De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2003/3528
datum
03-11-2003
onderwerp
Hofarrest Nitraatrichtlijn
TRC 2003/8504
bijlagen
---
Geachte Voorzitter,
Met het oog op het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 6 november a.s. wil ik u mede
namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer informeren over de gevolgen van het Hofarrest van 2
oktober jl. voor het mestbeleid.
Deze brief bevat allereerst een nadere analyse van het arrest, in
aanvulling op de brief aan uw Kamer van 2 oktober jl. Vervolgens zal
ik op hoofdlijnen schetsen welke consequenties de Hofuitspraak heeft
voor het nationale beleid en op welke wijze ik invulling zal geven aan
mijn ambitie om te komen tot een forse reductie van administratieve
lasten voor de sector en uitvoeringslasten voor de overheid. Ten derde
zal ik aangeven welke route wij zullen volgen om te komen tot tijdige
en volledige overeenstemming met de Europese Commissie over de
aanpassing van het beleid. Tot slot zal ik ingaan op de positie van
het huidige instrumentarium tot aan de invoering van het nieuwe
stelsel.
datum
03-11-2003
kenmerk
DL. 2003/3528
bijlage
1. Analyse Hofarrest
In de brief van 2 oktober jl. is een eerste analyse van het Hofarrest
over de Nederlandse implementatie van de Nitraatrichtlijn (zaak
C-322/00) weergegeven. Nadere analyse heeft niet geleid tot nieuwe
inzichten inzake de interpretatie van het arrest en de gevolgen
daarvan voor de Nederlandse wetgeving. De Nederlandse analyse is ook
voorgelegd aan ambtenaren van de Europese Commissie. Daaruit is
gebleken dat zij deze analyse delen. Onderstaand wordt nader ingegaan
op deze analyse.
Gebruiksnormen
Het Hofarrest (middelen 3 en 4) laat er geen misverstand over bestaan
dat het stelsel van verliesnormen niet toereikend is om te kunnen
voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit bijlage III.1.3 en
bijlage III.2 van de Nitraatrichtlijn. Ingevolge bijlage III.1.3 moet
Nederland voorschriften vaststellen betreffende de beperking van het
op of in de bodem brengen van meststoffen gebaseerd op een balans
tussen de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en de
stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting.
De maatregelen moeten ingevolge bijlage III.2 bovendien waarborgen dat
de elk jaar op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest een
bepaalde hoeveelheid per hectare niet overschrijdt (thans 170 kg
stikstof per hectare per jaar).
Verliesnormen sturen volgens het Hof op een te laat moment in de
stikstofcyclus. De Nitraatrichtlijn heeft ten doel de verontreiniging
van water door stikstof te beperken en te voorkomen, en is dus gericht
op preventie. Daarbij moet verontreiniging overeenkomstig artikel 174,
tweede lid, EG bij voorrang aan de bron worden bestreden. Het Hof
oordeelt dat aan deze verplichting alleen kan worden voldaan door
middel van een stelsel van gebruiksnormen. Gebruiksnormen gelden
immers voor de input en blijken dus noodzakelijk om verontreiniging te
beperken en te voorkomen.
Op Nederland rust derhalve de verplichting om gebruiksnormen voor de
totale bemesting op bedrijfsniveau in te voeren, alsmede
gebruiksnormen voor dierlijke mest.
Wat betreft de gebruiksnorm voor totale bemesting stelt het arrest
vast dat ook rekening moet worden gehouden met de netto-mineralisatie
per bedrijf en met de stikstofbinding door vlinderbloemige gewassen.
Om de naleving van de normen te kunnen toetsen lijkt het Hofarrest
ruimte te laten voor het hanteren van forfaitaire waarden, mits deze
waarden een redelijke en voldoende adequate benadering van de
werkelijkheid zijn. Dit is nog een punt van overleg met de Commissie.
De gebruikte rekenregels en forfaitaire waarden moeten waarborgen dat
de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem wordt gebracht de
door de richtlijn gestelde grenzen niet overschrijdt.
Ten aanzien van de derogatie overweegt het Hof nog dat deze alleen
voor de toekomst geldt na aanvaarding door de Commissie (ro 123 en
124), waarbij de Commissie voorwaarden kan stellen.
