Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN8498 Zaaknr: 01019/03


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 6-01-2004
Datum publicatie: 6-01-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

6 januari 2004
Strafkamer
nr. 01019/03
SG/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 augustus 2002, nummer 24/000668-01, in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1978, wonende te .


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 27 juli 2001 - de verdachte ter zake van "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot een geldboete van EUR 50,--, subsidiair één dag hechtenis.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat de uitlating "homofiel" in de context waarin dat woord is gebezigd een belediging in de zin van art. 266, eerste lid, Sr oplevert.

3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat: "hij op 28 april 2001 te Heerenveen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten J.A.S. Jager, brigadier van Politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "homofiel"."

3.3. Ter verwerping van een terzake gevoerd verweer heeft het Hof nog als volgt overwogen:
"De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, onder meer betoogd dat verdachte geen strafbare belediging heeft gepleegd door het woord "homofiel" tegen een agent te roepen. Het woord verwijst immers slechts naar een sexuele geaardheid, die naar huidig recht - dat geacht wordt de opvattingen van de meerderheid van de Nederlandse bevolking te weerspiegelen - een neutrale betekenis heeft. Derhalve kan niet worden gezegd dat het de strekking heeft een ander in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn goede naam.

Dit verweer gaat niet op. Het miskent dat het gebruik van een woord dat in een bepaalde context - bijvoorbeeld bij sexuele voorlichting of in een vriendschappelijk gesprek - niet de strekking heeft iemands integriteit aan te tasten, dat wel degelijk kan doen, indien het wordt gebruikt als scheldwoord en dus met het opzet om te beledigen. Aan het opzet van verdachte kan te dezen, gezien de context waarin het werd gebezigd, niet worden getwijfeld. Nadat de politieambtenaar hem had aangesproken op "wildplassen", heeft hij hem het woord even later in kennelijk beschonken toestand door een geopend raam toegeroepen. De verbalisant heeft het woord ook als beledigend kunnen opvatten, omdat niemand behoeft te accepteren dat hem op deze wijze en in deze omstandigheden kwalificaties worden toegevoegd op een terrein dat bij uitstek behoort tot de persoonlijke integriteit, identiteit en levenssfeer."

3.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.

3.5. Het oordeel van het Hof dat in de door hem geschetste, hiervoor onder 3.3 weergegeven omstandigheden de term "homofiel" de strekking heeft de politieman tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

3.6. Het middel is daarom vruchteloos voorgesteld.


4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.


5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 januari 2004.


*** Conclusie ***

Nr. 01019/03
Mr Wortel
Zitting:18 november 2003

Conclusie inzake:


1. Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, gewezen door het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij verzoeker wegens "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" is veroordeeld tot een geldboete van vijftig euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één dag hechtenis.


2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.


3. Het keert zich met een rechts- en motiveringsklacht tegen de bewezenverklaring, die inhoudt dat verzoeker
"op 28 april 2001 te Heerenveen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten J.A.S. Jager, brigadier van Politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "homofiel".


4. Een ter terechtzitting gevoerd verweer is in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, onder meer betoogd dat verdachte geen strafbare belediging heeft gepleegd door het woord "homofiel" tegen een agent te roepen. Het woord verwijst immers slechts naar een sexuele geaardheid, die naar huidig recht - dat geacht wordt de opvattingen van de meerderheid van de Nederlandse bevolking te weerspiegelen - een neutrale betekenis heeft. Derhalve kan niet worden gezegd dat het de strekking heeft een ander in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn goede naam.

Dit verweer gaat niet op. Het miskent dat het gebruik van een woord dat in een bepaalde context - bijvoorbeeld bij sexuele voorlichting of in een vriendschappelijk gesprek - niet de strekking heeft iemands integriteit aan te tasten, dat wel degelijk kan doen, indien het wordt gebruikt als scheldwoord en dus met het opzet om te beledigen. Aan het opzet van verdachte kan te dezen, gezien de context waarin het werd gebezigd, niet worden getwijfeld. Nadat de politieambtenaar hem had aangesproken op "wildplassen", heeft hij hem het woord even later in kennelijk beschonken toestand door een geopend raam toegeroepen. De verbalisant heeft het woord ook als beledigend kunnen opvatten, omdat niemand behoeft te accepteren dat hem op deze wijze en in deze omstandigheden kwalificaties worden toegevoegd op een terrein dat bij uitstek behoort tot de persoonlijke integriteit, identiteit en levenssfeer."


