De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ostbus 20018
---
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
3 november 2003 ACB/2003/51730
Onderwerp
Meer dan de som
Beleidsbrief Cultuur 2004-2007
Meer dan de som
Beleidsbrief Cultuur 2004-2007
De uitgangspuntenbrief van 1 juli 2003 markeerde het begin van de cultuurnotaprocedure. Daarin is
vastgelegd wat instellingen moeten weten om een aanvraag voor vierjarige rijksfinanciering te kunnen
doen: procedure, criteria en verantwoordingsregels. Uitgangspunten daarbij zijn: meer eigen verant-
woordelijkheid van de instellingen, minder regelzucht en bureaucratie, een zorgvuldige procedure met
transparante criteria en een goede samenwerking met de andere overheden.
De voor u liggende beleidsbrief schetst de contouren van het cultuurbeleid in de breedte, voor de
komende periode. Bij wijze van vertrekpunt is het goed het centrale inhoudelijke uitgangspunt van de
brief van 1 juli te hernemen:
Aan het vergroten van de autonomie ligt de overtuiging ten grondslag dat de kwaliteit van de
kunst alleen goed tot zijn recht komt wanneer zij in vrijheid kan gedijen. Alleen dan kan kunst zijn
bijzondere betekenis vervullen, niet alleen als immateriële verrijking van hen die eraan deelne-
men, maar ook voor de vergroting van de spankracht van de samenleving als geheel. Om die re-
den benadrukt het Hoofdlijnenakkoord het belang van een kwalitatief hoogwaardig cultureel le-
ven. Het is de taak van de overheid de vrijheid van de kunst te waarborgen, en er tegelijkertijd
voor te zorgen dat de betekenis ervan voor de samenleving zo goed mogelijk wordt benut.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag
T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/24
Want een bloeiende cultuur draagt bij aan het creatief en innovatief vermogen van de samenle-
ving, de ondernemingszin, het aanzien van ons land, en heeft ook een samenbindend vermogen.
Dit samenbindend vermogen geldt in het bijzonder voor het erfgoed. Het culturele erfgoed vormt
de materiële neerslag van onze gedeelde cultuur en geschiedenis. Het is niet een veilige haven
om je nostalgisch in beschermd te weten. Kennis van ons erfgoed draagt bij aan een cultureel
zelfbewustzijn dat onmisbaar is in een multiculturele samenleving. In die toegevoegde waarde
voor de samenleving is de rechtvaardiging gelegen voor de ondersteuning van kunst en cultuur.
Dat cultureel zelfbewustzijn is het uitgangspunt voor deze brief. Mijn pleidooi voor een krachtig cultu-
reel bewustzijn laat zich op drie plaatsen nader uitwerken.
In de eerste plaats is het tijd voor een nieuwe benadering van cultuur. De afgelopen jaren werd het
klassieke ideaal van cultuurspreiding steeds meer opgevat als een pleidooi voor de vermaatschappelij-
king van de cultuur. Regels en aanwijzingen over bijvoorbeeld het bereik van specifieke doelgroepen,
hebben bijgedragen aan het beeld dat de cultuursector moet worden ingezet om maatschappelijke
vraagstukken op het gebied van integratie en emancipatie op te lossen. Dat heeft geleid tot een in-
strumentalistisch en voornamelijk op de instellingen gericht beleid. Het kabinet kiest voor een omge-
keerde redenering: niet het maatschappelijk bewustzijn in de cultuur, maar het culturele bewustzijn in
de maatschappij moet worden vergroot. Het gaat niet om de maatschappelijke of politieke 'aansturing'
van het culturele leven, alsof de sector daar vanuit een inherente zwakte behoefte aan zou hebben,
maar om het versterken van de culturele factor in de verschillende sectoren van het maatschappelijk
leven. Dat impliceert aandacht voor cultuur in het onderwijs, de kwaliteit van de openbare ruimte, het
stedelijk investeringsklimaat en het vrijetijdsaanbod. De kracht van cultuur schuilt in zijn innovatief en
creatief vermogen, in het vormgeven van het 'aanzien' van ons land, in zijn samenbindend vermogen, in
de verworvenheden van ons verleden, maar ook in andere manieren van kijken, in het ter discussie
stellen van waarin we ons zeker waanden, en in het steeds opnieuw ijken van waarden.
In de tweede plaats wordt het culturele leven vaak gezien als een piramide, waarbij de internationaal
gewaardeerde kunst de top vormt en de amateurkunst de brede basis. Hoewel het streven om te excel-
leren vaak de drijvende kracht is achter elke kunstbeoefening, versterkt de metafoor van de piramide
de gedachte dat elk niveau daarin slechts in functie staat tot een hoger niveau. Dat veronachtzaamt
dat elke culturele activiteit eerst en vooral een waarde op zichzelf heeft. Bovendien ligt de kracht van
een bloeiende cultuur niet slechts in een goede doorstroming, maar in een algehele wisselwerking tus-
sen en binnen de verschillende culturele domeinen, zoals bijvoorbeeld tussen muziekscholen, professi-
onele en amateur-orkesten, koren, popgroepen en conservatoria. Daarom moet het cultuurbeleid niet
alleen gericht zijn op de top, maar op alle segmenten van het culturele leven en de samenhang ertus-
sen.
Het kabinet geeft prioriteit aan een goede culturele infrastructuur, dat wil zeggen een hoogwaar-
dig, verscheiden en goed gespreid stelsel van culturele voorzieningen. Daarbij gaat het erom de ver-
schillende sectoren te toetsen aan de vraag of het geheel van voorzieningen voldoende samenhang en
wisselwerking vertoont, er niet teveel van hetzelfde is (selectiviteit), terwijl andere, wezenlijke functies
wellicht onvoldoende worden vervuld.
blad 3/24
In de derde plaats heeft sinds de introductie van de cultuurnota de gedachte postgevat dat het cul-
tuurbeleid er vooral uit bestaat elke vier jaar aan de instellingen gedetailleerd voor te schrijven wat zij
in de komende periode moeten doen. Zoals reeds in mijn uitgangspuntenbrief aangegeven: ik zeg niet
wat zij moeten doen, zij moeten mij zeggen wat ze willen gaan doen. Een cruciale opdracht voor het
cultuurbeleid is immers ruimte te scheppen voor de artistieke ontwikkeling op alle terreinen van de
cultuursector. Hoe? Door administratieve lasten te verlichten, de autonomie van de sector te vergroten
en langs die weg de oriëntatie op de overheid zo veel mogelijk te verkleinen. Culturele instellingen zijn
geen dochterondernemingen van het ministerie, maar zelfstandige professionele organisaties die van-
uit hun eigen verantwoordelijkheid vorm geven aan een bloeiend cultureel leven. Dat past ook in het
streven van het kabinet om meer verantwoordelijkheid te leggen bij burgers en bedrijven.
Mijn pleidooi voor een stevig cultureel zelfbewustzijn laat zich vertalen tot drie prioriteiten voor de
komende periode, die ik hierna zal uitwerken.
1. Minder bureaucratie en meer eigen verantwoordelijkheid.
2. Meer samenhang en wisselwerking in het culturele leven.
3. Versterking van de culturele factor in de samenleving.
blad 4/24
1. Minder bureaucratie en meer eigen verantwoordelijkheid
Meer ruimte en minder regels
Meer ruimte scheppen voor de artistieke ambities van instellingen impliceert dat de administratieve
lastendruk voor instellingen omlaag moet. De regelgeving in de vorm van wetten, regelingen en beslui-
ten is in het cultuurbeleid overigens betrekkelijk gering. Dat neemt niet weg dat wat de cultuurnota
betreft, de administratieve last die aanvraag en verantwoording vragen, zoveel mogelijk zal worden
teruggebracht. Daarnaast hebben instellingen te maken met wet- en regelgeving op andere terreinen.
Voorzover sprake is van een onevenredige belasting van culturele instellingen, en voorzover het kabi-
net daar ook iets aan kan doen, zal het zich inzetten voor het terugdringen van regels en bureaucratie.
Daarnaast is er de cumulatie van regels en voorschriften van verschillende overheden en fond-
sen. Erfgoedinstellingen kunnen bijvoorbeeld voor specifieke publieksactiviteiten een beroep doen op
de Mondriaan Stichting. De afzonderlijke regelingen die hiervoor bestonden, zijn vanaf oktober 2003
samengevoegd tot één regeling, die bovendien niet langer voorbehouden is aan musea en archieven,
maar ook toegankelijk is voor instellingen in de archeologische en monumentensector (uitgezonderd
monumenten in relatie tot de Monumentenwet 1988). Kortom, de nieuwe regeling is erfgoedbreed,
klantvriendelijk, minder ingewikkeld en efficiënter.
Ook binnen de monumentenzorg wil ik dereguleren. Het nieuwe instandhoudingsbeleid beoogt:
een verschuiving van restauratie naar planmatig onderhoud, eenvoudiger regelgeving, kortere proce-
dures en een waarborg voor de kwaliteit van de monumentenzorg. Een belangrijk element ervan is de
ontwikkeling van een nieuwe regeling om monumenteigenaren financieel te ondersteunen, waarin
restauratie en onderhoud zoveel mogelijk zijn geïntegreerd. Deze regeling zal naar verwachting op 1
januari 2006 worden ingevoerd. Op korte termijn komt er een voorstel tot wijziging van artikel 34 van
de Monumentenwet 1988, waarmee de rol van gemeenten en provincies bij de verdeling van subsidies
wordt beëindigd. Met ingang van 2004 zal een Rijksinspectie voor de Monumentenzorg toezien op de
kwaliteit van de instandhouding van onze monumenten. Daarom zal de aanwezige kennis en informa-
tie, die van groot belang zijn, worden gebundeld en op een toegankelijke manier worden aangeboden
aan eigenaren, gemeenten, uitvoerders en andere betrokkenen in de monumentenzorg. Zo kunnen
eigenaren eenvoudiger hun monument op een juiste wijze in stand houden.
Monumentenvergunningen zullen op een eenvoudiger manier worden verleend. Op dit moment
leveren twee instanties, te weten monumentencommissies en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
(RdMz), wettelijk verplicht advies aan vergunningverlenende gemeenten. Ik stel voor aan deze dubbele
verplichting een einde te maken. Gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheid. Vanuit het oogpunt
van kwaliteit wil ik dat de RdMz haar rol als kenniscentrum vorm en inhoud geeft en desgevraagd voor
de gemeenten deskundige ondersteuning beschikbaar stelt. Dat neemt niet weg dat ik ook zelfstandig
advies zal geven wanneer het belang van de monumentenzorg daar om vraagt. Ik zal een wetsvoorstel
indienen om de Monumentenwet 1988 op het onderdeel van de verplichte advisering te wijzigen. Daar-
naast zal ik zorgdragen voor aansluiting van de regelgeving uit de Monumentenwet bij het voornemen
van de minister van VROM om te komen tot één integrale VROM-vergunning waarbij er op zal worden
blad 5/24
toegezien, vertragingen bij de vergunningverlening door zogenoemde 'bevriezende effecten' te vermij-
den.1
Om onevenredige regelgeving gestructureerd aan te pakken, is door de bewindslieden van On-
derwijs, Cultuur en Wetenschap een gezamenlijk onderzoek gelast naar de overheidsbrede regeldruk
op onze instellingen. Dit onderzoek valt uiteen in de volgende concrete vragen: welke regels raken
OCW-instellingen? Hoe hoog zijn de kosten die daaruit voortvloeien? Welke regels leiden tot de meeste
irritatie en tot het meeste werk? De uitkomsten zullen begin 2004 beschikbaar zijn. Op grond daarvan
zal ik via interdepartementaal overleg, bestuurlijk overleg en het fondsenoverleg onevenredige lasten
voor de cultuursector bespreken en zoeken naar oplossingen.
Ook in bestuurlijk opzicht valt er winst te boeken. Decentrale overheden hebben last van OCW-
regels in het Actieplan Cultuurbereik. Hoewel de financiering voor vier jaar is afgesproken, dienen
gemeenten en provincies toch jaarlijks een aanvraag in te dienen en verantwoording af te leggen.
Daarnaast is er weinig ruimte voor maatwerk. De procedures voor het aanvragen en de verantwoor-
ding zullen worden vereenvoudigd.
Tot slot wil ik, parallel aan de efficiencykorting bij departementen, ook bij de fondsen de uitvoe-
ringskosten terugbrengen met een gemiddelde van elf procent, mede door de administratieve lasten-
druk voor kunstenaars en culturele instellingen te verminderen. Daarnaast kan de aanvullende korting
van vijf procent, die op het departement wordt ingevuld door taken te verminderen, ook consequenties
hebben voor de fondsen. Deze bezuinigingen dienen uiterlijk in 2006 hun beslag te krijgen. In mijn
halfjaarlijkse overleg met de fondsen zal ik de hiertoe benodigde plannen van aanpak nader bespreken.
Eigen verantwoordelijkheid
Instellingen krijgen meer ruimte, ervan uitgaande dat zij de zwaardere verantwoordelijkheid die daar-
mee gepaard gaat ook kunnen dragen. Die verantwoordelijkheid gaat verder dan de zorg voor continuï-
teit van de bedrijfsvoering of de artistieke ontwikkeling. De maatschappelijke positie van deze instel-
lingen maakt het besturen ervan tot een weliswaar vrijwillige, maar zeker geen vrijblijvende bezigheid.
De praktijk van cultural governance verantwoord en transparant bestuur en toezicht in de culturele
sector is inmiddels vastgelegd in een lijst met 23 aanbevelingen voor besturen van culturele instellin-
gen. 2 Van deze aanbevelingen hebben er zes betrekking op de samenstelling van het bestuur. Wanneer
culturele besturen de samenleving of tenminste hun beoogde publieksgroepen beter weerspiegelen,
leidt dit, zo leert de ervaring, tot betere artistieke en zakelijke resultaten. Ik zal de stappen die instel-
lingen op dit terrein zetten nadrukkelijk volgen en waar nodig ondersteunen.
Institutionele overhead
Met cultuurnotasubsidies wordt niet alleen de cultuurproductie ondersteund, maar ook tal van instel-
lingen die ondersteunende en facilitaire diensten verlenen. Het merendeel van het budget gaat naar
kunstenaars, naar gezelschappen en naar instellingen met een publieksfunctie. Een beduidend kleiner,
maar in de afgelopen decennia gestaag groeiend budget is bestemd voor ondersteunende instellingen.
Deze 'institutionele overhead' in de cultuur vervult een breed scala van functies, zoals informatievoor-
ziening, documentatie en archivering, scholing en opleiding (waaronder de werkplaatsen), onderzoek
1 Met 'bevriezende effecten' wordt bedoelt: bevriezende voorbescherming van een verzoek tot aanwijzing als beschermd monu-
ment, de vertraging die ontstaat wanneer een verzoek gedaan wordt om uit te zoeken of een gebouw monumentwaardig is.
2 Zie www.culturalgovernance.nl
blad 6/24
en debat, internationale contacten, distributie, consulentschap en advisering, vertegenwoordiging en
belangenbehartiging.
Een goed functionerende ondersteunende infrastructuur is belangrijk en de zorg daarvoor maakt
vanzelfsprekend deel uit van het cultuurbeleid. Toch is het goed om de ondersteuningsstructuur kri-
tisch tegen het licht te houden.
Allereerst is de ondersteuningsstructuur voornamelijk sectoraal georganiseerd, met een groot aantal
relatief kleine instellingen die met een beperkte personele bezetting en geringe faciliteiten vaak het-
zelfde werk doen, elk in zijn eigen discipline. De kleinschaligheid en de sectorale organisatie leiden tot
versnippering van middelen en tot doublures. De recente fusie tussen werkgeversorganisaties CNO
(orkesten) en VNT (theatergezelschappen) zou als voorbeeld kunnen dienen voor de professionalisering
van in dit voorbeeld de werkgevers.
In de tweede plaats dwingen de bezuinigingen op de cultuurbegroting om keuzes te maken. Ik
geef prioriteit aan het primaire proces: plannen van kunstenaars, gezelschappen en instellingen met
een publieks- en educatieve taak. Dat betekent dat bij de subsidiëring van ondersteunende instellingen
veel selectiever te werk zal moeten worden gegaan, op een zodanige manier dat wezenlijke functies,
met een herkenbare toegevoegde waarde voor het culturele leven, goed kunnen worden uitgevoerd.
Tenslotte is het de vraag of alle activiteiten die nu worden gesubsidieerd, wel tot de verantwoor-
delijkheid van het Rijk moeten worden gerekend. Ik zal de Raad voor Cultuur daarom vragen om mij te
adviseren over de functies die naar zijn oordeel met voorrang vervuld moeten worden en ze zo mogelijk
in volgorde van prioriteit te plaatsen. Op grond van dit advies zal ik vaststellen welke ervan subsidiabel
zijn. In samenhang daarmee zal onderzoek worden gedaan naar de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de ondersteunende instellingen.
Samenvattend is de beslissing om een ondersteunende instelling te subsidiëren afhankelijk van het
antwoord op drie vragen:
1. wat is de toegevoegde waarde van de activiteiten van deze instelling aan het culturele leven?
2. behoren de betreffende functies tot de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid?
3. voert de instelling ze doeltreffend en doelmatig uit?
blad 7/24
2. Meer samenhang en wisselwerking in het culturele leven
Cultuurbeleid is meer dan een optelsom van subsidiebeslissingen op aanvragen van 750 (of meer) in-
stellingen. Het geheel moet een evenwichtig patroon van voorzieningen opleveren. Trefwoorden daar-
bij zijn: samenhang, wisselwerking, selectiviteit, spreiding en doorstroming. Worden alle, voor het
culturele leven wezenlijke functies goed vervuld? Is er niet teveel van hetzelfde? Zijn er voldoende mo-
gelijkheden voor doorstroming? Hoe is het gesteld met de diversiteit en de spreiding van voorzieningen
over het land. Zijn er open verbindingen met andere sectoren, zoals het toerisme? Is er voldoende
ruimte voor experiment en vernieuwing? Vanuit dit perspectief zal ik naar de verschillende sectoren
van het cultuurbeleid kijken. Dat levert sectorgewijs de hierna volgende prioriteiten op.
Beeldende kunst en vormgeving
Het valt op dat het in de beeldende kunst niet ontbreekt aan ambitie en kwaliteit, maar met de Raad
voor Cultuur constateer ik versnippering en een gebrek aan afstemming en slagkracht. Bovendien is de
sector meer op zichzelf georiënteerd dan op de markt of het publiek. De wirwar en stapeling van subsi-
diestromen en regelgeving bevorderen de subsidieafhankelijkheid en staan ondanks de internationale
belangstelling de ontwikkeling en profilering van beeldende kunst in Nederland zelf in de weg.
Voor kunstenaars bestaan er na hun reguliere opleiding tal van mogelijkheden om zich artistiek
en professioneel verder te ontwikkelen. Er is de markt in de vorm van galeries, particuliere verzame-
laars en bedrijven. Er zijn overheidsvoorzieningen zoals (postacademische) werkplaatsen, de WIK,
subsidieregelingen bij fondsen en andere overheden, en subsidies in het kader van de cultuurnota en
de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving. Een aanzienlijk deel van deze subsidies is gericht op de
productie van kunst, slechts een klein deel op de afname. Om versnippering en doublures te voorko-
men, wil ik de verschillende subsidiestromen transparanter maken en beter op elkaar afstemmen. Bo-
vendien streef ik naar een beter evenwicht tussen aanbod, distributie en afname, en naar een betere
wisselwerking met de markt, in de zin van publiek, verzamelaars en opdrachtgevers.
