelijke intering op de vermogens van de pensioenfondsen
in de jaren 90 en de grote vermogensverliezen in de afgelopen jaren is
de startsituatie waarin de pensioenfondsen aan het begin van de 21e
eeuw verkeren, ongunstig.
Wordt gekozen voor het praktisch garanderen van een welvaarts- of
waardevast pensioen, via indexatie met de stijging van lonen of van
prijzen, dan zijn in de komende jaren drastische premieverhogingen
nodig. Dit zal grote nadelige gevolgen hebben voor de Nederlandse
economie. Het andere uiterste is een stelsel dat alleen nominale
pensioenaanspraken beschermt, en daarmee weinig zekerheid biedt aan de
(toekomstig) gepensioneerden. De benodigde premies zijn dan veel
lager. Of de premies dan zullen uitkomen boven het huidige niveau,
hangt af van de geëiste mate van zekerheid.
Tussen deze uitersten zijn vele mogelijke regelingen denkbaar in de
mate van indexering en in de hardheid van de indexeringstoezeggingen.
Zo is indexering nu al in sommige fondsen geen automatisme, maar
afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Zowel
indexering als de zekerheidseisen aan de pensioenfondsen kunnen druk
zetten op de hoogte van de pensioenpremies in de komende jaren.
Dit concluderen het Centraal Planbureau (CPB), de Nederlandsche Bank
(DNB) en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) in een vandaag
verschenen tussenrapportage over het financieel toezicht op
pensioenfondsen. Deze rapportage is aangeboden aan Staatssecretaris
Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vindt plaats in het
kader van een adviesaanvraag van het kabinet over de gewenste mate van
zekerheid van pensioenaanspraken, daarmee samenhangende
hersteltermijnen bij ontoereikende solvabiliteit van pensioenfondsen,
en de macro-economische gevolgen die hiermee gepaard gaan. De
tussenrapportage brengt de problematiek in kaart door de consequenties
van alternatieve zekerheidsmaatstaven voor twee uiterste vormen van
het pensioencontract te verkennen. Staatssecretaris Rutte zal de
Tussenrapportage doorzenden naar de Stichting van de Arbeid voor
overleg met de sociale partners.
Achtergrond
Het streven is om in 2006 een nieuw Financieel Toetsingskader van
kracht te laten worden. Daartoe wordt in de nieuwe pensioenwet onder
meer vastgelegd met welke mate van zekerheid pensioenfondsen aan hun
pensioenverplichtingen moeten voldoen. Bij een zekerheidsmaatstaf van
99,5% zal ieder pensioenfonds gemiddeld slechts eens in de 200 jaar in
onderdekking raken, bij 95% eens in de 20 jaar. In een situatie van
onderdekking schiet het aanwezige vermogen van een pensioenfonds
tekort ten opzichte van de huidige en toekomstige verplichtingen. Ter
bescherming van (toekomstige) gepensioneerden acht de wetgever dit
onaanvaardbaar. Om te voorkomen dat pensioenfondsen door onverwachte
gebeurtenissen in onderdekking belanden, dienen zij financiële buffers
aan te houden. Met deze buffers kunnen zij schokken opvangen zoals een
plotselinge sterke daling van de aandelenkoersen of de rente. De
buffer moet groter zijn naarmate meer zekerheid wordt verlangd en
naarmate het pensioenfonds zich bloot stelt aan grotere risico's,
onder meer bij het beleggen van het vermogen. De buffer staat in
verhouding tot de verplichtingen. Wanneer een pensioenfonds een harde
toezegging heeft gedaan over indexering van uitkeringen in de
toekomst, nemen de verplichtingen toe en daarmee ook de benodigde
buffer.
In 2006 wordt tegelijkertijd overgestapt op een ander systeem van
waardering van verplichtingen. Niet langer zal gewerkt worden met een
vaste rekenrente. Een actuele (economische) waardering van
verplichtingen zal plaatsvinden, waarbij ook de indexatietoezeggingen
expliciet gewaardeerd worden. Door deze andere waarderingsmethode zal
zichtbaar worden dat de startsituatie waarin de fondsen verkeren
slechter is dan blijkt uit de huidige cijfers. Via forse inhaalpremies
bovenop de kostendekkende premies dienen zij dan zowel de huidige
onderdekking op te heffen als de bijbehorende buffer te herstellen.
Nadere analyse van andere contractvormen in het uiteindelijke advies
Indien de toekomstige indexering een minder hard karakter krijgt, dan
beperkt dit het risico op onderdekking, maar vergroot het tevens de
kans dat de pensioenaanspraken over een bepaald jaar niet kunnen
worden geïndexeerd. Een voorbeeld van een andere contractvorm is het
afhankelijk stellen van de indexering van de financiële positie en/of
resultaten van het pensioenfonds. Voor een adequate advisering is het
nodig om ook dergelijke pensioencontracten te analyseren. Onderzoek
naar deze complexe materie vergt nog een zekere tijdspanne.
Vraagstukken daarbij zijn onder meer de waardering van voorwaardelijke
verplichtingen, mede in relatie tot de formulering van het
indexatiestreven, en de interpretatie van het begrip zekerheid in
relatie tot deze verplichtingen.
De Tussenrapportage is (gratis) beschikbaar als PDF-file.
Centraal Planbureau