Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal, Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA Den Haag
Uw brief Ons kenmerk
SV/A&L/03/93959
Onderwerp Datum
antwoorden op vragen m.b.t. 8 december 2003
wetsvoorstel 29.231 (verlenging
loondoorbetaling)
Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden toekomen op de
nagezonden vragen van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot het wetsvoorstel
verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Antwoord op de gestelde vragen
1. Vraag over uitgebrachte commentaren
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat door het UWV een omvangrijk
uitvoeringstechnisch commentaar is uitgebracht, zo blijkt uit de gewisselde stukken.
(Overigens niet in het bezit van de Eerste Kamer evenals de bijlage bij de Nota n.a.v. het
Verslag (zie pag. 52). Op grond hiervan is een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel
aangebracht. Deze betreffen het overgangsrecht met betrekking tot de afschaffing subsidie
tweede spoor en de doorwerking van het bij wijze van een sanctie verlengen van de
wachttijd naar het systeem van premiedifferentiatie en eigenrisico dragen. Hiernaast zal aan
een aantal andere suggesties aandacht worden besteed bij de aanpassing van de nadere
regelgeving dan wel in andere trajecten. De leden van de CDA-fractie stellen een nadere
precisering schriftelijk of mondeling op prijs van deze en overige commentaren, alsmede
voor de laatste de redenen voor afwijzing hiervan.
Naar aanleiding van de vragen van de CDA-fractie merk ik voor de goede orde op dat de
uitgebrachte commentaren van UWV, Actal en IWI als bijlage zijn meegezonden bij de
indiening van het wetsvoorstel. Voorts is de brief die als reactie op de UWV-commentaren
aan het UWV is gestuurd als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag aan de
Tweede Kamer gezonden. Omdat ik uit de vragen van de CDA-fractie opmaak dat de Eerste
Kamer niet over deze stukken beschikt, voeg ik bij deze antwoorden alle bijlagen nogmaals
bij. In bijgaande brief aan het UWV wordt aangegeven welke onderdelen uit het
uitvoeringstechnische deel van de UWV-commentaren zijn overgenomen en welke niet,
alsmede, in het laatste geval, de reden daarvan. Ter beantwoording van de vraag van deze
leden naar een nadere precisering moge daarnaar worden verwezen. Overigens wijs ik er
met nadruk op dat in de toelichting op het wetsvoorstel (paragraaf 7) uitvoerig is ingegaan
op de hoofdpunten van de commentaren, en met name op het beleidsmatige deel van het
UWV-commentaar. Ook in de verdere behandeling van het wetsvoorstel is dit commentaar
aan de orde geweest, zoals deze leden terecht afleiden uit de nota naar aanleiding van het
verslag.
2. Vraag over artikel Noordam
---
In het Sociaal Maandblad Arbeid van oktober jl. staat een uitvoerig artikel van Prof.
Noordam onder de titel "De loonsanctie, beslist niet het mooiste kind van de poortwachter".
De leden van de CDA-fractie vragen of de minister bereid is zijn voorlopige visie en oordeel
over de conclusie (par. 9.2.3) en de afsluitende opmerkingen (par. 11) te geven in de
veronderstelling van deze leden dat in het nieuwe W.A.O.-stelsel zo nodig reparatie-
wetgeving zal plaatsvinden. Deze leden hadden met name het oog op de vraag of
sanctiewaardige overtredingen niet in de wet moeten worden geregeld en niet, zoals thans,
via UWV-beleidsregels.
Over het artikel van prof. Noordam zijn vanuit de Tweede Kamer ook vragen gesteld door
mevrouw Verburg (TK, 2003-2004, nr. 2030401700). Zoals deze leden terecht opmerken
betreft het een uitvoerig artikel. Het gaat het om een juridisch ingewikkelde materie met een
grote relevantie voor de uitvoering, die nader onderzoek en overleg met onder meer de
uitvoering vraagt. Zorgvuldigheid is hierbij geboden. Dit onderzoek en overleg is
momenteel nog gaande. Op de uitkomsten daarvan en de beantwoording van de vragen die
vanuit de Tweede Kamer zijn gesteld kan en wil ik thans niet vooruitlopen.
