Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN7086 Zaaknr: 01026/03 E
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-12-2003
Datum publicatie: 9-12-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
9 december 2003
Strafkamer
nr. 01026/03 E
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank te
Dordrecht, Economische Kamer, van 1 april 2003, nummer
11/030222-02, in de strafzaak tegen:
, geboren (Nederlandse Antillen) op
1968, wonende te , ten tijde van de
betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
De Economische Kamer van de Rechtbank heeft de verdachte ter zake van
"overtreding van artikel 15 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht
1994, strafbaar gesteld bij artikel 44 van de verordening" strafbaar
verklaard doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden
opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij
schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan
dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het
bestreden vonnis zal vernietigen, doch uitsluitend voorzover daarin is
overwogen dat de Kantonrechter bevoegd is van het tenlastegelegde feit
kennis te nemen alsmede ten aanzien van de kwalificatie en de
toepasselijke wettelijke voorschriften, dat de Hoge Raad het
bewezenverklaarde feit zal kwalificeren als "overtreding van een
voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10,
eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer" en zal bepalen dat de
einduitspraak berust op art. 9a Sr, art. 1a, onder 3°, art. 2, vierde
lid, en art. 6 WED, art. 10.10, eerste lid, (oud) Wet milieubeheer en
art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt geklaagd dat de Rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat de kantonrechter bevoegd is tot kennisneming van het
tenlastegelegde feit en voorts dat zij het bewezenverklaarde feit ten
onrechte heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 15 van de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3.2.1. Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging
tenlastegelegd dat hij:
"op of omstreeks dinsdag 24 april 2001 te Dordrecht huishoudelijke
afvalstoffen (een huisvuilzak) heeft overgedragen of ter inzameling
heeft aangeboden aan de inzameldienst (Netwerk), zijnde een andere dag
dan de krachtens artikel 12 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht
1994 door burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht
vastgestelde dag en/of tijd, te weten woensdag."
Aan de voet van de tenlastelegging zijn als toepasselijke
wetsartikelen vermeld:
art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 juncto art. 10.10 Wet
milieubeheer juncto art. 1a onder 3 Wet op de economische delicten en
art. 10.10, thans art. 10.23, lid 1 Wet milieubeheer.
3.2.2. Door de Rechtbank is bewezenverklaard dat de verdachte:
"op dinsdag 24 april 2001 te Dordrecht huishoudelijke afvalstoffen
(een huisvuilzak) ter inzameling heeft aangeboden aan de inzameldienst
(Netwerk), zijnde een andere dag dan de krachtens artikel 12 van de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 door burgemeester en wethouders
van de gemeente Dordrecht vastgestelde dag, te weten woensdag."
3.2.3. De Rechtbank heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Overtreding van artikel 15 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht
1994, strafbaar gesteld bij artikel 44 van die verordening."
3.3. De Rechtbank heeft ten aanzien van haar bevoegdheid tot
kennisneming van het tenlastegelegde feit het volgende overwogen en
beslist:
"De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de economische kamer
van de rechtbank haar onbevoegdheid tot kennisneming van het ten laste
gelegde feit zal uitspreken. Zij legt daaraan ten grondslag - verkort
en zakelijk weergegeven - dat de kennisneming van de ten laste gelegde
overtreding van artikel 12 lid 2 van de Afvalstoffenverordening
Dordrecht 1994 (AvD'94) tot de competentie van de kantonrechter
behoort; de strafbaarstelling is geregeld in de verordening. De
raadsvrouw onderbouwt dit nader door te wijzen op het nieuwe artikel
10.23 Wet milieubeheer (Wm) en het nieuwe artikel 23
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2002 (AvD'02) (gekomen in plaats van
het ten laste gelegde artikel), dat naast het milieubelang met name
beoogt de regeling van het beheer van de openbare ruimte, de
voorkoming van overlast (openbare orde) en voorkoming van hinder.