Verscherpte maatregelen voor de uitspoelingsgevoelige gronden
Het Hof constateert dat de Nederlandse autoriteiten zich gedurende het
eerste actieprogramma bewust zijn geweest van de noodzaak om althans
voor droge zandgronden aanvullende of verscherpte maatregelen te
treffen (middel 6). Het oordeelt dat de betrokken maatregelen nog niet
van kracht waren vóór het verstrijken van de in het met redenen
omkleed advies gestelde termijn (6 december 1999). Per 1 januari 2002
zijn de droge zandgronden aangewezen en gelden voor deze gronden
verscherpte normen. Deze strengere normen zijn evenwel verliesnormen
in het kader van Minas, die het Hof niet toereikend acht.
Voorschriften betreffende gebruiksomstandigheden
Het Hof stelt vast dat Nederland vóór het verstrijken van de in het
met redenen omkleed advies gestelde termijn (6 december 1999) een
viertal maatregelen niet had vastgesteld die dienen te zijn opgenomen
in de code van goede landbouwpraktijken (middel 5).
Het gaat om de volgende maatregelen:
* voorschriften voor de periodes die niet geschikt zijn voor het op
of in de bodem brengen van andere meststoffen (kunstmest) dan
dierlijke mest (bijlage II A.1);
* voorschriften betreffende het op of in de bodem brengen van mest
op steile hellingen (bijlage II A.2);
* voorschriften betreffende het op of in de bodem brengen van mest
in de nabijheid van waterlopen (bijlage II A.4);
* voorschriften betreffende methoden voor het op of in de bodem
brengen van kunstmest en dierlijke meststoffen, waarmee de afvoer
van nutriënten naar het water wordt beperkt.
Op al deze punten zijn inmiddels voorschriften gesteld:
* Er is in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) een periode
vastgelegd waarin het gebruik van kunstmest verboden is.
* Er zijn in het Bgm en het Besluit overige organische meststoffen
(Boom) voorschriften opgenomen inzake het gebruik van meststoffen
op steile hellingen.
* Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij is van kracht
geworden, waarmee beperkingen worden gesteld aan het gebruik van
meststoffen nabij waterlopen.
* Er zijn in het Bgm, aanvullend op de verbodsperiode en de
bepalingen met betrekking tot omstandigheden waaronder het gebruik
van kunstmest verboden is, voorschriften opgenomen met betrekking
tot de regelmatige verspreiding van kunstmest.
Omdat deze maatregelen te laat zijn vastgesteld, spreekt het Hof zich
hier niet over uit. Met de Commissie zal worden besproken of deze
voorschriften afdoende zijn.
Minimum opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen
Het Hof overweegt dat ingevolge artikel 5, vierde lid, sub a, van de
Nitraatrichtlijn, in samenhang met bijlage III.1.2, Nederland
verplicht is tot het treffen van een dwingende regeling inzake de
opslagcapaciteit van tanks voor dierlijke mest op bedrijfsniveau
(middel 1). De opslagcapaciteit moet groter zijn dan die welke vereist
is voor de langste periode waarin het op of in de bodem brengen van
dierlijke mest in de betrokken kwetsbare zone verboden is, behalve
wanneer ten genoegen van de bevoegde instantie kan worden aangetoond
dat elke hoeveelheid mest boven de werkelijke opslagcapaciteit op een
voor het milieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd.
Verder overweegt het Hof dat de richtlijn geen generieke afwijking
toestaat. Alleen per geval mag aan bepaalde bedrijven worden
toegestaan om af te wijken van de minimumnorm, voorzover is aangetoond
dat de dierlijke mest die niet op het bedrijf kan worden opgeslagen,
op een voor het milieu onschadelijke wijze zal worden afgevoerd.
2. Consequenties Hofarrest voor het nationale beleid
Nederland is gehouden het Hofarrest volledig uit te voeren. Het is aan
de Europese Commissie om te beoordelen of Nederland voldoende
uitvoering geeft aan het arrest en of dit tijdig gebeurt. Is de
Commissie van oordeel dat dit niet het geval is, dan kan zij een
dwangsomprocedure starten bij het Hof van Justitie en daarbij een
dwangsom eisen voor elke dag dat Nederland nalatig is het Hofarrest
uit te voeren.
Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom wordt onder meer
rekening gehouden met de ernst en de duur van de overtreding vanaf de
datum van het eerste arrest van het Hof in de inbreukprocedure, 2
oktober 2003.
De Commissie heeft volledige uitvoering van het arrest nadrukkelijk
als voorwaarde gesteld voor het goedkeuren van de derogatie. Gegeven
het Hofarrest moet Nederland een ingrijpende stelselwijziging
doorvoeren. Het nieuwe stelsel moet worden vervat in het nieuwe
actieprogramma en de goedkeuring verkrijgen van de Europese Commissie.
Pas als de Commissie het volledig eens is met het actieprogramma en
een wetsvoorstel in procedure is gebracht zal zij het derogatieverzoek
van Nederland met de wetenschappelijke onderbouwing in behandeling
nemen en voorleggen aan het Nitraatcomité. De instemming van het
Nitraatcomité, waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd, is nodig
om goedkeuring van de derogatie te verkrijgen. Zonder positief advies
van het Nitraatcomité is de kans op goedkeuring uitermate klein. Ik
acht de derogatie van cruciaal belang voor Nederland, zowel voor de
betrokken bedrijven als uit het oogpunt van een nationaal
mestoverschot. Ik zal dan ook niets doen of laten dat het verkrijgen
van de derogatie in gevaar kan brengen.
De komende maanden zullen worden benut om onverkort het Hofarrest uit
te voeren en invulling te geven aan deze stelselwijziging. Hoofddoel
van het nieuwe stelsel is om doelgericht en doelmatig mineralenbeleid
te voeren dat past binnen de Nitraatrichtlijn. Het huidige mestbeleid
is weliswaar onvoldoende gebleken om de Nitraatrichtlijn volledig te
implementeren, maar heeft wel effect gesorteerd. De mestproductie is
sinds 1986 aanzienlijk afgenomen, mede als gevolg van het 'voerspoor'
en van de Regeling beëindiging veehouderijtakken in de laatste jaren.
Daarmee is voorkomen dat de steeds scherpere gebruiks- c.q.
verliesnormen zouden leiden tot een nationaal mestoverschot. De giften
aan dierlijke mest en de totale bemesting zijn aanzienlijk afgenomen,
en daarmee de mineralenoverschotten. Deze afname is terug te vinden in
dalende nitraatgehalten in het bovenste grondwater. Ook het nieuwe
stelsel moet in staat zijn om evenwicht op de mestmarkt te bewaren en
om de stikstof- en fosfaatverliezen verder te verminderen. Niet alleen
op grond van de Nitraatrichtlijn maar ook op grond van de
Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor
communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PbEG L 327) zal
Nederland met dit stelsel een verdergaande reductie van de stikstof-
en fosfaatbelasting van grond- en oppervlaktewater moeten
bewerkstelligen.
Ik wil de stelselwijziging bovendien aangrijpen om te komen tot
verdergaande vereenvoudiging van regelgeving. Het huidige stelsel is
complex en duur. De stelselwijziging moet leiden tot een forse
reductie van de administratieve lasten voor de bedrijven en van de
uitvoeringskosten voor de overheid. Mijn ambitie is beide te
verminderen met 40% ten opzichte van de lasten resp. kosten in 2002.
Onderstaand geef ik aan welke aanpassingen nodig zijn om te komen tot
een volwaardig mineralenbeleid.
Gebruiksnormen
Op grond van het arrest zal Nederland een stelsel van gebruiksnormen
moeten invoeren. Dit stelsel zal enerzijds een limiet moeten stellen
aan het totale gebruik van meststoffen en anderzijds aan het gebruik
van dierlijke mest. In het kader van het derogatie-overleg was
Nederland eerder al met de Commissie overeengekomen om een
gebruiksnorm voor dierlijke mest in te voeren (zie de brief van 18
juni 2003, Kamerstukken II 2002/03, 28 385, nr. 21). De Commissie gaf
Nederland toen nog de gelegenheid om de totale bemesting te reguleren
met MINAS, mits het Hofarrest daarvoor de ruimte zou bieden. Het
gewezen Hofarrest biedt die ruimte niet, zodat Nederland alsnog
gebruiksnormen voor de totale bemesting zal moeten invoeren.
