Actueel

Hoge Raad verwerpt beroep op belemmering vrije scheepvaart op de Rijn
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 9-12-2003

Samenvatting door de griffier van de Hoge Raad (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad).

Op 9 december heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in vier zaken waarin schippers voor het niet beschikken over een vergunning ingevolge de Wet Arbeid Vreemdelingen zijn veroordeeld (in drie van de vier zaken tot betaling van een geldboete, in één zaak zonder straf op te leggen). Het betreft - kort gezegd - zaken waarin aan boord van schepen, waarmee de Rijnvaart wordt uitgeoefend, personeel werkzaam is dat niet afkomstig is uit een land van de Europese Unie. De Wet Arbeid Vreemdelingen schrijft voor dat in zo'n geval een tewerkstellingsvergunning verplicht is. In alle zaken treedt mr. M.J. van Dam te Capelle aan den IJssel op als advocaat voor de binnenschippers.

In cassatie speelde de vraag of de verplichte
tewerkstellingsvergunning een ontoelaatbare belemmering oplevert voor de vrije scheepvaart op de Rijn, zoals deze is verankerd in de Herziene Rijnvaartakte van 1868.

De Hoge Raad heeft die vraag ontkennend beantwoord: de vrije Rijnvaart wordt niet belemmerd door de verplichtingen uit de Wet Arbeid Vreemdelingen. Dit betekent dat de Rijnvaartschippers alleen bemanning van buiten de Europese Unie te werk mogen stellen als zij voor hen over een tewerkstellingsvergunning beschikken.
Verder heeft de Hoge Raad het verweer van de schippers verworpen dat zij door het gebrek aan personeel voor de binnenvaart wel gedwongen waren bemanning te werven van buiten de Europese Unie. Naar het oordeel van de Hoge Raad vormt dat geen verhindering voor de schippers de regels van de Wet Arbeid Vreemdelingen na te leven.

De uitspraak van de Hoge Raad is conform de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 15 april 2003.

Zie ook de overige uitspraken in deze zaak:
'AF7921'
'AF7922'
'AF8051'