De officier van justitie heeft zich zakelijk weergegeven op het
standpunt gesteld dat - gelet op jurisprudentie van de Raad van State
uit 1986 - in gevallen als de onderhavige, waar de gemeentelijke
regelgever hetzelfde belang regelt als de hogere
regelgever, de strafbaarstelling in de gemeentelijke regeling ophoudt
te bestaan. Hij concludeert dat de Wet op de economische delicten
(Wed) van toepassing is en dat de economische kamer bevoegd is.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Ten laste is gelegd dat huishoudelijke afvalstoffen zijn aangeboden op
een ander tijdstip dan door de gemeente vastgesteld.
De AvD'94 regelt o.a. het zich ontdoen van huishoudelijke
afvalstoffen... en de met deze activiteiten samenhangende bescherming
van het milieu. Niet staat expliciet in de verordening of deze gegrond
is op art. 10.10 van de Wm (oud) en/of artikel 147/149 van de
Gemeentewet; beide zijn immers mogelijk. In Hoofdstuk 2 "Het zich
ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen" staan de volgende voor deze
zaak relevante artikelen:
Artikel 12: De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden:
lid 1: B&W stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of ter
inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de
inzameldienst.
lid 2: Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op
andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te
dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.
Artikel 15: Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk
afval:
Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen... in
vuilniszakken moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan op een
krachtens artikel 12, eerste lid, vastgestelde inzameldag...
Sanctionering is beoogd in:
Artikel 44: Strafbepaling:
lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze
artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met geldboete van de
eerste categorie...
15..
Art. 10.10 Wm: lid 1 (oud): De gemeenteraad stelt bij verordening
regels vast inzake het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen.
De verordening bevat in ieder geval regels voor het overdragen van
deze afvalstoffen aan een daarbij aangewezen inzameldienst en voor het
overdragen van de afvalstoffen aan een ander of het achterlaten
daarvan op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.
De rechtbank verstaat dat het een gemeenteraad vrij staat op het vlak
van het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen meer regels te
stellen op basis van de Wet milieubeheer. Tevens heeft de gemeenteraad
op grond van zijn autonome verordenende bevoegdheid op grond van de
Gemeentewet de mogelijkheid andere handelingen met huishoudelijke
afvalstoffen dan het zich ervan ontdoen te regelen. Die aanvullende
bevoegdheid is expliciet geregeld in het nog steeds geldende artikel
21.7 Wm: De bevoegdheid van gemeenten ... tot het maken van
verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10
voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet in strijd
zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Duidelijk is dat de gemeente heeft willen regelen de ordelijkheid van
het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 12 lid 2
(oud)
geeft een verbods-bepaling, zonder te
stellen dat het een strafbaar feit betreft.
Inmiddels zijn de Wm, de Wed en de AvD'94 gewijzigd. Thans luidt
artikel 23 Wm, eerste lid: De gemeenteraad
stelt in het belang van de bescherming van het milieu een
afvalstoffenverordening vast. Artikel 21.7 Wm is zoals gezegd
ongewijzigd gebleven.
Artikel 1a-3e Wed (nieuw) zegt dat feiten ex 10.23 Wed [de Hoge Raad
leest: Wm] (nieuw) strafbaar zijn voor zover aangeduid als strafbare
feiten.
In de AvD'02, in werking getreden op 24 april 2002, staan de volgende
voor deze zaak relevante artikelen:
Hoofdstuk 3. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afval
Artikel 23: Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden.
Lid 1: Burgemeester en wethouders stellen de dagen en tijden vast
waarop huishoudelijk afval ter inzameling kan worden aangeboden.
Lid 2: Het is verboden huishoudelijk afval op andere dagen en tijden
ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Hoofdstuk 5. Bepaling ter bescherming van milieu en volksgezondheid
---
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 34: Strafbepaling
Lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze
artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met een geldboete van
de eerste categorie: artikel ... 23 ...