De gebruiksnorm voor dierlijke mest vloeit voort uit bijlage III.2 van
de Nitraatrichtlijn. De norm betreft de totale hoeveelheid stikstof
die met dierlijke mest wordt aangewend, met inbegrip van mest en urine
die de dieren uitscheiden tijdens beweiding. Nederland zal voor
bedrijven zonder derogatie, overeenkomstig de richtlijn, een norm
hanteren van 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare. Voor
bedrijven met derogatie zal in principe een norm gelden van 250 kg
stikstof uit dierlijke mest per hectare. In de verdere uitwerking van
het nieuwe beleid zal moeten blijken of deze norm voor alle
grondsoorten kan gelden. Alleen bedrijven met ten minste 70%
stikstofbehoeftige gewassen met een lang groeiseizoen (met name gras)
kunnen aanspraak maken op de derogatie. De derogatie geldt voor het
hele bedrijf. Zoals gemeld in bovengenoemde brief aan de Kamer van 18
juni jl., is de Commissie in principe akkoord gegaan met een derogatie
van 250 kg stikstof per ha voor de duur van vier jaar. Over een
volgende derogatie zal opnieuw overleg moeten plaatsvinden. Een
volgende derogatie zal ten hoogste 230 kg bedragen, tenzij Nederland
met wetenschappelijke gegevens kan aantonen dat het doel van de
richtlijn ook met 250 kg wordt bereikt.
De gebruiksnorm voor het totale gebruik van meststoffen vloeit voort
uit bijlage III.1.3 van de Nitraatrichtlijn. Deze bijlage vereist dat
de gebruiksnorm wordt gebaseerd op een balans tussen aanvoer van
meststoffen enerzijds en gewasbehoefte anderzijds, waarbij rekening
wordt gehouden met de volgende aanvoerposten:
* de stikstof die in het voorjaar nog aanwezig is in het
bodemprofiel;
* de netto-mineralisatie van stikstof in de bodem;
* de aanvoer van stikstof met dierlijke mest, kunstmest en overige
meststoffen.
Het Hofarrest heeft daarbij duidelijk gemaakt dat de
netto-mineralisatie per bedrijf in beeld moet worden gebracht. Ik
streef ernaar waar mogelijk uit te gaan van forfaits, om te voorkomen
dat de administratieve lasten hiermee sterk oplopen.
De gebruiksnormen voor totale stikstofbemesting zullen op de eerste
plaats worden afgeleid van de bemestingsadviezen. Deze adviezen zijn
in het algemeen gebaseerd op de economisch optimale opbrengst, zonder
daarin milieudoelen te verdisconteren. Waar nodig zullen de
gebruiksnormen lager zijn teneinde de beoogde milieudoelen te
realiseren.
Het arrest verplicht Nederland om aanvullend beleid voor
uitspoelingsgevoelige gronden te voeren. Zoals momenteel scherpere
verliesnormen gelden voor deze gronden, zullen in het nieuwe stelsel
scherpere gebruiksnormen gelden voor uitspoelingsgevoelige gronden.
De actualisatie van de aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden
('droge gronden') zal worden voortgezet, gericht op invoering per 1
januari 2006. Besluitvorming daarover zal, zoals eerder afgesproken,
plaatsvinden in het kader van de Evaluatie Meststoffenwet 2004. Ook de
bedrijfseconomische effecten van scherpere gebruiksnormen voor
uitspoelingsgevoelige gronden zullen daarbij in beeld worden gebracht.
De Nitraatrichtlijn bevat geen directe verplichting om naast
gebruiksnormen voor stikstof ook gebruiksnormen voor fosfaat in te
stellen. Maar de Commissie wijst erop dat met een derogatie (meer
dierlijke mest) ook het gebruik van fosfaat wordt vergroot. Zij
verbindt daarom aan een derogatie de voorwaarde dat het gebruik van
fosfaathoudende meststoffen wordt gereguleerd. Bovendien is het gezien
het vierde Nationaal Milieubeleidsplan en gezien de Kaderrichtlijn
Water noodzakelijk om normen te stellen voor het gebruik van fosfaat
en daarmee de eutrofiëring van het oppervlaktewater terug te dringen.
Het stelsel zal daarom voor alle grondgebruikers ook normen bevatten
met betrekking tot het totale gebruik van fosfaat.