3. Vraag over herbeoordelingen
De herbeoordelingen in 2004 en 2005 zullen niet vooruitlopen op de medische
keuringscriteria van het nieuwe stelsel. Wel wordt het Schattingsbesluit voor die tijd
aangescherpt (zal op 1 juli 2004 ingaan). Op welke termijn, zo vragen de leden van de
CDA-fractie, zal het toegezegde debat met de Eerste Kamer over het nieuwe stelsel moeten
worden gehouden om nog invloed op dit besluit te kunnen uitoefenen. Voorts vragen zij wat
de minister met deze aanscherping wil bereiken. De mededelingen hierover in de gewisselde
stukken zijn volgens deze leden voor meerdere uitleg vatbaar.
Wat betreft de herbeoordelingen van bestaande arbeidsongeschikten vanaf juli 2004 ben ik
voornemens begin 2004 een wetsvoorstel terzake in te dienen bij het parlement. De
voorgenomen (concept-)wijziging van het Schattingsbesluit die daarnaast noodzakelijk is
zal worden gepubliceerd in de Staatscourant, zodat daarover discussie kan plaatsvinden.
Deze publicatie zal plaatsvinden zodra ik het advies van de SER over het
arbeidsongeschiktheidscriterium heb ontvangen. In het kader van de uitvoering van het
najaarsakkoord heb ik de SER verzocht in januari 2004 te adviseren.
---
Met de aanscherping van het Schattingsbesluit zal bereikt worden dat de mogelijkheden van
personen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering claimen beter betrokken kunnen worden
bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op deze wijze wordt invulling
gegeven aan het uitgangspunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid alleen bepaald moet
worden door de mogelijkheden van iemand die beperkingen ten gevolge van ziekte
ondervindt, en niet door factoren die niets te maken hebben met de gezondheidstoestand
zoals het arbeidspatroon dat betrokkene had voor hij ziek werd.
4. Vraag over ziekmelding nieuwe stijl
In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel en ook elders wordt o.m. de "ziekmelding
nieuwe stijl" beschreven. Deze uitbreiding met een aantal vragen zal in een ministeriële
regeling worden vastgelegd met het doel, dat de werkgever zelf kan vaststellen of hij in
gebreke is. Aan de reeds bestaande, noodzakelijke administratieve behandeling wordt
derhalve een extra alertering toegevoegd. De leden van de CDA-fractie vragen of dit
voorstel nu echt meerwaarde heeft. Voorts vragen zij wat er gebeurt wanneer de werkgever
met betrekking tot dit onderdeel in gebreke blijft, maar overigens wel aan de
reïntegratieverplichtingen voldoet en ook zonder dat.
Zoals deze leden terecht opmerken heeft de ziekmelding nieuwe stijl uitsluitend een
alerteringsfunctie. Doel is om werkgever en werknemer te herinneren aan hun reïntegratie-
verplichtingen. Dit wordt bereikt door de bestaande ziekmelding die de werkgever ook nu
na 13 weken ziekte aan het UWV moet doen aan te vullen met een beperkt aantal vragen.
Met name wordt daarbij de vraag gesteld of een plan van aanpak is opgesteld en zo nee, wat
daarvan de reden is. Door het aangepaste ziekmeldingsformulier in te vullen wordt de
werkgever in voorkomende gevallen gealerteerd dat hij nog actie moet ondernemen.
Onderdeel van de ziekmelding nieuwe stijl is ook dat de werkgever een afschrift aan de
werknemer geeft, zodat deze ook op de hoogte is en zonodig de werkgever kan aanspreken
op noodzakelijke actie. Hierin zit naar mijn oordeel de toegevoegde waarde. Om
misverstanden te vermijden zij aangetekend dat de ziekmelding nieuwe stijl niet inhoudt dat
het plan van aanpak hoeft te worden meegestuurd; laat staan dat het UWV dit hoeft te
toetsen. Dat is dus niet aan de orde. Het betreft een hulpmiddel voor de werkgever en
werknemer om alert te zijn op de te ondernemen reïntegratie-inspanningen, waartoe zij
wettelijk verplicht zijn.
---
Overigens wordt over de uitwerking van de ziekmelding nieuwe stijl nog overlegd met
UWV; ook de stuurgroep Wet Verbetering poortwachter wordt hierbij betrokken.