De rechtbank constateert dat artikel 23 AvD'02
- inhoudende een verbods- maar geen strafbepaling -
nadrukkelijk niet in hoofdstuk 5 betreffende milieubescherming is
opgenomen. Dit is in feite geen andere situatie dan geregeld in
artikel 12 van de AvD'94: ook daar ging het om regeling van de
ordelijkheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ordelijkheid een onderwerp dat
de gemeenteraad autonoom mag regelen, zolang de gemeentelijke regeling
niet in strijd komt met de Wm (artikel 21.7 Wm).
Nu vast staat dat de onderhavige regeling van tijden voor het
aanbieden van huisvuil grondslag vindt in de verordenende bevoegdheid
van de Gemeente Dordrecht op basis van de Gemeentewet - en derhalve
niet geduid kan worden als economische delict - moet de conclusie
luiden dat kennisneming van het ten laste gelegde feit behoort tot de
bevoegdheid van de kantonrechter.
De rechtbank zal de zaak om proceseconomische redenen, op de voet van
artikel 349, tweede lid, eerste volzin,
niet verwijzen naar de kantonrechter maar zelf afdoen."
3.4. Uit het samenstel van bepalingen die in de overwegingen van de
Rechtbank sub 3.3 zijn weergegeven, volgt voor wat betreft de ten
tijde van het bewezenverklaarde feit van kracht zijnde wetgeving in
formele zin
a) dat de gemeenten ter uitvoering van art. 10.10 (oud) Wet
milieubeheer een verordening houdende regels inzake het zich ontdoen
van huishoudelijke afvalstoffen dienden vast te stellen en dat in
zodanige verordening in ieder geval een aantal in die bepaling
genoemde punten moest worden geregeld, alsmede
b) dat overtredingen van de voorschriften van zodanige verordening,
voorzover aangeduid als strafbare feiten, strafbaar waren ingevolge
art. 1a, aanhef en onder 3° (oud), in verbinding met art. 6 WED.
3.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 12, tweede lid,
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, welke bepaling luidde als in
de overwegingen van de Rechtbank sub 3.3 is vermeld.
Overtreding van die bepaling, die is opgenomen in hoofdstuk 2 van die
verordening met het opschrift "Het zich ontdoen van huishoudelijke
afvalstoffen", welk hoofdstuk strekt tot uitvoering van art. 10.10
(oud) Wm, is derhalve als economisch delict strafbaar gesteld bij art.
1a, aanhef en onder 3° (oud), in verbinding met art 6 WED. Dat brengt
mee dat slechts de economische kamer van de Rechtbank bevoegd is tot
kennisneming van overtreding van art. 12, tweede lid,
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3.6. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat laatstbedoeld verbod,
dat is overgenomen in art. 23, tweede lid, van de na het
tenlastegelegde feit inwerking getreden Afvalstoffenverordening
Dordrecht 2001 (vastgesteld door de Gemeenteraad van Dordrecht op 5
maart 2002) in art. 34, tweede lid, van die Verordening wel is
voorzien van een strafbedreiging, niet tot een ander oordeel noopt.
Immers de gemeentelijke wetgever heeft door de opneming van die
strafbedreiging in art. 34, tweede lid, Afvalstoffenverordening
Dordrecht 2001 een onderwerp geregeld waarin reeds is voorzien door
23, eerste lid, (nieuw) Wet milieubeheer (dat in de plaats is getreden
van art. 10.10, eerste lid, Wm) in verbinding met art. 1a, aanhef en
onder 3°, en art. 6 WED, zodat genoemd art. 34, tweede lid in zoverre
buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat ook thans de
economische kamer van de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van
overtreding van het desbetreffende, nu in art. 23, tweede lid,
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 opgenomen verbod.
3.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat de kantonrechter bevoegd is tot kennisneming van het
tenlastegelegde feit en voorts dat zij ten onrechte het
bewezenverklaarde feit heeft gekwalificeerd als overtreding van art.
15 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994. Het middel is derhalve
terecht voorgesteld.
3.8. Nu de Economische Kamer van de Rechtbank de zaak aan zich heeft
gehouden, kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de
kwalificatie van het bewezenverklaarde feit;
Kwalificeert het bewezenverklaarde feit als "overtreding van een
voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10, eerste lid, (oud) Wet
milieubeheer";
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van
Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker,
en uitgesproken op 9 december 2003.
*** Conclusie ***
Nr. 01026/03 E
Mr Wortel
Zitting:21 oktober 2003 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1. De officier van justitie in het arrondissement Dordrecht heeft zich
van cassatieberoep voorzien tegen een vonnis van de Rechtbank aldaar,
waarin bewezen is verklaard dat de bovengenoemde persoon zich heeft
schuldig gemaakt aan een feit dat de Rechtbank heeft gekwalificeerd
als "overtreding van artikel 15 van de Afvalstoffenverordening
Dordrecht 1994", en is bepaald dat deswege geen straf of maatregel zal
worden opgelegd.
Bij tijdig ingediende schriftuur heeft de officier van justitie één
cassatiemiddel voorgesteld.
2. Aan bovengenoemde persoon is (na wijziging van de tenlastelegging)
tenlastegelegd dat
"hij op of omstreeks dinsdag 24 april 2001 te Dordrecht huishoudelijke
afvalstoffen (een huisvuilzak) heeft overgedragen of ter inzameling
heeft aangeboden aan de inzameldienst (Netwerk), zijnde een andere dag
dan de krachtens artikel 12 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht
1994 door burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht
vastgestelde dag en/of tijd, te weten de woensdag;
artikel 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 juncto artikel
10.10, thans art. 10.23, Wet milieubeheer juncto artikel 1a onder 3
Wet op de economische delicten art. 10.10, thans art. 10.23, lid 1 Wet
milieubeheer"
3. De zaak is aanhangig gemaakt op een terechtzitting van de
economische politierechter, die haar naar aanleiding van de
standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie heeft
verwezen naar een meervoudige economische strafkamer.
Die standpunten van verdediging en openbaar ministerie betreffen de
vraag of het in de tenlastelegging bedoelde voorschrift in de
gemeentelijke verordening is gesteld krachtens het bepaalde in de Wet
milieubeheer, dan wel behoort tot de voorschriften die de
gemeentelijke overheid krachtens art. 149 Gemeentewet mag uitvaardigen
ter regeling van datgene waarin een hogere regeling niet voorziet.
In het antwoord op die vraag hebben partijen ook nog betrokken of de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001, in werking getreden na het
tenlastegelegde feit, van belang kan zijn in verband met een daaruit
blijkend gewijzigd inzicht van de gemeentelijke wetgever betreffende
de strafwaardigheid van het feit.
De officier van justitie heeft uit het samenstel van toepasselijke
bepalingen afgeleid dat het overtreden voorschrift in de gemeentelijke
verordening strekt tot uitvoering van het bepaalde in de Wet
milieubeheer, zodat de economische kamer van de Rechtbank bevoegd is
van het feit kennis te nemen. De raadsvrouwe meende daarentegen dat
het voorschrift is gegeven krachtens de in de Gemeentewet toegekende
bevoegdheid, zodat de Kantonrechter bevoegd is.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen haar hebben voorgelegd heeft
de Rechtbank in de bestreden uitspraak overwogen en beslist:
"De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de economische kamer
van de rechtbank haar onbevoegdheid tot kennis neming van het ten
laste gelegde feit zal uitspreken. Zij legt daaraan ten grondslag -
verkort en zakelijk weergegeven - dat de kennisneming van de ten laste
gelegde overtreding van artikel 12 lid 2 van de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 (AvD '94) tot de competentie
van de kantonrechter behoort; de strafbaarstelling is geregeld in de
verordening. De raadsvrouw onderbouwt dit nader door te wijzen op het
nieuwe artikel 10.23 Wet milieubeheer (Wm) en het nieuwe artikel 23
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2002 (AvD '02) (gekomen in plaats
van het ten laste gelegde artikel), dat naast het milieubelang met
name beoogt de regeling van het beheer van de openbare ruimte, de
voorkoming van overlast (openbare orde) en voorkoming van hinder.