5. Het middel zoekt aansluiting bij HR NJ 2001, 101, waarin het Leeuwarder Hof had overwogen:
"Het hof is met de raadsman van oordeel dat de term "homofielen" op zichzelf geen beledigend karakter heeft althans niet behoeft te hebben. Dat kan anders zijn, indien de term wordt gebruikt in een overigens wel beledigende context zoals deze in casu is ontstaan door het gebruik van de termen vuile homo's, vieze smerissen, welke in het openbaar aan het adres van verbalisanten werden geuit. Door het samenstel van de gebruikte termen wordt naar het oordeel van het hof de eer en goede naam aangetast van ambtenaren van politie, tot wie zij zijn gericht."
en de Hoge Raad oordeelde:
"3.3. Aldus heeft het Hof, naar ook het middel stelt, de juiste maatstaf aangelegd voor de beoordeling van de vraag of de door de verdachte gebezigde woorden als beledigend in de zin van art. 266 Sr moeten worden aangemerkt.
3.4. Klaarblijkelijk heeft het Hof de woordcombinaties "vuile homo's" en "vieze smerissen" beledigend geacht, hetgeen het Hof heeft kunnen doen zonder miskenning van de betekenis die aan die in art. 266 Sr voorkomende term toekomt. Tegen die achtergrond heeft het Hof het samenstel van uitlatingen waaronder het door de verdachte in samenhang met de genoemde uitlatingen gebezigde woord "homofielen" als beledigend aangemerkt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk."


6. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de beledigende context die in HR NJ 2001, 101 werd vastgesteld bij het thans bewezenverklaarde feit heeft ontbroken, daar verzoeker geen andere uitlating heeft gedaan dan het ene woord 'homofiel', en die uitlating bovendien niet de strekking kan hebben gehad de verbalisant bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen, daar er (blijkens de bewijsmiddelen) in het geheel geen publiek aanwezig was.


7. Een uitlating is beledigend wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam, vgl HR DD 98.007 en HR NJ 2002, 129.


8. In onze huidige samenleving bestaat het inzicht dat homofilie een natuurlijke geaardheid is die zonder bemoeienis of tegenwerking van anderen gevolgd moet kunnen. Men kan dat een verworvenheid ten opzichte van eerdere tijdvakken noemen, en het is in ieder geval een ontwikkeling. In die ontwikkeling blijven evenwel tegenkrachten zichtbaar. Regelmatig worden vanuit religieuze overtuigingen bezwaren geuit. Een negatief oordeel wordt soms ook zichtbaar in oprispingen die niet aanstonds met dergelijke weldoordachte opvattingen in verband te brengen zijn.


9. De onderhavige zaak illustreert dat. Het kan niet anders of verzoeker heeft het woord gekozen om te diskwalificeren. In zijn eigen voorstelling, hoezeer die ook door alcoholmisbruik kan zijn beïnvloed, kon hij de verbalisant daarmee kwetsen, onaangenaam treffen, oftewel (naar gewoon spraakgebruik) beledigen. Dergelijke oprispingen noem ik primitief, maar dat is niet ter zake. Wèl ter zake is dat het bezigen van het woord 'homofiel' met de kennelijke bedoeling te kwetsen er op wijst dat bij sommigen nog altijd een ongunstige betekenis van het begrip sluimert.


10. Naar mijn inzicht is daarmee gegeven dat het gebruik van het woord 'homofiel' in kennelijk negatieve zin ertoe strekt de geadresseerde bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem in diens eer aan te tasten.
De animus iniurandi, en de omstandigheid dat niet gezegd kan worden dat het begrip naar huidige, in de samenleving onomstreden, opvattingen neutraal is, vormen naar mijn oordeel ook zonder toevoegingen als 'vieze' of 'vuile' de context die aan de uitlating een beledigend karakter in de zin van art. 266 Sr geeft.


11. Anders dan de steller van het middel meen ik dat de (uit de bewijsmiddelen blijkende) omstandigheid dat er in de omgeving van verzoeker en de verbalisant geen andere personen aanwezig waren niet in de weg behoefde te staan aan het oordeel dat de uitlating ertoe strekte de verbalisant bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen.


12. Opmerking verdient dat de in art. 266 Sr strafbaar gestelde belediging zich in twee vormen kan voordoen. Die belediging kan in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding worden aangedaan, maar iemand ook in zijn tegenwoordigheid mondeling, door feitelijkheden, of door het toezenden of aanbieden van een geschrift of afbeelding worden aangedaan. Daaruit volgt dat strafbare belediging in de laatste variant - die in de onderhavige zaak bewezen is verklaard - aangenomen kan worden indien niemand anders dan de geadresseerde van de belediging heeft kennisgenomen.


13. Gelet daarop zullen bij toepassing van de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf om te beoordelen of een uitlating beledigend is, hierboven onder 7 weergegeven, de woorden "de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen" aldus verstaan moeten worden dat de uitlating geschikt moet zijn dit gevolg te hebben indien derden daarvan kennisnemen, zonder dat vereist is dat derden daadwerkelijk van die uitlating kennis hebben genomen.


14. Naar mijn inzicht kan het middel geen doel treffen.


15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,