LJN-nummer: AN9164 Zaaknr: 02/1899 SUBS
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 17-03-2003
Datum publicatie: 1-12-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak SUBS 02/1899-LAME

Uitspraak

in het geding tussen

(X), wonende te (Y), eiser,

en

het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam, verweerder.


1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 9 april 2001 heeft de directeur van de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam (hierna: de directeur) namens verweerder de op 31 december 1996 op grond van de Verordening Woninggebonden Subsidies 1995 (hierna: de subsidieverordening) aan Woning Stichting Maassluis (hierna: WSM) verleende geldelijke steun voor de bouw van 10 goedkope koopwoningen inzake het project Kwartellaan/Korhoenstraat te Maassluis gewijzigd in geldelijke steun voor één goedkope huurwoning.

Bij besluiten van 11 april 2001 heeft de directeur namens verweerder op basis van de subsidieverordening inzake het project Kwartellaan/Korhoenstraat aan WSM zowel geldelijke steun verleend voor vijf middeldure koopwoningen als voor één goedkope huurwoning.

Tegen de hiervoor genoemde besluiten van 9 en 11 april 2001 heeft eiser bij brief van 18 mei 2001 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 7 juni 2002, verzonden op 11 juni 2002, heeft verweerder - in navolging van het advies van kamer VII van de Algemene Beroepscommissie (verder: ABC) - eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 22 juli 2002 beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 15 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2003. Eiser en zijn vrouw waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw mr. K.I. Siem.


2. Overwegingen

In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder eiser bij het bestreden besluit op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat eiser niet als belanghebbende bij de in rubriek 1 genoemde subsidiebesluiten van 9 en 11 april 2001 is aan te merken. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser bij de subsidieverlening aan WSM geen eigen, objectief bepaalbaar, rechtstreeks belang heeft.

Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt wel degelijk een rechtstreeks juridisch belang te hebben, omdat de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de bouwvergunning nog lang niet is afgerond en de subsidieverlening daarbij een zeer belangrijk urgentieargument betreft. Volgens eiser heeft verweerder bij de voorbereiding van de subsidiebesluiten van 9 en 11 april 2001 niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. Eiser is voorts van mening dat het horen in bezwaar niet volgens de wettelijke voorschriften heeft plaatsgevonden en dat het proces-verbaal onjuist en onvolledig is, in het bijzonder omdat daarbij de discussie over het rechtstreeks uit de subsidieverlening voorvloeiende juridische belang niet is opgenomen. Eiser wijst daarnaast op de overige onzorgvuldigheden van het bestreden besluit, waaronder het vermelden van onjuiste data van het bezwaarschrift en het advies van de ABC. Bovendien laat verweerder zich naar de mening van eiser ten onrechte bij het bestreden besluit niet uit over het volgens eiser door de gemeente Maassluis gepleegde delict 'valsheid in geschrifte'.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge het eerste lid van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet staande worden gehouden dat eiser, die als omwonende direct belanghebbende is bij de aan WSM voor het project Kwartellaan/Korhoenstraat verleende bouwvergunning - waaromtrent bij de rechtbank nog een beroepsprocedure aanhangig is - tevens een rechtstreeks belang heeft bij de subsidieverstrekking aan WSM terzake van de meergenoemde bouw.

Naast dat eiser - niet zijnde de aanvrager - geen enkel direct persoonlijk (financieel) belang heeft dat in het kader van de subsidieverordening bescherming behoeft en dat bij de subsidieverstrekking aan WSM dient te worden meegewogen, heeft de subsidieverstrekking bovendien niet rechtstreeks tot gevolg dat gebouwd gaat worden; daarbij spelen immers de geheel andere toetsingskaders van het ruimtelijk ordeningsrecht een rol. Ook de vraag of de procedure tot subsidieverlening al dan niet correct is gevoerd raakt eiser in dit geval niet rechtstreeks.

Nu vast staat dat de subsidieverstrekking enkel rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtsverhouding tussen verweerder en WSM kan er bij eiser slechts sprake zijn van een (ver verwijderd) afgeleid belang. Ook een subjectief gevoel van betrokkenheid bij deze kwestie is niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks belang. Eisers sterke betrokkenheid bij de bouw kan er derhalve niet toe leiden dat hij tevens terzake van onderhavige subsidieverlening als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb aangemerkt dient te worden.

Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiser bij het bestreden besluit, wegens het niet zijn van belanghebbende in de zin van artikel
1:2, eerste lid, van de Awb, terecht in zijn bezwaar tegen de meergenoemde subsidiebesluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het beroep van eiser is - wat er ook zij van de aanwezig te achten (communicatieve)misslagen van de zijde van verweerder tijdens de bezwaarprocedure - dan ook ongegrond.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.


3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Lamers-Wilbers. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2003.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.