Waar een stelsel van verliesnormen primair stuurt op het verlies van
meststoffen, stuurt een stelsel van gebruiksnormen primair op het
gebruik. Maar beide stelsels overlappen elkaar in hoge mate, zowel in
doel als in uitwerking. Mede gelet op de cumulatie van administratieve
lasten en uitvoeringskosten, is het dan ook uitgesloten om naast het
stelsel van gebruiksnormen een stelsel van verliesnormen overeind te
houden. MINAS zal dus worden beëindigd na inwerkingtreding van het
stelsel van gebruiksnormen.
Om te komen tot de beoogde reductie van administratieve lasten en
uitvoeringskosten met 40%, wil ik bij de stelselwijziging de volgende
uitgangspunten hanteren:
* Ik wil nadrukkelijker dan in het verleden een risicobenadering
hanteren. Bedrijven die minder milieurisico's veroorzaken zullen
een lagere administratieve verantwoordingsplicht krijgen dan
bedrijven met grote milieurisico's. De eerste groep betreft met
name bedrijven die qua mestproductie geheel grondgebonden zijn
(dat wil zeggen die minder dan 170 c.q. 250 kg stikstof per ha aan
dierlijke mest produceren). Bedrijven die mest moeten afvoeren
zullen zich echter wel actief moeten verantwoorden. De noodzaak om
- vaak tegen hoge kosten - dierlijke mest af te voeren, vormt
immers de achilleshiel van het Nederlandse mineralenbeleid. De
kosten van deze verantwoording moeten liggen bij de
mestproducenten, niet bij de mestgebruikers. Ook andere aspecten,
zoals de ligging op uitspoelingsgevoelige gronden, kunnen worden
betrokken bij de risicobeoordeling;
* Ik streef naar een robuust stelsel, dat waar mogelijk en zinvol
uitgaat van forfaits. Bedrijven die uitgaande van deze forfaits
binnen de normen blijven, hoeven geen verfijnde methode toe te
passen. Bedrijven die daar belang bij hebben, kunnen zelf en op
eigen kosten aannemelijk maken dat hun bedrijfsspecifieke
omstandigheden afwijken van de forfaits. Met het voorgaande bied
ik ondernemers de ruimte om zelf te bepalen in welke mate hun
bedrijf afhankelijk is van bemonstering en administratie;
* Zoveel mogelijk zal gebruik worden gemaakt van bestaande
gegevensinwinningen, in aansluiting op de bredere ontwikkeling
naar een basisregistratie van percelen en dieren. Bijvoorbeeld in
de rundveehouderij kunnen gegevens over dieraantallen worden
ontleend aan I&R.
Wat betreft grondgegevens kan veelal worden volstaan met een
eenmalige inwinning, waarbij de gegevens voor meerdere doelen -
ook buiten het mineralenbeleid - worden gebruikt.;
* Het Hofarrest en de uitleg die de Commissie aan de
Nitraatrichtlijn geeft, laten er geen twijfel over bestaan dat de
gebruiksnormen (de gebruiksnormen voor totale bemesting en voor
dierlijke mest) moeten worden gehandhaafd door middel van
afschrikkende, punitieve sancties. Verontreiniging moet immers
worden voorkomen, en mag niet kunnen worden 'afgekocht' met het
betalen van een heffing, die naar haar aard een compensatoir of
reparatoir karakter heeft. Tegen deze achtergrond wordt
sanctionering door een combinatie van bestuurlijke boetes en
strafrecht overwogen.
In dit verband wil ik ook wijzen op het Kaderbesluit 2003/80/JBZ
van de Raad van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het
milieu door middel van het strafrecht (PbEG L 29), dat de
strafbaarstelling eist van opzettelijke emissies van een
hoeveelheid stoffen naar de lucht, de bodem of het water waardoor
een langdurige of aanzienlijke verslechtering daarvan dan wel
ernstige schade aan dieren of planten wordt of dreigt te worden
veroorzaakt. Hoewel strafbaarstelling voorop staat, geeft dit
besluit aan dat de feitelijke handhaving kan plaatsvinden langs
bestuurlijke weg mits dezelfde mate van effectiviteit gewaarborgd
is.
Naar aanleiding van een vraag uit uw Kamer gesteld bij de technische
briefing op 8 oktober jl., is in de bijlage bij deze brief enige
informatie opgenomen over het Deense stelsel van gebruiksnormen.