De officier van justitie heeft zich zakelijk weergegeven op het
standpunt gesteld dat - gelet op jurisprudentie van de Raad van State
uit 1986 dat in gevallen als de onderhavige, waar de gemeentelijke
wetgever hetzelfde belang regelt als de hogere wetgever, de
strafbaarstelling in de gemeentelijke regeling ophoudt te bestaan. Hij
concludeert dat de Wet op de economische delicten (Wed) van toepassing
is en dat economische kamer bevoegd is.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Ten laste is gelegd dat huishoudelijke afvalstoffen zijn aangeboden op
een ander tijdstip dan door de gemeente vastgesteld.
De AvD '94 regelt o.a. het zich ontdoen van huishoudelijke
afvalstoffen ... en de met deze activiteiten samenhangende bescherming
van het milieu. Niet staat expliciet in de verordening of deze gegrond
is op art. 10.10 van de Wm (oud) en/of artikel 147/149 van de
Gemeentewet; beide zijn immers mogelijk. In hoofdstuk 2 "Het zich
ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen" staan de volgende voor deze
zaak relevante artikelen:
Artikel 12: De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden:
lid 1: B&W stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of ter
inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de
inzameldienst.
lid 2: Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op
andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te
dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.
Artikel 15: Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk
afval:
Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen ... in
vuilniszakken moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan op een
krachtens artikel 12, eerste lid, vastgestelde inzameldag ...
Sanctionering is beoogd in:
Artikel 44: Strafbepaling:
lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze
artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met geldboete van de
eerste categorie ...: ... 15 ...
Art. 10.10 Wm: lid 1 (oud): De gemeenteraad stelt bij verordening
regels vast inzake het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen.
De verordening bevat in ieder geval regels voor het overdragen van
deze afvalstoffen aan een daarbij aangewezen inzameldienst en voor het
overdragen van de afvalstoffen aan een ander of het achterlaten
daarvan op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.
De rechtbank verstaat dat het een gemeenteraad vrij staat op het vlak
van het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen meer regels te
stellen op basis van de Wet milieubeheer. Tevens heeft de gemeenteraad
op grond van zijn autonome verordenende bevoegdheid op grond van de
Gemeentewet de mogelijkheid andere handelingen met huishoudelijke
afvalstoffen dan het zich ervan ontdoen te regelen. Die aanvullende
bevoegdheid is expliciet geregeld in het nog steeds geldende artikel
21.7 Wm: De bevoegdheid van gemeenten ... tot het maken van
verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10
voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet in strijd
zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Duidelijk is dat de gemeente heeft willen regelen de ordelijkheid van
het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 12 lid 2
(oud) geeft een verbodsbepaling, zonder te stellen dat het een
strafbaar feit betreft.
Inmiddels zijn de Wm, de Wed en de AvD '94 gewijzigd. Thans luidt
artikel 23 Wm, eerste lid: De gemeenteraad stelt in het belang van de
bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast. Artikel
21.7 Wm is zoals gezegd ongewijzigd gebleven.
Artikel 1a-3e Wed (nieuw) zegt dat feiten ex 10.23 Wed (nieuw)
strafbaar zijn voor zover aangeduid als strafbare feiten.
In de AvD '02, in werking getreden op 24 april 2002, staan de volgende
voor deze zaak relevante artikelen:
Hoofdstuk 3. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afval
Artikel 23: Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden.
Lid 1: Burgemeester en wethouders stellen de dagen en tijden vast
waarop huishoudelijk afval ter inzameling kan worden aangeboden.
Lid 2: Het is verboden huishoudelijk afval op andere dagen en tijden
ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Hoofdstuk 5. Bepaling ter bescherming van milieu en volksgezondheid
---
Hoofdstuk 6. Straf, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 34: Strafbepaling
Lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze
artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met een geldboete van
de eerste categorie: artikel ... 23 ...