Idealiter zouden de voorzieningen in de beeldende kunst zodanig moeten zijn opgebouwd, dat
kunstenaars in verschillende stadia van hun artistieke en professionele ontwikkeling hun werk voor het
voetlicht kunnen brengen. Op deze manier zou ook een publiek van jong tot oud en van geïnteresseerd
tot deskundig kunnen worden aangesproken. Dat is nog niet het geval.
In zowel de randstad als de regio zijn kansrijke initiatieven ontwikkeld. Door de versnipperde
inzet van subsidiemiddelen lukt het dergelijke initiatieven vaak niet om uit te groeien tot professionele
instellingen met een helder profiel. Dit vormt met name een probleem voor de centra voor ontwikkeling
en presentatie. Ik wil de financiële middelen gerichter inzetten op steden en instellingen, die zich lan-
delijk profileren op het vlak van beeldende kunst en vormgeving. Daarnaast hecht ik waarde aan een
volwaardig aanbod binnen de regio. Dit vereist een selectievere inzet op kernfuncties binnen de regio,
in tegenstelling tot de huidige versnipperde verdeling van middelen over gelijksoortige initiatieven met
een louter locale oriëntatie.
blad 8/24
Podiumkunsten
Ons land kent veel kleinschalig en vernieuwend aanbod. De afstand tussen dat kleinschalige aanbod en
de grote instellingen is te groot en de afgelopen jaren nog verder gegroeid. De doorstroom van getalen-
teerde jonge regisseurs en choreografen naar de grote gezelschappen komt nauwelijks tot stand.
Daardoor kunnen de topposities kwalitatief onvoldoende worden bezet. Dit leidt tot een kwalitatieve
stilstand van het grootschalig aanbod. De komende jaren dient hoge prioriteit te worden gegeven aan
de ontwikkeling, doorstroming en ondersteuning van toptalent. Het Fonds voor Amateurkunst en Podi-
umkunsten vervult daarin een sleutelrol, met name om de samenwerking met de grote gezelschappen
en regionale productiehuizen vorm te geven. Ook is het van belang dat aan meer ervaren regisseurs en
choreografen die gewoonlijk voor kleinere gezelschappen werken, meer mogelijkheid wordt geboden
grootschalige producties te maken. Dat impliceert voor het fonds dat het selectiever te werk gaat bij
het toekennen van projectsubsidies. Ik zal de Raad voor Cultuur vragen deze prioriteit te betrekken bij
zijn afwegingen en met de staatssecretaris van Onderwijs kritisch kijken naar de rol die de kunstoplei-
dingen hierin kunnen spelen.
Juist in de podiumkunsten dwingen de budgettaire beperkingen tot scherpe keuzen en dient ver-
snippering te worden tegengegaan. In de verschillende disciplines en regio's van ons land dient een
evenwichtig patroon van voorzieningen van theater, dans en muziek geboden te worden. Investeringen
van gemeenten en provincies, maar ook de analyse van het aanbod, zoals opgesteld door de Vereniging
van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties, kunnen bij de beoordeling van initiatieven worden mee-
gewogen. De kwaliteit blijft vanzelfsprekend voorop staan.
Het Fonds voor de Podiumprogrammering en Marketing probeert vraag en aanbod beter op el-
kaar af te stemmen. Het fonds voorziet in een grote behoefte. Het is van belang dat podia in hun pro-
grammering een hoogwaardig artistiek profiel kunnen ontwikkelen. Het fonds speelt hierin slechts een
stimulerende rol. Voldoende regulier programmeringsbudget bieden, is immers een gemeentelijke ver-
antwoordelijkheid. Om de programmering van kleinschalige podia te waarborgen, kan het fonds in de
nieuwe planperiode nog een beperkt deel van zijn budget blijven reserveren ten behoeve van een apar-
te voorziening voor deze categorie van podia.
In het kader van de deregulering zal ik het fonds vragen de regeling te vereenvoudigen. Boven-
dien zal ik het fonds vragen hem te toetsen op mogelijke belemmeringen voor de verschillende discipli-
nes (kamermuziek, jazz, pop, dans, theater, etc.).
Musea
Ook in de museumwereld is wisselwerking van belang: tussen collectie en publiek, tussen bewaren en
tonen, tussen object en verhaal. Musea zijn actief op uiteenlopende terreinen als educatie, digitalise-
ring, conservering, selectie, collectiemobiliteit. Ook buiten de eigen organisatie neemt de dynamiek
toe. Winst is duidelijk zichtbaar bij de musea die onderling samenwerken, coalities sluiten met andere
sectoren zoals het toerisme en de openbare bibliotheken, en meer naar buiten treden, bijvoorbeeld
langs digitale weg. Deze musea functioneren als maatschappelijk en cultureel oriëntatiepunt. Ik heb de
sector gevraagd aan te geven waar de belangrijkste accenten moeten liggen. Mede op basis daarvan
zal ik een museale strategie bepalen. Een ander actueel aandachtspunt is veiligheid. Daarover zal ik de
Tweede Kamer medio 2004 informeren. Mijn voornemens voor de bekostigingssystematiek staan in de
financiële paragraaf van deze brief.
blad 9/24
Selectie en beheer van erfgoed
De cultuurhistorie van ons land gaat van hunebed tot Nachtwacht, van VOC-archieven tot de Van Nel-
lefabriek. Het is een verhaal, geschreven door voorwerpen, gebouwen, antieke wapens, auto's, scher-
ven in de grond. Ze worden door toeristen, bewoners van steden, gebruikers van het land en schrijvers
ieder op hun eigen wijze geïnterpreteerd. Maar niet alles is van gelijk belang voor iedereen. En: het is
niet alleen een taak van het rijk om voor het erfgoed te zorgen al was het maar omdat alles bewaren
onmogelijk en onwenselijk is. Keuzes maken is het parool. Ik wil precies aangeven waarvoor ik verant-
woordelijkheid neem. Het gaat daarbij niet alleen om bescherming, maar ook om meedenken in ont-
wikkelingsvraagstukken om ons historisch besef inhoud en continuïteit te geven.
Er komt steeds meer cultureel erfgoed, maar de beheerscapaciteit groeit niet mee. Het gebouw-
de monumentenbestand dreigt uit zijn voegen te barsten, nu ook de grote naoorlogse bouwproductie
aanspraak doet op de monumentenstatus. Door het verstrijken van de termijn van vijftig jaar dient de
selectievraag zich duidelijk aan. Ook de Raad voor Cultuur wijst op dit probleem. Selectie, herselectie
en herijking van inzichten zijn dan ook nodig om tot een beheersbaar volume aan cultureel erfgoed te
komen. Ik zal hiertoe een aantal acties ondernemen. Samenwerking ligt hierbij voor de hand: met de
Rijksgebouwendienst, die aanzienlijk monumentenbestand heeft, en met de Vereniging van Nederland-
se Gemeenten.
Om te beginnen wil ik de rijksverantwoordelijkheid voor selectie en beheer verduidelijken. Het
rijk is verantwoordelijk voor erfgoed dat het in eigendom heeft, of wettelijke bescherming geniet. Van-
uit mijn generale verantwoordelijkheid zorg ik bovendien voor een goede kennisinfrastructuur, met
onder meer de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemon-
derzoek, het Nationaal Archief en het Instituut Collectie Nederland. Daarnaast zal ik particulieren,
provincies en gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor selectie en beheer van erf-
goed.
Voorts zal ik gedurende één jaar extra selectief omgaan met de aanwas van erfgoed; slechts bij
hoge uitzondering zal ik nieuw erfgoed verwerven of beschermen. Deze 'tussenstop' is noodzakelijk om
gedurende dat jaar inzicht te krijgen in het erfgoedbestand en een nieuw selectiebeleid te ontwikkelen.
Uitgebreide informatierapporten moeten het noodzakelijke inzicht verschaffen. Voor de archeologie
wordt de vereiste informatie gebundeld in een periodieke archeologiebalans. Ook voor de overige erf-
goedsectoren zal ik dergelijke instrumenten laten ontwikkelen. De hieruit verkregen informatie zal als
basis dienen voor mijn selectiebeleid, waarvoor ik in 2005 een plan van aanpak zal presenteren.
Hierin zal het niet uitsluitend gaan over selectievere aanwas. Dit alleen volstaat immers niet om
het erfgoedbestand beheersbaar te maken. Ik zal in het plan van aanpak daarom ook criteria en een
overzicht van het aanbod en de daarop toe te passen selectie formuleren. Omdat de problemen in de
gebouwde en de archeologische monumentenzorg het grootst lijken, krijgt deze voorrang. Ook op het
gebied van de musea en de archieven wil ik concrete stappen zetten. Ik zal in het nieuwe selectiebeleid
het terrein van het mobiele erfgoed opnemen en zal daarbij gebruik maken van het rapport Erfgoed in
beweging van de Stichting Mobiele Collectie Nederland. Het plan van aanpak moet leiden tot heldere
kaders voor selectie en herselectie. In de archeologie is men al begonnen een nationale onderzoeks-
agenda op te stellen. De raad noemt dit terecht een onontbeerlijk selectiekader voor archeologische
opgravingen en de uitwerking daarvan.
blad 10/24
Conservering van erfgoed
Grote delen van ons erfgoed liggen vast in kwetsbaar materiaal; papier, boeken, video's, geluidsban-
den, films, foto's, tekeningen, kaarten etc. De verantwoordelijkheid voor de conservering is verdeeld
over verschillende overheden en eigenaren. De rijksoverheid heeft vanuit zijn algemene verantwoorde-
lijkheid voor het behoud en de toegankelijkheid van ons erfgoed twee omvangrijke programma's opge-
zet: het afgeronde Deltaplan voor Cultuurbehoud en het nog lopende Metamorfoze. Ofschoon de ach-
terstanden nog lang niet zijn weggewerkt, is met deze programma's in de afgelopen jaren substantiële
vooruitgang geboekt. Een voortgezette inspanning blijft noodzakelijk. Ter versterking van de kennisin-
frastructuur is daarom vanuit de OCW-intensiveringsmiddelen een budget van één miljoen euro per
2004 oplopend tot acht miljoen beschikbaar gesteld voor het behoud van wetenschappelijke en cultu-
rele collecties.
Slagvaardig conserveringsbeleid vereist een efficiënte en transparante kennisinfrastructuur. Om
die reden hebben de minister van OCW en ik onlangs de drie kenniscentra het Nationaal Archief, de
Koninklijke Bibliotheek en het Instituut Collectie Nederland benaderd om de samenwerking op het
terrein van conservering en digitale duurzaamheid te intensiveren. Zij moeten komen tot meerjarige
onderlinge afstemming, waarbij de toegankelijkheid van kennis voor collectiebeheerders moet worden
gewaarborgd. Daarnaast moeten er eensluidende kwaliteitseisen en standaarden voor (digitale) con-
servering ontwikkeld worden. Overleg met het Nederlands Instituut voor Beeld- en Geluidsdragers en
het Filmmuseum is daarbij onontbeerlijk.
De resultaten hiervan vormen een belangrijke basis om in overleg met het veld en de bestuurlijke
partners te komen tot een meer coherente en geïntegreerde conserveringsaanpak voor de bibliotheek-
en archiefwereld. De besteding van de intensiveringsmiddelen zal plaatsvinden op basis van voorstellen
van genoemde kenniscentra. De Koninklijke Bibliotheek fungeert hierbij als beheerder van het budget.
Naast de conservering van fysiek materiaal vormt ook het behoud van digitale wetenschappelijke
en culturele bronnen een actueel en urgent vraagstuk. Overeenkomsten met de fysieke conservering
zijn onder meer de enorme omvang, het gevaar van verloren gaan, en het behoud van de functionali-
teit. Over de duurzame beschikbaarheid van gedigitaliseerd erfgoed verderop in deze brief meer. Voor
het behoud van materiaal dat van oorsprong digitaal is, zullen zo snel mogelijk algemene criteria voor
selectie en toegankelijkheid geformuleerd moeten worden. Verder zal ik mij richten op het vergroten
van het bewustzijn bij instellingen en de ontwikkeling van technologische en organisatorische voorzie-
ningen.
Volgend voorjaar zullen de minister en ik de Kamer in een afzonderlijke brief uitgebreider infor-
meren over de ontwikkelingen en het beleid ten aanzien van conservering en digitaal behoud.
blad 11/24
Letteren
De overheidsbemoeienis met de letteren is relatief bescheiden en dat is een goede zaak. De infrastruc-
tuur van de literaire sector en het boekenvak is stevig en functioneert naar behoren. In veler ogen, ook
die van de Raad voor Cultuur, vormt de vaste boekenprijs een hoeksteen van die infrastructuur en een
onmisbaar instrument voor de instandhouding van een breed en kwalitatief hoogwaardig boekenaan-
bod. Naar verwachting zal de parlementaire behandeling van het initiatief-wetsvoorstel over de vaste
boekenprijs nog dit jaar kunnen plaatsvinden.
Een ongunstige ontwikkeling verdient niettemin aandacht. De markt voor het algemene boek
stagneert, er worden minder boeken verkocht en de tijd die mensen lezend doorbrengen loopt nog
steeds terug. Dit is zorgelijk. De leesbevordering wil ik daarom in de komende cultuurnotaperiode prio-
riteit geven. Onlangs is de evaluatie van het huidige beleid afgerond. De Raad voor Cultuur zal ik advies
vragen, hoe het lezen in de komende periode aan te moedigen.
De letterenfondsen het Fonds voor de Letteren, het Nederlands Literair Produktie- en Vertalin-
genfonds en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten hebben hun belang voor de diversiteit en
kwaliteit van het cultureel waardevolle boek bewezen. Het huidige beleid wil ik dan ook continueren,
mogelijk in gewijzigde maatvoering. Mede in de context van de stagnerende verkoop en lectuur van het
algemene boek zal ik de positie van de drie letterenfondsen nader bezien, inclusief de mogelijkheid om
de drie letterenfondsen samen te voegen.
Uitgebreider dan in deze brief mogelijk is, zal ik in 2004 in een brief aan de Tweede Kamer de
wenselijke accenten in het letterenbeleid voor de periode 2005-2008 beschrijven alsmede een actuele
visie geven op de inhoudelijke ontwikkelingen in het letterenveld en de maatschappelijke relevantie
van lezen en literatuur in de huidige kennissamenleving. De leesbevordering en de positie van de lette-
renfondsen zullen eveneens aan de orde komen. Daarnaast zal ik aandacht besteden aan de positie van
onze taal als uiting van ons cultureel bewustzijn, in overleg met de minister en de staatssecretaris van
Onderwijs. Ook vanuit cultureel perspectief is het behoud van het correct gesproken en geschreven
Nederlands belangrijk.
blad 12/24
3. De culturele factor in de samenleving versterken
Cultuur moet niet benaderd worden als een geïsoleerde sector. Het is vooral een factor die op steeds
meer beleidsterreinen betekenis heeft en een belangrijke stimulerende kracht kan zijn. Dat vraagt om
initiatief en om nieuwe allianties.
Creatieve industrie
Cultuur is een economische groeisector van formaat. De creatieve industrie bestaat uit kleinschalige
culturele bedrijvigheid, bijvoorbeeld op het terrein van audiovisuele media, vormgeving of muziek. Ook
het grootschalige bedrijfsleven dat bijvoorbeeld met media en entertainment de grenzen overschrijdt,
hoort erbij. De omvang van de creatieve industrie op nationale schaal is geschat op 2,2 procent van de
totale werkgelegenheid. Volgens deze schatting blijkt Nederland de derde in Europa te zijn, na het Ver-
enigd Koninkrijk en Denemarken.3
Onduidelijk is vaak welk aandeel de creatieve industrie in de regionale economie heeft en welke
knelpunten culturele bedrijven ervaren. In Eindhoven is onlangs onderzoek gedaan naar de creatieve
industrie ter plekke. De sector blijkt daar goed voor ongeveer 8 procent van de regionale werkgelegen-
heid meer dan in de bouw (7 procent) of het onderwijs (5,5 procent). Wat de omzet van de creatieve
industrie betreft, die bedraagt naar schatting 1,2 miljard euro, zo'n 3 procent van de totale omzet in de
regio Eindhoven.4
De creatieve industrie is kapitaalextensief, kennisintensief, arbeidsintensief en milieuvriendelijk.
Geen wonder dat Europese steden en regio's als Barcelona, Nordrhein-Westfalen en Glasgow met ge-
richte investeringsprogramma's de tanende zware industrie of afnemende haveneconomie vervangen
voor clusters van creatieve bedrijven op audiovisueel gebied, in de ICT en het design. In Rotterdam
voert het plaatselijke Ontwikkelingsbedrijf een tweesporenbeleid. Niet alleen heeft men gunstige vesti-
gingscondities geschapen voor audiovisuele bedrijven, maar tegelijk stimuleert de stad investeringen
in film en televisieproductie via een fonds met een lokale bestedingsverplichting. Een aparte filmcom-
missioner haalt internationale producties naar de Maasstad, ter versterking van de regionale economie
en het dynamische imago van de stad.
Creativiteit is een cruciale productiefactor in de kenniseconomie, van levensbelang voor de ont-
wikkeling 'van een generiek technologiebeleid naar een actief innovatiebeleid'. Deze draait immers niet
op technologie alleen, maar wordt steeds meer afhankelijk van slimme combinaties van technologie en
de toepassing van niet-technologische factoren, zoals artisticiteit in vormgeving en creativiteit bij de
structurering van informatie. Culturele innovatie is vaak het geheim achter het commerciële succes
van tal van producten en diensten. Ik acht de tijd rijp om de creatieve industrie beter in kaart brengen
en zicht krijgen op de kracht en zwakte ervan. In het bijzonder wil ik zicht krijgen op de rol die de crea-
tieve industrie kan hebben in het innovatiebeleid.
Cultuur als economische kracht
Cultuur heeft ook andere economische effecten. Cultuur draagt bij aan nationaal prestige en een repu-
tatie van creativiteit, ondernemingszin en beschaving. Bedrijven nemen het culturele klimaat van een
3 M. Soendermann, Culture Industries and Cultural Employment in Europe. Working paper. Bonn: 2001
4 R. Kerste et.al, Het creatief DNA van de regio Eindhoven. Tilburg: ETIN Adviseurs, 2003.
blad 13/24
stad mee in hun beslissing zich ergens te vestigen.5 Werknemers vinden het op hun beurt belangrijk
dat de stad waarin ze werken een hoogwaardig cultureel aanbod biedt. De culturele sector heeft bo-
vendien belangrijke economische uitstralingseffecten op belendende sectoren als het toerisme, de
horeca en de middenstand. Niet toevallig hebben musea, monumenten, de podiumkunsten en de film
een lange traditie van particulier mecenaat en initiatief. Hoewel de rol van de overheid in delen van de
cultuur prominent is, behoeft het geen betoog dat de vitaliteit en dynamiek van de sector gebaat is bij
de voelbare aanwezigheid van particulieren en bedrijfsleven, die vanuit betrokkenheid investeren in
cultuur. De regeling Cultureel Beleggen, die durfkapitaal aantrekt voor bijzondere projecten en activi-
teiten in de podiumkunsten en musea, wordt momenteel getoetst door de Europese Unie op de vraag of
er sprake is van marktverstoring. Bij goedkeuring zal het kabinet deze regeling onverwijld invoeren.
Het verdient aanbeveling om de verschillende onderzoeken die in stedelijke en regionale context
inmiddels zijn gedaan naar de economische impact van cultuur op andere segmenten van de samenle-
ving, te bundelen. Aan de hand van deze bevindingen wil ik tot concrete maatregelen overgaan die de
economische kracht van cultuur beter benutten. Steden met een culturele dynamiek en het ministerie
van Economische Zaken zijn in dezen natuurlijke partners, zoals ook in andere Europese landen de
praktijk is.
Cultuur en auteursrecht
Het auteursrecht is de wettelijke basis om creatieve prestaties te exploiteren. De economische beteke-
nis van het auteursrecht bedroeg in 1998 17 miljard euro.6 Het auteursrecht is dan ook van fundamen-
teel belang voor vrijwel elke culturele bedrijfstak. Maar hoewel producenten baat hebben bij een goede
bescherming van hun rechten en een billijke vergoeding, verkiezen de gebruikers van beschermd werk,
zoals musea en archieven, lage kosten en weinig wettelijke belemmeringen. In het algemeen verwacht
ik van gesubsidieerde instellingen dat zij terdege stilstaan bij de mogelijke auteursrechtelijke handelin-
gen die zij verrichten en toestemming vragen aan rechthebbenden. De praktijk heeft uitgewezen dat
partijen er in veel gevallen onderling uitkomen. Daarom stel ik mij terughoudend op.
Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat in het digitale domein meningsverschillen ontstaan
over de regeling van de auteursrechten en de hoogte van de verschuldigde vergoeding. Natuurlijk moet
bij de uitoefening van het auteursrecht ook rekening worden gehouden met het maatschappelijk be-
lang van een continue culturele productie en een laagdrempelige toegang tot informatie. Onlangs
rondde TNO-STB een door mijn departement gefinancierd rapport af: Cultuurpolitiek, auteursrecht en
digitalisering. Mede aan de hand van de reacties van diverse betrokken partijen op dit stuk zal ik de
cultuurpolitieke visie op het auteursrecht verder ontwikkelen. Ook zal onderzocht worden hoe het au-
teursrecht met betrekking tot de informatie over de rijkscollecties nader vorm kan krijgen.
Cultuur en media
De media, en met name de publieke omroep, zijn belangrijke producenten en distributeurs van kunst
en cultuur. In feite is de publieke omroep een culturele voorziening van formaat, zowel in financiële
termen als in termen van zendtijd. In 2002 besteedde de publieke omroep circa 133 miljoen euro aan
de programmering van kunst en cultuur. Daarnaast werden ook culturele voorzieningen als het Mu-
5 R. Florida, The Rise of the Creative Class, New York, 2000.
6 Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam, De economische betekenis van het auteursrecht in
1998, Amsterdam 2000.
blad 14/24
ziekcentrum voor de Omroep, het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties en het
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid uit de omroepbegroting bekostigd. Wat de aandacht voor
kunst en cultuur betreft, in 2002 besteedden omroepen ruim een kwart van hun totale zendtijd aan
programma-onderdelen van culturele aard, waarvan 13 procent expliciet betrekking had op kunst.
Op dit moment vindt bij de publieke omroep de visitatie plaats, zoals voorgeschreven in de Me-
diawet. Op basis van het visitatierapport, verwacht in april 2004, zal ik bezien welke conclusies dat
oplevert ten aanzien van de taakuitoefening van de publieke omroep, ook op cultureel gebied. Ik zal
daarbij ook aandacht besteden aan registraties van podiumuitvoeringen en aan de mate waarin de
publieke omroep erin slaagt om kunst op toegankelijke wijze onder de aandacht te brengen van uiteen-
lopende publieksgroepen.
Cultuur en ruimtelijke inrichting
Het behoud van ruimtelijke kwaliteit en de ontwikkeling ervan zijn niet langer gescheiden: ze maken
onderdeel uit van één integrale ruimtelijke opgave. Interdepartementale samenwerking moet de basis
vormen voor de culturele ambities in de planologie. Deze culturele planologie zal het architectuurbe-
leid koppelen aan het Belvederebeleid. Dat betekent: de inbreng van ontwerpende disciplines bij ruim-
telijke projecten versterken, en tegelijk de cultuurhistorie als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikke-
ling inzetten. De Nota Ruimte biedt de kans om culturele noties, de benadering van de culturele plano-
logie, de ervaringen met Belvedere en die met Grote Projecten te betrekken bij het ruimtelijk beleid.
Een direct aangrijpingspunt om mijn inbreng in de ruimtelijke ordening te vergroten is de archeo-
logie. Door het verdrag van Valletta in te voeren, zal een jarenlange voorbereidingsfase worden afge-
sloten en is archeologie een integraal onderdeel van het ruimtelijke ordeningsproces geworden, im-
mers, ruimtelijke ingrepen zullen niet meer plaats kunnen vinden zonder de archeologische waarden in
de bodem te benutten. Ik heb het wetsvoorstel daartoe naar de Tweede Kamer gestuurd.
Tegelijkertijd is het nodig, vanuit de optiek van de monumentenzorg, om naast het beleid dat is
gericht op het behoud van objecten, een gebieds- en ontwikkelingsgerichte omgang met het gebouwde
erfgoed te faciliteren. Vooral voor het architectonische en stedenbouwkundige erfgoed van de naoor-
logse woonwijken is dit van belang. Ik zal zelf investeren in ruimtelijke programma's en/of projecten, zo
mogelijk via het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Aansluitend op het interdepartementale
architectuurbeleid 2001-2004 'Ontwerpen aan Nederland' is een vervolgtraject in gang gezet voor de
periode 2005-2008. Hierin wordt de verbinding met culturele planologie en de continuering van de
Nota Belvedere nader uitgewerkt.
Culturele diversiteit en integratie
Door het Kabinet-Kok II is 'culturele diversiteit' prominent op de cultuurpolitieke agenda geplaatst.
Helaas is zowel in het debat als in de uitvoering van het beleid meer nadruk komen te liggen op het
gehanteerde middel dan op het na te streven doel. In de komende periode wil ik die doelen verhelderen
en ze zoveel mogelijk verbinden met de vaste waarden van het cultuurbeleid. Kunsten en cultureel
erfgoed kunnen een markante bijdrage leveren aan maatschappelijke ontwikkelingen. Die kracht moet
worden benut, zonder de kunst tot politiek instrument te maken.
Op de keper beschouwd is wat wij 'de Nederlandse cultuur' noemen permanent in beweging, het
resultaat van eeuwen van 'intercultureel verkeer'. Sedert de komst van de Groot-Romeinse beschaving
blad 15/24
naar de Hollandse moerassen zijn al onze 'tradities' het resultaat van grensoverschrijdende culturele
dynamiek doordat wij reizen, doordat wij immigranten ontvangen, doordat wij boeken vertalen en
televisie kijken. Die dynamiek heeft het huidige Nederlandse culturele landschap gevormd: herken-
baar, eigen en toch beweeglijk. Voor ons nationale en dus ook ons internationale culturele karakter is
die interculturele wisselwerking een niet weg te denken gegeven: kennis nemen van elkaars culturele
praktijken, wederzijds respect voor elkaars creativiteit. Deze culturele diversiteit, opgevat als inhoude-
lijke rijkdom en veelzijdigheid, is eigen aan onze culturele ontwikkeling. De bevordering daarvan sluit
dus ook aan op de gangbare doelen van het cultuurbeleid: het bevorderen van de kwaliteit van het cul-
turele aanbod, van de spreiding van kunst en cultuur en het verzekeren van de toegankelijkheid daar-
van, zeker als kunstenaars en cultuurmakers overheidssubsidie voor hun activiteiten ontvangen. Bij
het hanteren van het begrip culturele diversiteit wil ik derhalve de aandacht verbreden tot intercultu-
rele verrijking en de rol van de overheid daar op richten.
Naast diversiteit is 'integratie' het tweede beeldbepalende element uit het multiculturele debat,
de wens dat de zojuist genoemde diversiteit zich ook ontpopt als een samenbindend vermogen van cul-
tuur. Dat is de multiculturele paradox. Het cultureel erfgoed, dat de materiële neerslag vormt van de
gedeelde taal, cultuur en geschiedenis van de Nederlandse samenleving, speelt daarbij een belangrijke
rol. Kennis van ons erfgoed draagt bij aan het cultureel zelfbewustzijn dat onmisbaar is voor het inter-
culturele debat en voor een stevige positie van de Nederlandse cultuur in internationale context. Het
'gesprek met de anderen' kan niet zonder het 'gesprek met de vorigen'. De vraag is hoever de overheid
in zijn cultuurbeleid moet gaan om dat samenbindend vermogen uit te lokken of zelfs af te dwingen van
gesubsidieerde kunstenaars en culturele instellingen.
Het bestaande diversiteitsbeleid kan effectiever worden door het te differentiëren. Het is niet zo
dat van iedere instelling verwacht moet worden dat men in even grote mate nieuw publiek werft, be-
staande uit ruim omschreven doelgroepen als 'allochtonen' of 'jongeren'. Dergelijke definities doen
geen recht aan de veel grotere en fijnmazige diversiteit van leefstijlen en (sub)culturen die inmiddels in
ons land ontstaan is. Het is zinloos en onmogelijk iedere publieksgroep bij elk facet van het culturele
leven te willen betrekken. Het culturele landschap als geheel dient de diversiteit van de maatschappij
beter te weerspiegelen. Een eenvoudige en succesvolle methode is diversiteit niet alleen tot uitdruk-
king te laten komen in de vernieuwing van het repertoire en de marketing, maar ook in de samenstel-
ling van bestuur, directie en personeel. In de afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in voorzieningen
die diversiteit stimuleren, en ik vind het belangrijk hier ook in de toekomst aandacht aan te blijven
schenken. Instellingen hebben op dit punt een maatschappelijke verantwoordelijkheid waar te maken.
Een aantal organisaties heeft hierin al het goede voorbeeld gegeven en ik wil deze best practices graag
aanmoedigen en benutten.
De 2%-doelgroepenmaatregel schaf ik met ingang van 2005 af. De regeling beantwoordt niet aan
de gedifferentieerde en gedereguleerde aanpak die mij voor ogen staat; bovendien zijn de resultaten en
effecten ervan niet goed te meten. Ik wil mij meer richten op concrete plannen en de maatschappelijke
effecten daarvan. Het budget dat gemoeid was met de maatregel (circa vier miljoen euro) maakt vanaf
2005 deel uit van het cultuurnotabudget. Ik zal in mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur aan-
dringen op een integrale afweging waarin culturele diversiteit nadrukkelijk wordt gewaarborgd en ge-
waardeerd, ook in financiële zin. Het gaat daarbij voornamelijk om overwegingen met betrekking tot
het maatschappelijk bereik en de functie van instellingen binnen het bestel. Naar aanleiding van de
blad 16/24
discussie in de Tweede Kamer op dit punt, zal ik de raad verzoeken te waarborgen dat hij de kwaliteit
van niet-westerse cultuuruitingen herkent. De Rotterdamse Kunststichting heeft bijvoorbeeld de tradi-
tionele kwaliteitscriteria vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht uitgebreid met aanvul-
lende criteria.7 Uiteraard is het aan de raad om hierover een standpunt in te nemen.
Cultuur en onderwijs
Dat cultuureducatie een onmisbaar onderdeel is van het cultuurbeleid, behoeft geen betoog. Cultuur
hoort thuis in het hart van het onderwijs. Culturele bagage is onmisbaar bij de persoonlijke ontwikke-
ling van kinderen, jeugd en jong-volwassenen. Cultuureducatie levert een bijdrage aan verwezenlijking
van een centrale doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord: Meer mensen die meedoen. Vandaar dat extra
geïnvesteerd zal worden in het project Cultuur en School, een intensivering die van vier miljoen euro in
2004 zal oplopen tot 22 miljoen in 2007. Dit biedt scholen de ruimte om cultuureducatie zelfstandig
gestalte te geven, conform de voorgenomen Herziening Kerndoelen Basisonderwijs. Scholen zullen
structureel gebruik kunnen maken van cultuur, niet alleen door met hun leerlingen kunst- en erfgoed-
instellingen te bezoeken, maar ook door cultuur te integreren in lesstof en didactiek.
Erkennen dat cultuur behoort tot de algemene ontwikkeling van elk kind en een onmisbaar on-
derdeel van het onderwijs moet gaan uitmaken, betekent dat de extra middelen voor Cultuur en School
het best op hun plek zijn bij de scholen zelf. In de aanloop naar die situatie, die vanaf 2007 ingaat, zal
ik de eigen culturele ambities van scholen aanmoedigen, en tegelijk het gesprek met de culturele sec-
tor voeren. Zo krijgt het onderwijs, met haar ondersteunende instellingen, de ruimte om een eigen
visie op cultuur te formuleren, inclusief de daarbij passende plannen. Scholen zullen bijvoorbeeld spe-
cifieke activiteiten willen ontwikkelen, met een theater, festival of museum, niet als afnemer, maar als
partner. Om deze omslag te faciliteren zal ik met decentrale overheden in overleg treden om culturele
instellingen te helpen zich voor te bereiden op de nieuwe rolverdeling. Het einddoel van het beleid is en
blijft: cultuur een niet weg te denken element maken in het onderwijs, vanaf het vroegste onderwijs tot
het eindexamen. Het betekent ook: investeren in de vruchtbare samenwerking tussen de sectoren cul-
tuur en onderwijs.
Belangrijke accenten voor de komende periode zijn:
1. Cultuureducatie structureel verankeren in het onderwijsprogramma, door in te spelen op veran-
deringen in het onderwijs, zoals de herziening van de kerndoelen in het primair onderwijs en in de
basisvorming.
2. Een impulsprogramma voor docenten lanceren, om de culturele vorming van aanstaande docen-
ten te verbreden en verdiepen en docenten te ondersteunen in hun rol als cultuurdrager.
3. De allianties tussen culturele instellingen en scholen verder uitbouwen. Dit wordt onder meer
gerealiseerd door nieuwe afspraken over samenwerkingsprojecten tussen scholen en culturele
instellingen, die gezamenlijk gesubsidieerd worden door het rijk, de provincies en de steden.
4. De taken van het Bureau Erfgoed Actueel effectief beleggen. Deze organisatie heeft de afgelopen
jaren het gebruik van cultureel erfgoed in het primair en voortgezet onderwijs een flinke duw in
de rug gegeven. Al in de vorige cultuurnota is aangekondigd dat het bureau vanaf 2005 ophoudt
7 Bijvoorbeeld: 'context', 'integriteit' en 'traditie'. Verschillende invalshoeken zijn te vinden in H. Beerekamp et.al: De kunst van
het kiezen. Rotterdam: RKS e.a; in het bijzonder de bijdragen van S. Nekuee, B. Top en L. Saraber.
blad 17/24
te bestaan. De beleidsontwikkelingsfunctie van het bureau wordt voortgezet in de projectgroep
Cultuur en School, de loketfunctie met informatie- en onderzoekstaken wordt ondergebracht bij
Cultuurnetwerk Nederland en de branchespecifieke taken worden voortgezet in een nieuwe or-
ganisatie, die nauw samenwerkt met provinciale erfgoedhuizen, landelijke erfgoedkoepels en or-
ganisaties op het terrein van kunsteducatie.
Cultuureducatie krijgt uiteindelijk vorm in concrete samenwerking tussen scholen en culturele instel-
lingen op het lokale niveau. Bij de uitwerking van Cultuur en School zijn daarom gemeenten en provin-
cies voor mij belangrijke partners. Ik wil dit najaar met hen tot bestuurlijke afspraken komen om de
cultuureducatieve infrastructuur te versterken, opdat beter kan worden ingespeeld op de vraag van de
scholen.
Cultuur en de openbare bibliotheek
Voor velen is de openbare bibliotheek het primaire cultuurportaal. Het is de meest gebruikte en meest
laagdrempelige culturele instelling in ons land, zo bleek ook weer bij de evaluatie van het Actieplan
Cultuurbereik. Bijna alle basisscholen hebben een structurele relatie met een openbare bibliotheek
voor cultuureducatieve en onderwijsondersteunende activiteiten. Als instrument om een cultureel
bewustzijn te bevorderen zullen de bibliotheken een belangrijke rol blijven spelen.
Maar de potentie van bibliotheken als brede maatschappelijke voorziening is groter dan alleen
cultuur. De voorziening kan nog beter worden benut dan nu gebeurt. De bibliotheek is een publiek ken-
nisinstituut: zowel een bron van informatie als een actief en deskundig verzamelaar van informatie op
elk denkbaar terrein. Hij is een belangrijke onderwijspartner bij de ontwikkeling van taal-, lees- en
informatievaardigheden, ten behoeve van het studiehuis en ter ondersteuning van docenten.
Eind 2001 zijn de bibliotheekbranche, IPO, VNG en het Rijk begonnen aan een innovatieslag,
zodat de bibliotheek zijn spilfunctie in de culturele infrastructuur en in de kennissamenleving kan be-
houden en versterken. Gedurende de komende cultuurnotaperiode moet de vernieuwing van het open-
baar bibliotheekstelsel voor een belangrijk deel zijn beslag krijgen, niet alleen bestuurlijk, maar vooral
ook in inhoudelijk en kwalitatief opzicht. Ook de bijzondere bibliotheekvoorziening voor visueel gehan-
dicapten wordt momenteel organisatorisch en technisch-inhoudelijk verbeterd. De aansluiting op de
openbare bibliotheken is een aandachtspunt.
Voor het vernieuwingsproces van de openbare bibliotheken kan ik uit de intensiveringsmiddelen
voor het beleidsterrein van OCW een forse financiële bijdrage toezeggen, oplopend van twee miljoen in
2004 tot een bedrag van twintig miljoen in 2007 en verder. Deze gelden zullen onder meer worden
benut om landelijke nieuwe producten te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van ICT. Daarnaast
worden ze gebruikt om best practices te stimuleren en een kwaliteitszorgsysteem voor het bibliotheek-
stelsel in te voeren. Met de convenantspartners zal ik overleggen over de resultaten die eind 2008 be-
reikt moeten zijn, de bijdragen van een ieder en de wijze waarop de middelen worden gebruikt. Ik
streef naar een vernieuwd stelsel aan het eind van 2008, zowel kwalitatief-inhoudelijk als organisato-
risch.
Cultuur en ICT
Juni 2003 bracht de Raad voor Cultuur zijn advies uit over cultuur en ICT. Ik sluit mij aan bij het door
de raad geschetste perspectief dat informatiseringsinspanningen in de culturele sector beter moeten
blad 18/24
gaan aansluiten bij eCulturele innovatie. Met de raad hecht ik belang aan de onderzoeks- en ontwikkel-
functie die eCultuur heeft. Culturele organisaties maken steeds meer onderdeel uit van grotere net-
werken van kennis- en cultuuroverdracht. Dat betekent dat ze beter moeten samenwerken en hun
informatiseringsinspanningen op elkaar afstemmen.
Dit geldt in het bijzonder voor erfgoedbeherende instellingen. Digitalisering van de collecties bij
erfgoedbeherende instellingen heeft in potentie sterke verbindingen met onderwijs, wetenschap, de
creatieve industrie en de kenniseconomie. Niet zonder reden concludeert de Adviesraad voor het We-
tenschaps- en Technologiebeleid dat de geesteswetenschappen, met inbegrip van de kunst- en cul-
tuurdisciplines, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de interpretatie van cultuurveranderin-
gen in het digitale tijdperk. Om dit te stimuleren zullen gedigitaliseerde erfgoedbronnen beter en duur-
zamer beschikbaar moeten komen voor burgers, beroepsbeoefenaren en het onderwijs. Erfgoedbehe-
rende instellingen moeten daarin het initiatief aan zichzelf houden.
Knelpunt is echter dat bij veel van deze instellingen onderlinge afstemming, duurzaamheid en
continuïteit geen vanzelfsprekende uitgangspunten zijn bij digitalisering. Veel initiatieven houden te
weinig rekening met standaarden. Daardoor sluiten ze niet aan op een nationale infrastructuur en
dreigen ze de aansluiting met het publiek te missen. Dit hangt voor een groot deel samen met het vrij-
blijvende karakter van afspraken over normering en uniformering en het gebruik ervan. Geen enkele
instelling binnen de sector heeft op dit moment de slagkracht en positie om standaarden en procedures
namens het gehele veld als prime directive vast te stellen. In mei 2002 is de Tweede Kamer per brief
hierover geïnformeerd.
De vereniging Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) en de Raad voor Cultuur zijn daarom gevraagd te
adviseren over de wijze waarop het gebruik van standaarden voor digitalisering beter kan worden ge-
organiseerd. Zowel DEN als de Raad voor Cultuur pleit voor het opzetten van een genormeerd, zelfre-
gulerend kwaliteitszorgsysteem. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de diverse kenniscentra
en voor de brancheorganisaties voor het erfgoed.
Voor de facilitering en borging van een dergelijk systeem en de toepassing ervan door individuele
musea, archieven en (wetenschappelijke) bibliotheken, stel ik de komende jaren extra middelen be-
schikbaar. Deze maken onderdeel uit van de investeringen in een top-kennisinfrastructuur door het
kabinet en lopen op van één miljoen euro in 2004 tot een bedrag van negen miljoen in 2007 en verder.
Doelstelling is dat de afzonderlijke investeringen in de digitalisering van erfgoed gezamenlijk beter
gaan bijdragen aan één, voor de burger gemakkelijk toegankelijke Digitale Collectie Nederland. Om dit
te bereiken moet ook de afstemming tussen de landelijke, provinciale en lokale overheden worden ver-
beterd. En die met de fondsen over de toepassing van het beoogde systeem binnen de diverse
subsidiekaders.
ICT speelt niet alleen een rol bij het toegankelijk maken van collecties, maar ook bij het informe-
ren van burgers over het culturele aanbod . De initiatieven hiervoor zijn versnipperd. Verschillende
overheden en instellingen steken middelen en energie in het bouwen en onderhouden van portals en
websites. Het zicht van de over het internet surfende cultuurliefhebber wordt er daardoor niet beter
van. Bovendien kunnen er op verschillende plekken, via verschillende methodes toegangskaartjes voor
voorstellingen en tentoonstellingen worden geboekt. In vervolg op het initiatief dat mijn voorganger
heeft ondernomen om te komen tot een nationale ticketlijn, wil ik nagaan hoe de verschillende activi-
teiten ten aanzien van digitale informatievoorziening over cultuur beter op elkaar kunnen worden afge-
blad 19/24
stemd. De mogelijkheden voor de online verkoop van tickets op een centrale plek op het internet kan
eventueel in een later stadium nader worden verkend.
Stedelijke en regionale dynamiek
Kunst en cultuur gedijen in een stedelijke of regionale omgeving met voldoende culturele dynamiek,
dat wil zeggen: wisselwerking tussen initiatieven van kunstenaars, instellingen, podia en hun publiek.
Zowel gemeenten en provincies als het rijk zijn gebaat bij de versterking van het culturele klimaat.
Daarom wil ik intensiever gaan samenwerken met gemeenten en provincies. De sterke punten van een
stad of regio vormen daarbij het uitgangspunt, zodat hun culturele profiel kan worden verscherpt. Dit
gebeurt deels door de toekenning van instellingssubsidies, deels door samenwerkingsprogramma's
zoals het Actieplan Cultuurbereik.
Instellingssubsidies
Zoals reeds aangegeven in de uitgangspuntenbrief staat bij de beoordeling van aanvragen van instellin-
gen in het kader van de cultuurnota het oordeel van de Raad voor Cultuur over de artistiek-inhoudelijke
kwaliteit voorop. Een negatief oordeel kan ertoe leiden dat het voortbestaan van een instelling op het
spel komt te staan. Dat is in het cultuurnotasysteem ingebouwd. Het beëindigen van subsidierelaties
biedt ruimte voor nieuwe initiatieven. Ik vind het van belang dat deze flexibiliteit behouden blijft. Het is
overigens van groot belang te kijken naar de gevolgen van het eventuele verdwijnen van een instelling
voor het culturele leven in een stad of regio. De raad betrekt sowieso het samenstel aan culturele voor-
zieningen in een stad of regio in zijn advisering. Niettemin zal ik de raad vragen behalve op de ontwik-
kelingen per discipline, ook expliciet in te gaan op de culturele ontwikkelingen in de landsdelen. Overi-
gens heb ik in de brief van 1 juli al aangegeven dat aan het oordeel van de raad andere conclusies kun-
nen worden verbonden dan waartoe een advies strekt. Daarbij kunnen bestuurlijke, financiële, be-
drijfsmatige en beleidsmatige overwegingen een doorslaggevende rol spelen.
Actieplan Cultuurbereik
De afgelopen jaren hebben rijk, provincies en grotere steden gezamenlijk vormgegeven aan het Actie-
plan Cultuurbereik. Een onafhankelijke visitatiecommissie heeft in het voorjaar van 2003 een positief
oordeel uitgesproken over de voortzetting ervan. De gezamenlijke matchingsprogramma's tussen de
overheden hebben een toegevoegde waarde voor de ontwikkeling van het publieksbereik en de actieve
deelname aan cultuur. Rekening houdend met de aanbevelingen van de visitatiecommissie zal het Ac-
tieplan voor nog eens vier jaar worden voortgezet. Binnen het nieuwe Actieplan Cultuurbereik wil ik
ruimte creëren om de structurele samenwerking tussen culturele instellingen te verbreden en te inten-
siveren. Met deze zogenaamde culturele netwerken kan een omvangrijker en breder publiek worden
bereikt. Nog voor het einde van dit jaar worden met IPO en VNG afspraken gemaakt over een vervolg
op het Actieplan Cultuurbereik.
Andere vormen van samenwerking
Vanuit verschillende landsdelen is de gedachte geopperd om over te gaan tot de oprichting van regiona-
le fondsen voor het stimuleren van culturele ontwikkeling. Enkele landsdelen hebben toegezegd con-
crete plannen voor te leggen. Tijdens het Algemeen Overleg over de uitgangspuntenbrief is de vraag
blad 20/24
gesteld of dit betekent dat er voor elke discipline een apart fonds per regio komt. Dat is met nadruk niet
de bedoeling. Maatwerk per landsdeel aan de hand van een inhoudelijke gemotiveerde benadering met
aandacht voor speerpunten per regio heeft de voorkeur. Dit betekent dat de arrangementen die daaruit
voortkomen niet per se de vorm van een fonds hoeven te hebben. Ik ben in gesprek met de landsdelen
over de vorm en de wijze van financiering van dergelijke arrangementen. Besluitvorming vindt plaats in
de tweede helft van 2004, rekening houdend met de cultuurnota.
Cultureel bewustzijn in internationaal perspectief
Cultuurmakers gaan niet de grens over omdat de overheid dat wil, maar op grond van innerlijke drijfve-
ren. Men wil zich meten met de omgeving, zoekt inspiratie en tevens nieuwe afzetmarkten voor cultu-
rele producten. Op die manier veroveren Nederlanders internationaal aanzien en komt de wereldcul-
tuur bij ons. Ik zal deze wisselwerking en dynamiek waar nodig ondersteunen.
Mijn verantwoordelijkheid reikt overigens verder dan het faciliteren van het internationale ver-
keer van culturele instellingen. Er zijn immers belangen die het niveau van een afzonderlijke instelling
overstijgen. Andere doelstellingen zijn bijvoorbeeld de export van Nederlandse cultuurgoederen stimu-
leren. Ook afwegingen van buitenlandpolitieke aard kunnen een rol spelen. Soms kan het collectieve
belang echter nog verder reiken dan het specifieke Nederlandse belang. Nederland maakt immers deel
uit van de internationale gemeenschap, en geeft daar sinds jaar en dag op uitdrukkelijke wijze invulling
aan. Dat schept verplichtingen, maar ook mogelijkheden. Het betekent bijvoorbeeld dat wij ook steun
bieden aan landen die hun culturele structuur willen versterken. Deze doelstellingen zijn niet nieuw in
het internationale cultuurbeleid.
Advies Internationaal Cultuurbeleid
In het kader van een mid term evaluatie van het internationaal cultuurbeleid in de lopende cultuurno-
taperiode heeft de Raad voor Cultuur onlangs het Advies Internationaal Cultuurbeleid uitgebracht,
waarop ik samen met mijn collega van Europese Zaken separaat zal reageren. Op een enkel punt zal ik
nu al ingaan. Zo ben ik blij met de uitspraak van de raad dat hij internationalisering als een van de
kerntaken van instellingen beschouwt. Ook wijst de raad terecht op de noodzaak van een stevige infra-
structuur voor internationale activiteiten. Dit zal dan ook aan bod komen bij de aangekondigde door-
lichting van de ondersteuningsstructuur. Wel moet er een focus zijn in de internationale activiteiten
van instellingen: is het bijvoorbeeld nodig om het Nederlandse boek overal ter wereld in gelijke mate te
promoten? Moeten we in een land als Japan alle cultuursectoren evenredig presenteren? Mede daarom
zal, ook op advies van de Raad voor Cultuur, worden onderzocht of het internationale culturele verkeer
gebaat is bij een versterking van de coördinerende functie, zodat meer gericht en in onderlinge samen-
hang, internationale activiteiten plaatsvinden.
Homogene Groep Internationale Samenwerking-cultuurmiddelen
Het reguliere internationale culturele verkeer dat door cultuurnota en fondsen wordt gefinancierd is
dankzij de HGIS-cultuurmiddelen de afgelopen jaren in belangrijke mate geïntensiveerd. Die verwor-
venheid wil ik behouden, inclusief de rol die fondsen en sectorinstituten in dit verband spelen bij de
distributie. De staatssecretaris van Europese Zaken en ik houden overigens vast aan het projectmatige
blad 21/24
karakter van de HGIS-cultuurmiddelen en hun besteding via een aparte procedure, om zo te voorko-
men dat ze worden besteed aan pseudo-structurele activiteiten.
Unidroit-verdrag
Om de internationale illegale handel in cultuurgoederen beter te kunnen bestrijden, zal een wetsvoor-
stel worden ingediend dat ertoe strekt het eerste protocol bij het verdrag van Den Haag inzake de ex-
port van cultuurgoederen uit bezet gebied te effectueren. Wat de implementatie van het Unidroit-
verdrag uit 1995 betreft, het verdrag over de teruggave van gestolen en illegaal uitgevoerde cultuur-
goederen, zal ik de Tweede Kamer voor de zomer van 2004 informeren over de uitkomsten van het door
mijn ambtsvoorganger aangekondigde onderzoek naar de juridische consequenties ervan. Afhankelijk
van de gekozen lijn ten aanzien van het Unidroit-verdrag zal moeten worden bezien in hoeverre het nog
wenselijk is het Unesco-verdrag uit 1970 te ratificeren, het verdrag om de onrechtmatige invoer, uit-
voer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden. Daarnaast zijn er werkafspraken
met het Ministerie van Financiën, die tot doel hebben de illegale handel in cultuurgoederen te bestrij-
den.
Collectiemobiliteit
Door de verborgen schatten uit musea te tonen kan het publiek de ogen worden geopend voor onbe-
kend gebleven aspecten van hun en andermans erfgoed. Zo kan de Europese Unie niet alleen bijdragen
aan de ontplooiing van de culturen van de lidstaten, maar tegelijk ook het gemeenschappelijk cultureel
erfgoed in de schijnwerpers plaatsen. Eén van de instrumenten om de collectiemobiliteit te stimuleren
zijn goede indemniteitsregelingen, die grote tentoonstellingen en de uitwisseling van langdurige bruik-
lenen mogelijk maken. Momenteel wordt onderzocht hoe de Nederlandse indemniteitsregeling verbe-
terd en versoepeld kan worden. De samenwerking op dit gebied wil ik bevorderen. In het najaar van
2004 vindt er in het kader van het Nederlands voorzitterschap een internationaal congres plaats over
collectiemobiliteit in Europa. Begin 2005 zal de Kamer worden bericht over de behaalde resultaten en
de plannen voor het vervolg.
Voorzitterschap Europese Unie
Medio 2004 zal Nederland het voorzitterschap bekleden van de Europese Unie. Traditioneel bekom-
mert Nederland zich als voorzitter ook om cultuur en media, zoals aan de verdragen van Maastricht en
Amsterdam valt af te lezen. De bijzondere aandacht voor cultuur en media in Europese context komt
dit keer naar voren door de aandacht die hieraan gegeven wordt in de discussies over de Europese
Grondwet, en de voorbereiding van nieuwe stimuleringsprogramma's voor cultuur en media. Nederland
zal zich inzetten voor een nieuw cultureel werkprogramma van de EU-raad, op basis van een evaluatie
van het vorige. Belangrijke onderwerpen daarbij zijn: de bescherming van het culturele erfgoed, digita-
lisering, media, de actualisering van de AV-agenda, Cultuur en School, en in het bijzonder de mobiliteit
van kunstenaars en collecties.
blad 22/24
4. Financieel kader
Algemeen
Op het cultuurbudget moet op grond van het Hoofdlijnenakkoord met ingang van 2005 jaarlijks 19 mil-
joen euro worden bezuinigd. Daarnaast zijn er in samenhang met het onderwijsbeleid, intensiveringen
voor Cultuur en School, digitalisering van het erfgoed en vernieuwing van de bibliotheken, die oplopen
tot 51 miljoen euro in 2007.
Uitgangspunten bij het invullen van de financiële taakstelling zijn:
de ondersteuningsstructuur relatief zwaarder belasten en de cultuurproductie alsmede de fondsen
relatief ontzien. De fondsen leveren immers een onmisbare bijdrage aan culturele ontwikkeling.
versnippering, doublures en overlap tegengaan: niet te veel van hetzelfde.
grotere selectiviteit betrachten.
efficiency verbeteren en administratieve lasten en regels verminderen.
Het budget dat beschikbaar is voor de ondersteuningsstructuur wordt verlaagd van 53 naar 47 miljoen
euro, een verlaging van ruim 10 procent. Het budget dat beschikbaar is voor cultuurproducerende
instellingen wordt verlaagd van 276 naar 269 miljoen euro, een verlaging van 2,5 procent. Tevens zal
het budget voor de fondsen met 1,6 miljoen worden verlaagd tot ruim 75 miljoen euro. Het restant van
de bezuinigingen van 4,7 miljoen euro wordt ten laste gebracht van de overige uitgaven.
De noodzakelijke herschikkingen van subsidies aan instellingen in de Cultuurnota 2005-2008,
zullen een extra beslag op de financiële middelen leggen als gevolg van frictiekosten ingevolge de Wet
Algemeen Bestuursrecht. De Tweede Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Musea
In de uitgangspuntenbrief heb ik aangekondigd dat de grondslag voor de bekostiging van de voormalige
rijksmusea zal worden aangepast. De raad heeft hier inmiddels advies over uitgebracht en onder-
schrijft dat de kosten van de instandhouding van rijkscollecties een 'harde en in principe onaantastbare
ondergrens' van het totale subsidie zijn. Ik bezie of de bekostiging hiervan in de toekomst geen onder-
deel meer zou moeten zijn van de vierjaarlijkse beoordeling via de cultuurnota, maar overeenkomstig
de langlopende overeenkomsten voor het beheer van rijkscollecties en de huur van rijksgebouwen,
separaat en voor langere tijd vast moet worden gelegd. Aan de hand van ervaringen met het begro-
tingsmodel dat hiervoor ontwikkeld is, zal ik een besluit nemen en daarover de Tweede Kamer informe-
ren.
blad 23/24
Financieel kader 2005-2008 in miljoen euro (cijfers 2005)
Relatieve omvang Budget voor Korting hoofd- Budget na
bezuiniging hoofdlijnenakkoord lijnenakkoord hoofdlijnenakkoord
Ondersteunende 10,4 % 52,6 5,5 47,1
instellingen
Cultuurfondsen 2,1 % 76,9 1,6 75,3
Cultuurproducerende 2,5 % 276,3 6,9 269,3
instellingen
Huisvesting musea 36,6 36,6
Overige uitgaven 2,1 % 225,0 4,8 220,3
Totaal 667,4 18,8 648,6
blad 24/24
Tot slot
Cultuurbeleid wordt gemaakt in het grensgebied van twee waarheden. De ene is dat een jaarlijkse uit-
gave van circa 665 miljoen euro een gedegen onderbouwing verdient, zodanig dat het culturele leven
en de samenleving als geheel daar resultaten van mogen verwachten. De andere waarheid is dat kun-
stenaars en cultuurmakers zowel professionelen als amateurs werk verrichten dat een grote intrin-
sieke waarde heeft. Die waarde is niet alleen maatschappelijk of sociaal of economisch interessant,
maar die is van zichzelf kostbaarder dan je kunt benoemen. Zoals sommige munten kostbaarder zijn
dan de nominale waarde die erop vermeld staat, of zelfs meer waarde vertegenwoordigen dan overeen-
komt met het gehalte aan edelmetaal.
Deze dubbele waarheid in het cultuurbeleid heb ik recht gedaan door onder het motto Minder
bureaucratie en meer eigen verantwoordelijkheid de rolverdeling tussen de overheid en de culturele
sector duidelijker af te bakenen en te verdelen. Bovendien heb ik voor een groot aantal sectoren bin-
nen de cultuur aangegeven hoe het evenwicht en de dynamiek zouden kunnen worden versterkt: Meer
samenhang en wisselwerking in het culturele leven. Niet alleen met het oog op doorstroming en effec-
tiviteit, maar ook met het oog op diversiteit en toegankelijkheid. Tenslotte heb ik geïnventariseerd op
welke terreinen de rol, die cultuur voor de Nederlandse maatschappij als geheel heeft, zou kunnen
worden versterkt. Die inventarisatie levert een aantal voornemens en doelstellingen voor de komende
jaren op, een programma met als doel: De culturele factor in de samenleving versterken.
Bij dat alles stel ik mij veel voor, niet alleen van het overleg met culturele branche- en beroeps-
verenigingen, instellingen en kunstenaars, maar ook van de op vele terreinen te realiseren gezamenlij-
ke aanpak met collega's in het kabinet en met andere overheden. Cultuur is meer dan een som. Het
cultuurbeleid kan eraan bijdragen dat het geheel van de maatschappij meer is dan de som van de sa-
menstellende delen. De beste invulling van onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen
dat kunstenaars en cultuurmakers hun werk in vrijheid kunnen verrichten voor een samenleving die
daar belang in stelt en daarvan profiteert.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
(mr. Medy C. van der Laan)