Gelet op de alerteringsfunctie ligt het niet in de rede om de werkgever, mocht hij de
aanvullende vragen niet hebben ingevuld, een sanctie op te leggen. Daarin wordt in het
onderhavige wetsvoorstel dan ook niet voorzien. Wel zal het UWV de ziekmelding en de
daarop ingevulde antwoorden dienen te betrekken bij de poortwachtertoets indien na twee
jaar ziekte een WAO-uitkering wordt aangevraagd. Indien in het kader van de
poortwachtertoets blijkt dat werkgever en werknemer reeds bij de ziekmelding in gebreke
waren en sindsdien niet of nauwelijks iets hebben gedaan om dit te verbeteren, zal het
oordeel van het UWV over de reïntegratie-inspanningen negatief zijn en zal het UWV
overgaan tot het opleggen van een loonsanctie.
5. Vraag over afschaffing reïntegratiesubsidies
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of in de memorie van toelichting over het
afschaffen van enkele subsidieregelingen geen vergissing is geslopen door de stellingname,
dat bij de subsidieregeling voor scholing, training en begeleiding ook sprake is van een
financiële prikkel Nog afgedacht van het feit, dat in een andere wet juist positieve financiële
prikkels zijn geïntroduceerd, zijn subsidieregelingen als deze naar hun mening toch vooral
bedoeld als financiële tegemoetkoming/aanmoediging, zeker voor de werknemers, maar ook
voor kleine bedrijven.
Of wordt ervan uitgegaan, dat reïntegratietrajecten als zodanig in feite overbodig zijn, ook
gelet op de stringentere invulling van het begrip "passende arbeid", zo vragen deze leden.
Ook vragen zij of de werknemer, die elders wordt geplaatst zichzelf niet tegenkomt bij
onvoldoende toerusting.
Uiteraard staat tegenover het afschaffen van de reïntegratiesubsidies uiteindelijk een
premieverlaging, maar deze geldt voor de gehele groep en benadeelt naar hun mening
derhalve de kleine werkgever, die een gerichte extra financiële inspanning moet leveren.
Bij de afschaffing van de subsidie voor scholing, training en begeleiding gaat het om
subsidies die werden verstrekt voor reïntegratie in het eigen bedrijf van de werkgever (het
eerste spoor). Deze subsidie was, net als die voor reïntegratie bij een andere werkgever (in
het tweede spoor), bestemd voor vergoeding van kosten van reïntegratieactiviteiten en
inderdaad bedoeld als aanmoediging om reïntegratie-activiteiten te ontplooien.
---
Belangrijke overweging bij de afschaffing van de subsidies voor reïntegratie in het eerste en
tweede spoor is dat met de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting naar twee jaar
een aanzienlijk steviger financiële prikkel ontstaat tot reïntegratie. Daarnaast bestaan, zeker
na de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter, duidelijke wettelijke
reïntegratieverplichtingen, zowel voor de werkgever als voor de werknemer. Tot slot is er
voor de werkgever het vooruitzicht dat de loondoorbetalingsplicht bij onvoldoende
reïntegratie-inspanningen met ten hoogste een jaar wordt verlengd. Met andere woorden:
werkgevers worden door dit stelsel voldoende aangemoedigd en aangespoord om
reïntegratie-inspanningen te ondernemen.
De werkgever kan zich voorts voor het risico van loondoorbetaling verzekeren. Vooral
kleinere bedrijven hebben een dergelijke verzekering afgesloten. De verzekeraar heeft er uit
een oogpunt van schadelastbeperking belang bij dat de werkgever tijdig de juiste
reïntegratie-inspanningen onderneemt. Gezien deze ontwikkelingen, waaraan vallen toe te
voegen de ontwikkeling van de arbodienstverlening en reïntegratiebedrijven alsmede de
branche-initiatieven die worden ondernomen, is er geen noodzaak meer tot compensatie
door subsidie.
Op voorhand kan ook niet worden gezegd dat de kosten van reïntegratie bij een andere
werkgever altijd hoger zijn dan de kosten van herplaatsing in het eigen bedrijf. Reïntegratie
naar een andere werkgever betekent dus niet automatisch dat er een extra financiële
belasting is. Ter beperking van de schadelast zal een verzekeraar overigens ook voor de
kosten van plaatsing bij een andere werkgever dekking kunnen bieden.
Deze overwegingen hebben de regering tot de conclusie gebracht dat deze stimuli naar
private partijen in de nieuwe setting ruim voldoende zijn en dat de noodzaak van bedoelde
reïntegratiesubsidies, niet langer aanwezig is. Bijkomend voordeel is dat zo ook een bijdrage
wordt geleverd aan de taakstelling van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet.
Uiteraard wil het voorgaande allerminst zeggen dat reïntegratietrajecten overbodig zijn. Het
tegendeel is het geval. Waar het hier om gaat is dat bij de heldere gekozen
verantwoordelijkheidsverdeling en de daarbij behorende verplichtingen en prikkels publieke
financiering van deze reïntegratiesubsidies niet langer noodzakelijk is.
Ik ben, gelet op het voorgaande, niet van mening dat de werknemer die elders wordt
herplaatst zichzelf tegenkomt bij onvoldoende toerusting als gevolg van afschaffing van de
reïntegratiesubsidies. In de eerste plaats biedt dit wetsvoorstel deze werknemer juist
bescherming doordat hij in de eerste twee jaar kan terugvallen op de oude
---
arbeidsovereenkomst, als hij elders wordt herplaatst. In de tweede plaats staat of valt
voldoende toerusting, waarvan ik het belang zeker onderschrijf, niet met het al dan niet
aanwezig zijn van subsidies. Zowel met als zonder subsidie kan voldoende toerusting
aanwezig zijn. Gelet op de wettelijke verplichtingen tot het verrichten van reïntegratie-
inspanningen en de ministeriële regeling Procesgang eerste ziektejaar, die onder meer
voorzien in de aanwijzing van een casemanager bij dreigende langdurige
arbeidsongeschiktheid, mag ervan uit worden gegaan dat betrokken partijen zelf invulling
geven aan de noodzakelijke toerusting van de werknemer.
Voor wat betreft de positie van kleine werkgevers moge ik overigens verwijzen naar
antwoord 4 en 5 op de vragen van de PvdA-fractie. Mijn conclusie is dat kleine werkgevers
niet extra worden benadeeld door de afschaffing van de reïntegratiesubsidies.
6. Vraag over uitspraak Rechtbank Assen
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de minister kennis heeft genomen van de
uitspraken van de Rechtbank in Assen over het CBBS-systeem, te weten dat niet op alle
punten goed de belastbaarheid van de personen kan worden vergeleken met de belasting van
bepaalde functies. Op welke wijze zal dit worden verholpen, zo vragen zij verder.
De betreffende uitspraken van de Rechtbank in Assen zijn mij bekend.
In de uitspraken stelt de Rechtbank onder meer dat het CBBS, net als voorheen het FIS,
slechts een hulpmiddel is bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Duidelijk
is dat er een individuele beoordeling plaatsvindt door de verzekeringsarts en de
arbeidsdeskundige van de vraag of betrokkene met zijn beperkingen bepaalde functies nog
kan verrichten.
Naar mijn oordeel wordt met het CBBS op een zelfde wijze als bij het FIS een voorselectie
gemaakt van mogelijke functies op basis van de door de verzekeringsarts vastgestelde
resterende belastbaarheid en de voor functies vastgestelde belasting. In alle gevallen dient in
vervolg op deze electronische voorselectie, een eindselectie door de arbeidsdeskundige
plaats te vinden. In voorkomende gevallen dient de arbeidsdeskundige daarover overleg te
voeren met de verzekeringsarts. Deze eindselectie geldt bijvoorbeeld voor de vaststelling of
de opleidingsvereisten van functies aansluiten bij het opleidingsniveau en de
opleidingrichting van betrokkene. Ook daar waar sprake is van een overschrijding van de
resterende belastbaarheid kunnen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige tot de conclusie
---
komen, bijvoorbeeld omdat deze overschrijding slechts in incidentele gevallen zal
voorkomen, dat de betreffende functie passend is. Uiteraard stelt dit, net als voorheen bij het
FIS het geval was, eisen aan de onderbouwing door de arbeidsdeskundige en
verzekeringsarts. Dit is niets nieuws en overigens in lijn met hetgeen de Rechtbank in Assen
stelt.