Voorschriften met betrekking tot mestopslag en gebruiksomstandigheden
Nederland zal op grond van het Hofarrest een algemene maatregel van
bestuur betreffende de opslagcapaciteit voor dierlijke mest opstellen
en invoeren. In de Meststoffenwet is hiervoor al een juridische basis
gecreëerd, in de vorm van artikel 6a. Als algemene eis zal gelden een
opslagcapaciteit van 6 maanden per bedrijf. Bedrijven die daaraan niet
voldoen zullen op grond van dit besluit moeten aantonen dat zij elke
hoeveelheid mest boven de opslagcapaciteit op een voor het milieu
onschadelijke wijze zullen afvoeren. De AMvB zal per 1 januari 2005
van kracht worden.
Het Hof oordeelt dat Nederland onvoldoende voorschriften heeft gesteld
met betrekking tot de periode, de omstandigheden en de methoden voor
het gebruik van meststoffen. Nederland erkent dat de regelgeving in
december 1999 gebreken vertoonde, maar is van mening dat inmiddels
adequate regels van kracht zijn. Binnenkort zal nader overleg
plaatsvinden met de Commissie om na te gaan of zij deze regels nog
ontoereikend vindt. Zo nodig zal de regelgeving worden aangepast.
3. Route voor uitwerking van nieuw stelsel van gebruiksnormen
De Commissie heeft op 10 oktober jl. een brief verstuurd waarin zij
Nederland in kennis stelt van het Hofarrest en waarin zij Nederland
vraagt om binnen drie maanden aan te geven welke maatregelen inmiddels
zijn genomen om het arrest uit te voeren.In het ambtelijk overleg met
de Commissie is afgesproken dat Nederland in zijn Actieprogramma zal
aangeven hoe het arrest zal worden uitgevoerd.
Op grond van de Nitraatrichtlijn was Nederland al verplicht om
uiterlijk 20 december 2003 zijn derde Actieprogramma in te dienen. Dit
Actieprogramma heeft betrekking op de periode 2004-2007.
In het overleg is tevens vastgesteld dat de overgang naar een stelsel
van gebruiksnormen een ingrijpende wijziging betreft, die alleen door
middel van een wetswijziging kan worden doorgevoerd. De Commissie
verlangt dat Nederland het Hofarrest zo snel mogelijk uitvoert en
derhalve ook dit wetsvoorstel zo snel mogelijk in procedure brengt,
maar heeft er begrip voor dat Nederland de resultaten van de lopende
Evaluatie Meststoffenwet 2004 wil betrekken bij de voorbereiding van
het wetsvoorstel. Die resultaten zijn in april 2004 beschikbaar. De
Commissie kan derhalve accepteren dat het nieuwe stelsel pas op 1
januari 2006 in werking treedt. Wel stelt zij daarbij als voorwaarde
dat in de tussenliggende periode MINAS wordt gehandhaafd en dat de
verliesnormen voldoende scherp zijn.
Het in procedure brengen van het wetsvoorstel kan niet wachten op de
goedkeuring van de derogatie. Integendeel, de Commissie zou de
derogatie eigenlijk alleen willen behandelen nadat Nederland de
maatregelen ter uitvoering van het Hofarrest wettelijk heeft
geïmplementeerd. Omdat dat nog lang duurt, zal de Commissie accepteren
dat beide procedures simultaan zullen verlopen. De Commissie zal de
derogatie alleen goedkeuren als voldoende voortgang is geboekt bij de
behandeling van het wetsvoorstel. Als de derogatie wordt goedgekeurd,
zal de Commissie een voorwaardelijke beschikking uitbrengen, waarin
implementatie van het wetsvoorstel als voorwaarde zal worden gesteld.
In het licht van de afspraken met de Commissie willen wij de volgende
route doorlopen:
* Begin december a.s. zullen wij uw Kamer een brief sturen over de
voorgenomen inhoud van het Actieprogramma 2004-2007, dat mede
dient om uitvoering te geven aan het Hofarrest. In het
Actieprogramma zullen wij de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel
van gebruiksnormen schetsen en indicatieve waarden voor de
gebruiksnormen vermelden. Het concept-Actieprogramma zal in de
eerste helft van december 2003 worden besproken met de Commissie.
Het Actieprogramma zal uiterlijk 20 december a.s. worden ingediend
bij de Commissie en ter informatie worden toegezonden aan uw
Kamer;
* In de komende maanden zal Nederland nadere invulling geven aan het
stelsel van gebruiksnormen, aan de derogatie en aan de
wetenschappelijke onderbouwing van de derogatie. Daarvoor zijn
inmiddels de noodzakelijke trajecten in gang gezet. Over de
invulling zal frequent overleg met de Commissie plaatsvinden,
alsmede met Maatschappelijke organisaties. Voor de precieze
normstelling en inrichting van het stelsel zullen ook de
resultaten van de Evaluatie Meststoffenwet 2004 worden gebruikt.
Daarbij zal een nauwgezet beeld van bedrijfs- en milieueffecten
worden gegeven;
* In februari 2004 zal Nederland formeel een nieuwe derogatie
indienen, vergezeld van een rapport met wetenschappelijke
onderbouwing. Een nieuw verzoek en een nieuwe onderbouwing zijn
nodig omdat de inhoud van het derogatievoorstel inmiddels sterk
gewijzigd is ten opzichte van het verzoek van april 2000. In het
verzoek van 2000 gold de derogatie voor grasland en werd hij
geïmplementeerd door middel van mestafzetstelsel en verliesnormen.
In het nieuwe verzoek zal de derogatie gelden voor bedrijven met
meer dan 70% stikstofbehoeftige gewassen met een lang groeiseizoen
(met name gras) en zal hij worden geïmplementeerd door middel van
een gebruiksnorm voor dierlijke mest en gebruiksnormen voor totale
bemesting. Het nieuwe verzoek en de bijbehorende onderbouwing
vormen de basis voor de behandeling in het Nitraatcomité, waarin
vanaf 1 mei 2004 naar verwachting 25 lidstaten vertegenwoordigd
zullen zijn;
* In april/mei 2004 zal een wetsvoorstel voor advies aan de Raad van
State worden voorgelegd waarin het nieuwe stelsel en de
bijbehorende normen zijn vervat. Conform de afspraken met de
Commissie dient de wetswijziging zo spoedig mogelijk - liefst op 1
januari 2005, maar als het niet anders kan uiterlijk op 1 januari
2006 - van kracht te worden;
* Vanaf 2004 zal concreet vorm worden gegeven aan nieuwe systemen en
routines in de uitvoering, met het oog op een soepele overgang
naar het nieuwe stelsel.
4. Handhaven van het huidige instrumentarium tot 2006
Het Hof heeft vastgesteld dat MINAS ontoereikend is voor de
implementatie van de in de Nitraatrichtlijn neergelegde verplichtingen
om het gebruik van meststoffen te beperken. Maar totdat het nieuwe
stelsel van gebruiksnormen in werking treedt is MINAS een
noodzakelijke maatregel om het mineralengebruik te reguleren, ook in
de ogen van de Commissie. Bij inwerkingtreding van het nieuwe stelsel
van gebruiksnormen vervalt MINAS, met inbegrip van het daaraan
gekoppelde mechanisme van saldo-opbouw en verrekening en het stelsel
van regulerende heffingen. Tot dat moment blijft MINAS in stand en
worden bij overschrijding van de verliesnormen heffingen opgelegd. Het
nieuwe stelsel zal niet later dan 1 januari 2006 in werking treden.
De laatste MINAS-aangiften zullen dan het jaar 2005 betreffen. Deze
aangiften zullen vanaf 2006 in de normale procedure worden behandeld.
Ook dan zullen bij overschrijding van de verliesnormen heffingen
worden opgelegd.
Gegeven het binnen afzienbare termijn vervallen van MINAS, zal de
komende tijd uiterst terughoudend worden omgegaan met wijzigingen in
de aan MINAS gekoppelde uitvoeringsregelgeving en uitvoeringspraktijk.
Tegen deze achtergrond heb ik het volgende besloten:
* De eerder aangekondigde actualisatie van de forfaits van het
Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet voor de buiten MINAS
blijvende stikstofvervluchtiging uit de stal blijft achterwege. De
actualisatie zou gezien de doorlooptijd van een algemene maatregel
van bestuur uitsluitend nog voor het jaar 2005 betekenis kunnen
toekomen;
* Niet doorgezet wordt de voorgenomen wijziging van het Besluit
voorraden Meststoffenwet die strekt tot introductie van een
globalere wijze van berekening van het voorraadsaldo van dierlijke
meststoffen op intermediaire ondernemingen en op
akkerbouwbedrijven met een gemeenschappelijke mestopslag. De
huidige wijze van administratieve verantwoording per opslag blijft
dus in stand. Het is namelijk nog onvoldoende zeker of de nieuwe
voorraadsystematiek aansluit bij het toekomstige
mestinstrumentarium. Voorkomen moet worden dat over twee jaren
wederom wijzigingen op dit punt moeten worden doorgevoerd. Het
niet doorzetten van de wijziging heeft tot gevolg dat 300.000 euro
aan vermindering van administratieve lasten bij intermediairs niet
wordt gerealiseerd.
De intermediaire sector heeft daar geen problemen mee en was zelfs
tegenstander van de voorgenomen wijziging. CUMELA Nederland was
van mening dat de administratieve lastenverlichting slechts op
papier zou worden gerealiseerd, aangezien de intermediairs voor
hun bedrijfsvoering vrijwillig een voorraadadministratie per
opslag zullen blijven bijhouden, ook al zou de wettelijke
verplichting vervallen;
* Het Besluit provinciale verliesnormen Meststoffenwet wordt
ingetrokken. Dat besluit maakte het mogelijk voor provincies om,
ingeval zij bij provinciale milieuverordening op basis van de Wet
milieubeheer voor mestgebruik scherpere normen vaststellen voor
gebieden die extra bescherming behoeven, voor de handhaving van
die normen aan te sluiten bij het heffingentraject van MINAS.
Bureau Heffingen zou aldus zorg dragen voor de feitelijke
uitvoering en handhaving. Tot nu toe heeft geen enkele provincie
gebruik gemaakt van deze voorziening en voor de komende twee jaar
hebben zij ook geen plannen in die richting. Het Besluit komt
derhalve geen meerwaarde toe en kan vervallen.
Voor de stelsels van mestafzetovereenkomsten (MAO) en dierrechten zal
de volgende lijn gevolgd worden. Anders dan de gebruiksnormen, richten
MAO en dierrechten zich op het begrenzen van de productie van
dierlijke mest. In 2001 is het stelsel van MAO geïntroduceerd voor dit
doel, met het oog op de vervanging van het stelsel van dierrechten per
2005. In het kader van de Evaluatie Meststoffenwet 2004 wordt
momenteel onderzocht op welke wijze de dierlijke mestproductie in
Nederland het beste kan worden begrensd. Vanwege onzekerheid over de
uitkomsten van de Hofprocedure is eerder dit jaar besloten tot het
indienen van een wetsvoorstel dat strekt tot verlenging van de
expiratiedatum van het stelsel van dierrechten, om te voorkomen dat
dit instrument buiten werking zou worden gesteld vóórdat er een goede
inhoudelijke afweging is gemaakt. Nu het Hofarrest er ligt kan die
afweging gemaakt worden. Begin 2004 zal een keuze gemaakt worden voor
één stelsel voor het beheersen van de mestproductie. Dat kan dan gaan
om één van beide bestaande stelsels of om een vernieuwd stelsel.
Daarna zullen zo snel mogelijk de overbodige stelsels vervallen.
Ten aanzien van de ingediende wetsvoorstellen 'Wijziging van de
Meststoffenwet, de Wet verplaatsing mestproductie en de Wet
herstructurering varkenshouderij ter opschorting van de expiratiedatum
van de stelsels van mestproductie-, pluimvee- en varkensrechten'
(Kamerstukken II 2002/03, 29 001, nr. 2) en 'Wijziging van de
Meststoffenwet in verband met de evaluatie 2002' (Kamerstukken II
2002/03, 28 971, nr. 2) sta ik op het standpunt dat er alle reden is
vast te houden aan de huidige wetsvoorstellen. Wij zullen zo snel
mogelijk (in november 2003) de nota's naar aanleiding van het verslag
van beide wetsvoorstellen naar uw Kamer zenden en willen graag zo
spoedig mogelijk met u komen tot plenaire behandeling.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Bijlage:
Gebruiksnormen voor bemesting in Denemarken (PDF-formaat, 40 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2003/par03330.htm
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit