Speech van Minister Dekker op de nieuwjaarsbijeenkomst van het
Productschap Tuinbouw in Lisse op woensdag 7 januari 2004
Dames en heren,
Om te beginnen natuurlijk een heel gelukkig nieuw jaar, en dank voor
de uitnodiging om hier vandaag te mogen spreken. Enkele maanden
geleden hebben mijn collega Veerman en ik kennisgemaakt met enkele
organisaties uit de 'tuinbouwketen'. Hoewel ik uw branche al aardig
kende - vanuit mijn tijd bij LNV en mijn contacten met vele spelers
uit de sector - raakte ik toch onder de indruk van de dynamiek, de
logistieke organisatie en het kennisniveau van de ondernemers. Geen
wonder dat de tuinbouw zo belangrijk is voor de Nederlandse economie.
En geen wonder ook dat de glastuinbouw, de bollenteelt en de boom- en
sierteelt zo'n sterke internationale economische concurrentiepositie
innemen. Met een productiewaarde van ruim 7 miljard, en een directe en
indirecte werkgelegenheid van bij elkaar ongeveer een half miljoen
mensen, telt uw sector serieus mee, zowel nationaal als
internationaal. Daar kunnen we gerust trots op zijn.
Dit Kabinet wil de internationale concurrentiepositie van Nederland
verder versterken. Gezien het belang van uw sector zal het Kabinet u
in de gelegenheid stellen om het economisch potentieel van de
tuinbouwsector nóg verder te ontplooien. Mijn ministerie wil daarbij
vooral ontwikkelkracht zijn, en geen hindermacht.
Daarom is er bij de totstandkoming van de nieuwe Nota Ruimte veel
aandacht voor de kernbegrippen deregulering, decentralisatie en
ontwikkelingsplanologie. Concreet betekenen ze dat provincies en
gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties meer ruimte
krijgen om samen ruimtelijk beleid te formuleren. Want het is nu zo
dat plannen te vaak alleen maar tot nieuwe plannen leiden, in plaats
van tot concrete projecten. Te vaak ook komen goede projecten niet tot
uitvoering. Minder regels en meer verantwoordelijkheid voor de regio
en de betrokken spelers moeten de impasse doorbreken. Het rijk zal
zich concentreren op een beperkt aantal thema's van nationaal of
internationaal belang, en daar een ruimtelijke hoofdstructuur voor
schetsen. U moet daarbij denken aan thema's - de economische hotspots
zoals we ze noemen - als infrastructuur, externe veiligheid,
milieu-eisen, bescherming van waardevolle natuurgebieden, of de
verstedelijkingsproblematiek in de Randstad.
Verder is het mijn inzet om procedures in de ruimtelijke ordening te
verkorten. De nieuwe WRO biedt die mogelijkheid. Daardoor zal het
vaststellen van ruimtelijke plannen en de realisatie daarvan minder
tijd vergen. Ik ben ervan overtuigd dat decentralisatie en
deregulering ook zullen bijdragen aan de oplossing van de knelpunten
in de glastuinbouw, zoals die zojuist door de heer Van der Veen zijn
genoemd.
Om de internationale toppositie te behouden en te versterken, zal de
Nota Ruimte aangeven welke tuinbouwcentra economisch gezien de
belangrijkste zijn voor Nederland. Die komen als greenport op de kaart
te staan. Tot die greenports behoren in ieder geval het Westland,
Aalsmeer, de Bollenstreek en Boskoop. Ook daar zal de nationale
overheid beleid voor ontwikkelen. Daarbij is de bereikbaarheid van de
greenports vanuit onze nationale mainports Schiphol en Rotterdam van
groot belang.
Maar goede verbindingen alleen zijn niet voldoende. Als uw sector
voorop wil blijven, zult u zich ook op het gebied van duurzaamheid
moeten blijven vernieuwen. Nodig is een energiezuinige branche, die
milieubewust te werk gaat op goed ontsloten, duurzaam ingerichte
locaties. Voor die transitie is meer nodig dan alleen behoud en
versterking van de greenports. Herstructurering van de bestaande
centra en verdere stappen in de richting van een duurzame tuinbouw
zijn noodzakelijk om concurrerend te kunnen werken, en om aan de eisen
op het gebied van milieu, energie en ruimtelijke kwaliteit te voldoen.
Om deze herstructureringsopgave te realiseren is schuifruimte nodig in
de bestaande gebieden. Om die schuifruimte te creëren is elders
uitbreidingsruimte noodzakelijk. Over het algemeen ben ik van mening
dat provincies, gemeenten en het bedrijfsleven hiervoor
verantwoordelijk zijn. Op regionaal niveau is men prima in staat om
zogenaamde landbouwontwikkelingsgebieden aan te wijzen en te
ontwikkelen. Het blijft mogelijk dat het Rijk uitzonderingen maakt en
zelf een aantal gebieden voor glastuinbouw aan zal wijzen. De
politieke besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden. De reden dat
de centrale overheid deze gebieden aan zou kunnen wijzen, is dat ze
hard nodig zijn om de nationale doelstellingen op het terrein van
economie, milieu, energie en ruimte te realiseren.