De rechtbank constateert dat artikel 23 AvD '02 - inhoudende een
verbods- maar geen strafbepaling - nadrukkelijk niet in hoofdstuk 5
betreffende milieubescherming is opgenomen. Dit is in feite geen
andere situatie dan geregeld in artikel 12 van de AvD '94: ook daar
ging het om regeling van de ordelijkheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ordelijkheid een onderwerp dat
de gemeenteraad autonoom mag regelen, zolang de gemeentelijke regeling
niet in strijd komt met de Wm (artikel 21.7 Wm).
Nu vast staat dat de onderhavige regeling van tijden voor het
aanbieden van huisvuil grondslag vindt in de verordenende bevoegdheid
van de Gemeente Dordrecht op basis van de Gemeentewet - en derhalve
niet geduid kan worden als economisch delict - moet de conclusie
luiden dat kennisneming van het ten laste gelegde feit behoort tot de
bevoegdheid van de kantonrechter.
De rechtbank zal de zaak om proceseconomische redenen, op de voet van
artikel 349, tweede lid, eerste volzin, niet verwijzen naar de
kantonrechter maar zelf afdoen."
5. De steller van het middel wijst er terecht op dat de Rechtbank het
feit heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 15 van de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, terwijl de tenlastelegging er
geen enkele onduidelijkheid over laat bestaan dat zij is gegrond op
art. 12 van die Verordening. In de door haar gevolgde zienswijze was
de Rechtbank genoodzaakt naar art. 15 van de Verordening uit te wijken
omdat art. 12 niet is genoemd in de strafbaarstelling die is opgenomen
in art. 44 van de Verordening.
6. Art. 10.10, eerste lid, Wet milieubeheer luidde tot en met 7 mei
2002:
"De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast inzake het zich
ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen. De verordening bevat in ieder
geval regels voor het overdragen of het ter inzameling aanbieden van
deze afvalstoffen aan een daarbij aangewezen inzameldienst en voor het
overdragen van de afvalstoffen aan een ander of het achterlaten
daarvan op een daartoe ter beschikking gestelde plaats."
7. Art. 21.7 Wet milieubeheer luidt:
"De bevoegdheid van gemeenten en waterschappen tot het maken van
verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10
voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet met het bij
of krachtens deze wet bepaalde in strijd zijn."
8. Art. 149 Gemeentewet luidt:
"De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente
nodig oordeelt."
9. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoort een exemplaar
van de "Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994", vastgesteld in een
openbare (raads)vergadering van 25 oktober 1994, en een
artikelsgewijze toelichting op het ontwerp voor die verordening.
In de aanhef van deze Verordening is vermeld dat de Raad van de
gemeente Dordrecht heeft
"gelet op het bepaalde in artikel 10.10 van de Wet milieubeheer
alsmede artikel 149 van de Gemeentewet".
De artikelsgewijze toelichting houdt onder meer in:
"Artikelen 10 tot en met 25
Artikel 10.10 van de Wet milieubeheer kent drie mogelijkheden voor het
zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen, waarvoor de
gemeentelijke Afvalstoffen verordening regels dient te bevatten, te
weten:
- het overdragen of het ter inzameling aanbieden van deze afvalstoffen
aan de aangewezen inzameldienst;
- het overdragen daarvan een ander;
- het achterlaten daarvan op een daartoe ter beschikking gestelde
plaats."
10. De artikelen 10 tot en met 25 van de Afvalstoffenverordening
Dordrecht 1994 vormen het tweede hoofdstuk daarvan, met opschrift "Het
zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen". Dat hoofdstuk is
verdeeld in drie paragrafen, waarvan de laatste twee het opschrift
dragen "Het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe
ter beschikking gestelde plaats", respectievelijk "Het zich
afzonderlijk ontdoen van bijzondere categorieën van huishoudelijke
afvalstoffen (gescheiden inzameling)"
Blijkens art. 11 van de Verordening heeft de eerste paragraaf van
hoofdstuk twee betrekking op het overdragen of aanbieden van
huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.
Tot deze paragraaf behoren de art. 12 en 15. Die luiden
achtereenvolgens:
(artikel 12)
"De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden
1. Burgemeester en wethouders stellen dagen en tijden vast voor het
overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
aan de inzameldienst.
2. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op
andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te
dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst."
(artikel 15)
"Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval
Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in
minicontainers, GFT-emmers of vuilniszakken moet ordelijk geschieden
door plaatsing daarvan, op een krachtens artikel 12, eerste lid,
vastgestelde inzameldag, op het voetpad, zo dicht mogelijk bij de
rijweg, of, bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de
rijweg."
11. Gelet op de aanhef van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994,
de artikelsgewijze toelichting betreffende de artikelen 10 tot en met
25, het in die artikelen bepaalde en voorts gelet op art. 44 van de
Verordening moet het er naar mijn inzicht voor gehouden worden dat de
Gemeenteraad heeft beoogd met de artikelen 10 tot en met 25 uitvoering
te geven aan art. 10.10 Wet milieubeheer, zoals de bepaling bij het
totstandkomen van de Verordening luidde, en daarnaast, krachtens art.
149 Gemeentewet, aanvullende regels te stellen die niet het aanbieden
en afvoeren van afvalstoffen als zodanig betreffen maar strekken tot
verzekering van de openbare orde.
Uit de omstandigheid dat in art. 44 van deze Verordening - wat het
tweede hoofdstuk daarvan betreft - de overtreding van de art. 13 tot
en met 16, 19 en 20 strafbaar is gesteld zal, dunkt mij, afgeleid
moeten worden dat de gemeentelijke regelgever zijn bevoegdheid tot het
geven van die voorschriften heeft gebaseerd op art. 149 Gemeentewet,
zodat die voorschriften zijn aan te merken als de bepalingen waarop
art. 21.7 Wet milieubeheer ziet.
12. Tot die, niet tot uitvoering van art. 10.10 (OUD) Wet milieubeheer
strekkende doch op de in art. 149 Gemeentewet gegeven bevoegdheid
gebaseerde, voorschriften behoort het hierboven aangehaalde art. 15
van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, dat aldus geen andere
strekking heeft dan te verzekeren dat het aanbieden van huishoudelijk
afval ordelijk zal geschieden, en zodanig dat het verkeer op de
openbare weg zo min mogelijk wordt gehinderd.
Met betrekking tot de voorgeschreven dagen en tijdstippen waarop
huishoudelijk afval ter inzameling kan worden aangeboden heeft art. 15
van deze Verordening derhalve geen zelfstandige betekenis. Het gebod
om die door burgemeester en wethouders vastgestelde dagen en
tijdstippen in acht te nemen is neergelegd in art. 12 van de
Verordening. Deze bepaling behoort tot de in hoofdstuk twee van de
Verordening opgenomen voorschriften die uitvoering geven aan art.
10.10 (OUD) Wet milieubeheer.
13. Het kennelijk oordeel van de Rechtbank dat de gemeentelijke
wetgever ook met art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 "heeft
willen regelen de ordelijkheid van het zich ontdoen van huishoudelijke
afvalstoffen" en in zoverre gebruik heeft gemaakt van de in art. 149
Gemeentewet toegekende bevoegdheid, acht ik derhalve onjuist.
14. Dat wordt niet anders onder invloed van de, op 5 maart 2002 en
derhalve na het bewezenverklaarde feit, vastgestelde
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001.
Naar mijn inzicht had de Rechtbank in de omstandigheid dat art. 23 van
die Verordening - de bepaling die overeenkomt met art. 12
Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 - niet is geplaatst in
Hoofdstuk 5, betreffende "Bepalingen ter bescherming van het milieu en
volksgezondheid", geen bevestiging mogen vinden van de juistheid van
haar oordeel dat de bepaling alleen strekt tot handhaving van de
openbare orde.
Kennisneming van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 wijst
aanstonds uit dat is beoogd het inzamelen en aanbieden van afval te
regelen in de hoofdstukken 1 tot en met 4 van deze Verordening, met
dien verstande dat de verplichtingen van aanbieders van huishoudelijk
afval zijn samengebracht in het derde hoofdstuk. Daartoe behoort art.
23 van de Verordening.
15. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat ook art. 23 van de
Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 strekt tot uitvoering van de
Wet milieubeheer.
Opmerking verdient dat het hierboven aangehaalde art. 10.10 van deze
Wet sedert 8 mei 2002 is vervallen, terwijl de Wet sindsdien de
bepalingen bevat:
(art. 10.23, eerste lid)
"De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu
een afvalstoffenverordening vast."
(art. 10.24)
"1. De afvalstoffenverordening bevat ten minste regels omtrent:
a. het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke
afvalstoffen aan een bij of krachtens de verordening aangewezen
inzameldienst;
b. het overdragen van zodanige afvalstoffen aan een ander;
c. het achterlaten van zodanige afvalstoffen op een daartoe ter
beschikking gestelde plaats.
2. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voorts regels worden gesteld
omtrent het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen."
16. Het in de bestreden uitspraak bereikte oordeel dat de regeling van
dagen en tijdstippen waarop huisvuil aangeboden mag worden, gegeven in
de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, grondslag vindt in de
verordenende bevoegdheid die de Gemeenteraad in art. 149 Gemeentewet
is toegekend, zodat overtreding van die regeling geen economisch
delict oplevert, getuigt naar mijn inzicht van een onjuiste
rechtsopvatting.
Mitsdien heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de
Kantonrechter bevoegd is van de tenlastegelegde overtreding kennis te
nemen. Voorts heeft de Rechtbank het bewezenverklaarde onjuist
gekwalificeerd.
17. De vraag doet zich voor wat de uitkomst van dit cassatieberoep
moet zijn.
Er kan vanuit gegaan worden dat de bewezenverklaring, die steun vindt
in de gebezigde bewijsmiddelen, juist is.
Vaststaat voorts dat het bewezenverklaarde strafbaar is ingevolge art.
1a, onder 3o, (OUD) WED in verbinding met art. 10.10, eerste lid (OUD)
Wet milieubeheer en art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994. Er
blijkt niet dat de gemeentelijke regelgever of de formele wetgever
inmiddels tot een ander inzicht omtrent het strafwaardige van de
bewezenverklaarde overtreding zijn gekomen (vgl het huidige art. 1a,
onder 3o, WED in verbinding met art. 10.23 Wet milieubeheer).
Aangezien de Rechtbank - overeenkomstig de vordering van het Openbaar
Ministerie - toepassing heeft gegeven aan art. 9a Sr is geen nieuwe
feitelijke behandeling nodig ter bepaling van de straf.
18. Daarom meen ik dat de Hoge Raad om redenen van proceseconomie, na
vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de zaak zelf af
kan doen.
19. Er is mij bericht dat de officier van justitie prijs stelt op een
spoedige beslissing op dit cassatieberoep, daar de uitkomst van deze
procedure bepalend is voor een groot aantal nog te vervolgen zaken
betreffende dezelfde overtreding.
Teneinde aan dit verlangen tegemoet te komen wordt deze conclusie
genomen op een eerdere zitting dan daarvoor was vastgesteld.
20. Deze conclusie strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden
vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarin is overwogen dat de
Kantonrechter bevoegd is van het tenlastegelegde feit kennis te nemen
alsmede ten aanzien van de kwalificatie en de toepasselijke wettelijke
voorschriften; dat de Hoge Raad het bewezenverklaarde feit zal
kwalificeren als
"overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10,
eerste lid, (OUD) van de Wet milieubeheer",
en zal bepalen dat de einduitspraak berust op art. 9a Sr, art. 1a,
onder 3o, art. 2, vierde lid, en art. 6 WED, art. 10.10, eerste lid
(OUD) Wet milieubeheer en art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht
1994.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Hoge Raad der Nederlanden