Over het algemeen moeten lagere overheden echter zelf bepalen waar ze
ruimte willen geven aan landbouwontwikkeling. Daarbij dienen ze
vanzelfsprekend rekening te houden met het economisch potentieel, en
de ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van
de groene ruimte. De groei buiten landbouwontwikkelingsgebieden zal
dus binnen de perken moeten blijven.
Eén van de instrumenten die provincies daarbij ter beschikking staan
is 'ruimte voor ruimte'. Met behulp van de winsten uit woningbouw in
het landelijk gebied kan de verplaatsing van kassen worden
gestimuleerd.
Ik heb het nu wel consequent over de nieuwe Nota Ruimte, maar in feite
circuleert er alleen nog maar een ambtelijk stuk uit december, als
input voor discussie. Er zijn dus nog geen politieke keuzes gemaakt,
de politieke discussie is nog in volle gang. Met de meest betrokken
ministers en met de provincies en gemeenten wordt in januari en
februari 2004 nog overlegd over de verdere invulling van de nota. Als
alles naar wens verloopt, zal ik de Nota Ruimte als coördinerend
minister in maart 2004 aan de ministerraad voorleggen en vervolgens
aan de Tweede Kamer.
De discussie over de nota, en in het bijzonder over de toekomst van
het Groene Hart, liep de afgelopen weken soms hoog op. Laat ik voorop
stellen dat het Groene Hart niet wordt volgebouwd. Daarvoor heeft het
gebied als Nationaal Landschap te veel waardevolle kwaliteiten. Het
borgen daarvan staat bij mij voorop, overigens zonder het gebied op
slot te doen. Het is echter nodig om grenzen te stellen aan woningbouw
en het gebied te beschermen. De indruk dat het Groene Hart wordt
volgebouwd klopt daarom niet. Wél wil ik kijken naar de mogelijkheden
voor versterking van onze twee mainports Amsterdam en Rotterdam, en
een oplossing zoeken voor de woningschaarste.
De westkant van het Groene Hart is flink verrommeld. Er zijn al
plannen van de provincie om die locaties een kwaliteitsimpuls te
geven. Het zorgvuldig creëren van woonmilieus - denk aan groen wonen
en dorps wonen - kan de situatie daar aanzienlijk verbeteren.
Hoewel de behoefte aan woningen in het Groene Hart groot is, wil ik
ook nadrukkelijk rekening houden met de belangen van de tuinbouw. Want
zoals gezegd, we hebben de kracht van uw sector nodig voor de
versterking van onze internationale concurrentiepositie. Mijn
ministerie werpt daarom zo min mogelijk belemmeringen voor u op en ik
zal de provincies vragen om de nodige ruimte voor u te creëren. Ik zal
mijn best doen om zoveel mogelijk te voorkomen dat nieuwe
verstedelijking de glastuinbouw en de bollenteelt in de weg zit.
Dan een ander belangrijk punt: de duurzaamheid. De tuinbouw heeft de
laatste jaren bewezen in staat te zijn om in korte tijd te anticiperen
op afspraken voor energie, milieu en ruimte. Van staatssecretaris Van
Geel - die op mijn ministerie milieu in zijn portefeuille heeft -
begrijp ik echter dat u er nog niet bent. Om aan Europese en nationale
eisen voor de kwaliteit van grondwater, oppervlaktewater en bodem te
kunnen voldoen, zal uw sector nog de nodige stappen moeten nemen.
De heer Van der Veen haalde al enkele milieuprestaties van de sector
naar voren. Hij noemde de sterk verbeterde energie-efficiency en de
sterk verlaagde inzet van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen ten
opzichte van de jaren tachtig.
Daarnaast uitte de heer Van der Veen kritiek op de te starre
opstelling van VROM, waar het gaat om de energie en de CO2-discussie.
Ik wil hier het volgende op zeggen. Ik onderschrijf de forse
vooruitgang op milieugebied die uw voorzitter noemde. De ontwikkeling
van de energie-efficiency en van het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen zijn buitengewoon gunstig. Wat tot nu toe is
bereikt is een compliment waard.
Deze gunstige ontwikkeling is goed af te lezen aan het aantal tuinders
dat nu reeds de normen voor het jaar 2010 haalt, zoals die in 1997
zijn afgesproken in het Convenant Glastuinbouw en Milieu, het
GLAMI-convenant.
55% van de tuinders haalde in 2002 al de energie-norm voor 2010. Bijna
80% haalde de gebruiksnorm al voor gewasbeschermingsmiddelen voor
2010. De norm voor het gebruik van meststoffen voor 2010 werd in 2002
door 50 tot 60% van de tuinders gehaald.
Ik ben het met de heer Van der Veen eens dat er prima vooruitzichten
zijn op nog grotere duurzaamheid, en ook op het halen van de
afgesproken doelen in 2010. De grote dynamiek en vernieuwingsdrang in
de sector maken dat naar mijn mening mogelijk.
Op een ander punt lopen de meningen van de heer Van Der Veen en ik
helaas uiteen. Ik ben het niet met hem eens dat VROM te starre
streefwaarden voor CO2 hanteert, of dat de huidige GLAMI-normen
onvoldoende ruimte bieden voor de dynamiek van de glastuinbouw.
Ik erken wel dat de energie-normen problemen kunnen opleveren voor
tuinders die hun gewassen intensief belichten. Over dat punt vindt in
het kader van het GLAMI-convenant intensief overleg met de sector
plaats; en dat is ook nodig. Daarbij stelt VROM zich zeker niet star
op. We denken graag met de sector mee. Maar mijn ministerie heeft
natuurlijk ook de verplichting om internationale milieu-afspraken
nakomen, zoals Kyoto.
Ik heb goede hoop dat we in het GLAMI-kader binnen enkele maanden tot
een oplossing zullen komen die voor alle partijen acceptabel is, en
waarbij de doelen voor 2010 overeind kunnen blijven.
U heeft in de laatste jaren aangetoond dat u zich snel en slagvaardig
aanpast aan nieuwe omstandigheden. U beschikt over een enorme
innovatiekracht, een hoog kennisniveau, en bent bereid om te
investeren in een duurzame ontwikkeling. De prijswinnaars van vandaag
illustreren dat eens te meer. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat
de tuinbouwketen de buitenlandse concurrentie een stap voor zal
blijven, en wens u daarbij veel succes.
Uitreiking Ondernemersprijs
De winnaar van de Nationale Tuinbouw Ondernemersprijs 2004 is
Rijnplant. Rijnplant is het bedrijf van familie van Rijn. Het
familiebedrijf perfectioneerde de teelt van bougainvillea's en
anthuriums tot grote hoogte, en ontwikkelde zich op die manier tot
marktleider. Rijnplant doet voortdurend aan productinnovatie, in een
continu proces van veredeling en vermeerdering. Het bedrijf deelt veel
van zijn kennis met collega-telers. Door die bereidheid om kennis met
collega-telers te delen, heeft de onderneming een duidelijke bijdrage
aan de ontwikkeling van de sector geleverd. Bovendien zetten de
directieleden zich ook buiten de sector in voor maatschappelijk
organisaties. De directieleden zetten zich in als bestuurder en als
ondernemer enorm in voor onder andere LTO Groeiservice,
Technologiefonds tuinbouw en Groeinet. Daarnaast werken ze nauw samen
met collega-bedrijven binnen de Decorumgroep.
In de toekomst wil het bedrijf de verschillende locaties en elkaar
koppelen en uiteindelijk zelfs een koppeling maken met de andere
bedrijven uit de RijnPlantgroep. Vanuit het streven naar absolute
topkwaliteit wil RijnPlant het product kunnen volgen van teelt tot
afzet.
De jury heeft dus goede redenen om Rijnplant te belonen met de
Nationale Tuinbouw Ondernemersprijs 2004.
Uitreiking Themaprijs
Winnaar van de Themaprijs Arbeid 2004 is de Projectgroep Gezond
Beleid. De Projectgroep is een belangrijk initiatief om het
personeelsbeleid in de tuinbouwsector op een hoger niveau te brengen
en om het imago van de sector verder te verbeteren. Ondernemers en
organisaties van de Projectgroep Gezond Beleid werken belangeloos
samen aan deze doelstelling.
Binnen het project zijn twee groepen actief, een groep P&O-medewerkers
en een groep ondernemers van tuinbouwbedrijven en toeleverende
industrie. Inmiddels zijn er zes drukbezochte bijeenkomsten geweest,
waarvan vijf voor de P&O-groep en één voor de ondernemersgroep. De
inhoud van de bijeenkomsten en de activiteiten werden afgestemd op de
behoeften van de deelnemende bedrijven.
Het project Gezond Beleid, startte in het Westland, maar inmiddels
nemen er ook al bedrijven uit de B-driehoek en West-Brabant aan deel.
Gezien die uitbreiding heeft de projectgroep potentieel om een
landelijk netwerk te worden.
Al met al vindt de jury het project zeer prijzenswaardig, omdat de
deelnemende bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Op die
manier stellen ze een grote groep bedrijven - van klein tot
middelgroot - in staat om een nieuwe visie op professioneel
personeelsbeleid te ontwikkelen. De jury oordeelt dat de projectgroep
dat op een innovatieve manier doet en dat het project absoluut
continuïteit en aandacht verdient. Daarom heeft ze besloten om de
Projectgroep Gezond Beleid te onderscheiden met de Themaprijs Arbeid
2004.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer