Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

toespraak

Directie:
voorlichting

Publicatiedatum:
09-01-2003

Status:
informatie

Speech door staatssecretaris Van der Laan, bij de opening van het symposium Noorderslag in Groningen op 9 januari 2003

N.B.: Alleen het gesproken woord geldt

Dames en heren,

Aan het begin van mijn ambtsperiode maakte ik een vliegreis met de oldtimer onder de vliegtuigen: de Uiver. Dat bracht me in contact met de wereld van het zogenaamde 'mobiele erfgoed': oude stoomtreinen, zeilschepen, automobielen en Dakota's. Ontstaan in een tijdperk waarin ze het symbool waren van vooruitgang, een ander levensgevoel, een nieuwe tijd. Nu koesteren we ze als een stuk erfgoed dat we willen doorgeven aan de volgende generaties.

Mobiel erfgoed. We leven inmiddels in een tijd dat we ook sommige popmusici zo kunnen beschouwen. En voor de onlangs tot ridder geslagen Mick Jagger geldt natuurlijk: zéér mobiel erfgoed. De Stones zijn inmiddels - zoals een Engelse journalist het mooi zei - 'een fantastische ruïne'. De grootvaders van de Rock 'n roll trekken nog altijd volle zalen. Maar het levensgevoel dat uit de nummers spat is voor sommigen niet meer van deze tijd. Het voert ons aangenaam mee terug naar een zeer rebels verleden. Een verleden dat blijft klinken naast de hedendaagse geluiden van Spinvis, DJ Tiësto, Eminem en Beoncé.

Popmuziek is vandaag een volwassen stroming met nieuw aanstormend talent, bestaande bands en helden van weleer. Met een sector waar eigen initiatief, creativiteit en ondernemersschap voorop staat en succesvol is.

Dat laatste, ondernemersschap, is vaak reden om het juist als een minder volwaardige factor in de kunst- en cultuurwereld te zien. Dat vind ik niet terecht. Zeker als we het hebben over het belang van jongeren en cultuur - nog steeds een hot item binnen de cultuurwereld
- is popmuziek het meest vanzelfsprekende aanknopingspunt.

Omdat ik popmuziek een volwaardige discipline vind binnen de cultuurwereld, wil ik vandaag met u van gedachten wisselen over het subsidiebeleid rond deze muziek. En daarna ingaan op mogelijkheden om de poppodia en jongeren dichter bij elkaar te brengen.

Daarvoor wil ik twee recente publicaties als uitgangspunt nemen. Onlangs ontving ik via het Nationaal Popinstituut het onderzoek: 'There's music in the money'. En musicologe Lutgard Mutsaers schreef in opdracht van het ministerie een opiniërend essay over de popmuzieksector in Nederland. Ook dat onderzoek ligt er nu, luisterend naar de retorische titel: 'Is every body happy'.

Uit dat laatste onderzoek wil ik u graag het volgende citeren.

'Doordat de overheid de popmuziek als kunstsector beschouwd, zou het logisch zijn de subsidiegelden op dezelfde gronden te verdelen als bij de langer gevestigde kunstsectoren. De overheid financiert echter al bijna twintig jaar een systeem waarbij het niet-kostendekkend zijn van een optreden van een Nederlandse band voldoende reden is om per keer subsidie te verstrekken aan het (kern)podium dat verlies lijdt. Het ontbreken van uitgesproken kwaliteitscriteria om in aanmerking te komen voor overheidssteun geldt, nogmaals, alleen voor de popmuziekwereld. Het enige concrete criterium is financieel van aard'.

Opmerkelijk. Kwaliteitscriteria zijn natuurlijk altijd lastig te formuleren als het om cultuur gaat. En er zijn in de popsector vele buitenmuzikale factoren die het beoordelen op kwaliteit sec lastig maken. Het onderzoek biedt aanknopingspunten om na te denken over gemeenschappelijke, niet-financiële criteria voor het toekennen en verdelen van subsidie, zoals ook in andere zichzelf respecterende cultuurdisciplines. Mutsaers noemt onder meer ambachtelijkheid, oorspronkelijkheid en zeggingskracht. En ze stelt voor onderscheid te maken tussen muziek die past binnen de bestaande verwachtingspatronen en muziek die de bestaande kaders juist uitdaagt en vernieuwt. Om de inmiddels gedifferentieerde popsector in de volle breedte recht te doen is het goed met elkaar hierover na te denken.

Ik wil in het bijzonder ingaan op het onderzoek van het Nationaal Popinstituut. Met name op de conclusie die daaruit is gerold. Zoals u weet heeft mijn voorganger reeds besloten om het subsidiebudget van het Nederlands Popmuziek Plan naar het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing over te hevelen. Het Nationaal Popinstituut adviseert mij dat terug te draaien. Want het onderzoek wijst uit dat die overgang een verschraling van het aanbod tot gevolg zou hebben.

Het is altijd moeilijk om het vertrouwde te verlaten als je nog niet zeker bent van de voordelen van het nieuwe. En nieuwe ideeën en structuren leiden per definitie tot een nadeel voor de ene situatie en een voordeel voor de andere situatie. Mijn aarzelingen bij de conclusie van het onderzoek is dat het primair uitgaat van de 'waarde' van de bestaande situatie. Terwijl de 'waarde' van de nieuwe regeling nog niet in voldoende mate is beproefd. Ik heb het gevoel dat het advies van het Popinstituut dus deels voortkomt uit koudwatervrees. Daar heb ik begrip voor. Maar het is niet genoeg reden om het advies over te nemen. Dat ga ik dan ook niet doen.

Daarvoor heb ik twee argumenten:

Ik noemde u al de bijzondere positie die het toekennen van overheidssteun in de popsector op louter financiële gronden met zich meebrengt. En ik heb begrepen dat veel afnameregelingen de afgelopen jaren zijn getransformeerd tot een automatische toelage per voorstelling. Maar is dat dynamisch overheidsbeleid? Ik denk dat het goed is dat er verandering in komt. Subsidie zou geen vanzelfsprekende kostendekking moeten zijn. Subsidiëring van podia is een publiek belang en geen generieke sectorondersteuning in economische zin. Het gaat om overheidsgeld waarmee waardevolle initiatieven moeten worden gesteund. Volgens heldere criteria, onafhankelijk en passend in de tijdgeest. Daarom leg ik die verantwoordelijkheid liever bij een voor iedereen toegankelijk fonds dan bij een sectorinstituut.

Mijn tweede argument heeft betrekking op de dynamiek in de programmering. De afzonderlijke afnamesubsidieregelingen in het veld van de podiumkunsten waren zo versnipperd en gedetailleerd dat het geheel rigide en benauwend werd.

Elke discipline en elk circuit - zeker binnen de popmuziek - had zijn eigen regelingen: dat droeg niet bij tot dynamiek, nieuwe ideeën en avontuurlijke programmering. Ook dat was een argument om een gemeenschappelijk fonds op te richten waar verschillende disciplines een beroep op kunnen doen. Het bevorderen van dwarsverbanden en gezamenlijke programmering, zoals hier in Noorderslag gebeurt of tijdens een festival als Lowlands.

Nogmaals: ik begrijp uw vrees voor verschraling van het aanbod, en het wegvallen van de kleine en kwetsbare groepen. Maar ook binnen het fonds is daarvoor een wakend oog. Er komt een aparte regeling voor pop, kamermuziek en vergelijkbaar aanbod. En u mag de overheid en het Fonds erop aanspreken als ze deze zorg niet waarmaken.

In dat verband is de nieuwe cultuurnota-periode belangrijk. In de beoordeling neemt de popmuziek een volwaardige plek in naast de andere kunsten. Tot nu toe ging het overgrote deel van het overheidsgeld voor pop naar ondersteunende instellingen. Zoals u weet heb ik aangekondigd dat ik de noodzakelijke bezuinigingen vooral in die 'tussenhandel' ga uitvoeren. Maar dat betekent niet - zoals sommigen vrezen - dat de sector daarmee onevenredig veel geld misloopt.
Het betekent wel dat ik de ondersteunende instellingen met eenzelfde kritische blik in relatie tot toegevoegde waarde en effectiviteit zal benaderen. Binnen de popsector zal een aantal instellingen voor het eerst subsidie aanvragen in het kader van de cultuurnota. Daarbij gaat het onder meer om producerende popmuziek-instellingen. Podia dus, en productiehuizen, festivals en distributeurs. Juist die partijen wil ik de komende periode een kans geven.

Dames en heren,

Ik zei het al in het begin van mijn verhaal. Popmuziek is een volwassen en belangrijke kunststroming met nieuwe geluiden, bestaande klanken en muzikaal erfgoed. De muziek die op de gevestigde poppodia wordt gepresenteerd was decennia terug synoniem met jongerencultuur. Maar die exclusiviteit is opgelost in de geschiedenis. Daarom moeten we vanuit de overheid ook aandacht besteden aan de overdracht van popmuziek in de breedte, educatie dus. Omdat het hoort bij de algemene culturele ontwikkeling van jongeren. En omdat de poppodia ook in de toekomst verzekerd moeten blijven van publiek en van jong talent (ook buiten de Idols-clan).

U zult het met me eens zijn: muziek leer je het allerbeste begrijpen door er naar te luisteren of nog liever het zelf te maken. Daarom wil ik een stimulans geven aan het CKV-onderwijs, specifiek als het om popmuziek gaat. Onderzoek wijst uit dat 80 procent van de docenten op scholen het prima vindt als jongeren hun CKV-vouchers zouden besteden aan een bezoek aan een van de gevestigde poptempels. Maar in praktijk wordt slechts één procent van de CKV-vouchers bij de poppodia ingeleverd. Dat is jammer en ik kan mij niet voorstellen dat de popsector het daarmee oneens is. Scholen en poppodia moeten elkaar dus meer opzoeken en kijken waar de chemie zit.

Ik heb een flink bedrag gereserveerd om die chemie te stimuleren. En ik ondersteun daarbij drie projecten die volgens de vakspecialisten van Conamus, Artmark en de Vereniging van Nederlandse Poppodia een katalysator zijn geweest.

Ik noem het eerste project Do it!. Bij velen van u bekend en door de visitatiecommissie Actieplan Cultuurbereik verkozen tot beste educatieve project in Nederland.

Als tweede project noem ik The MusicZone, waarbij artiesten worden uitgenodigd om een tournee langs de podia te maken. Scholieren worden op school voorbereid op dit bezoek en krijgen les over de optredende artiest en zijn tijd.

Het derde project is Let's work together. Hierbij maken artiesten en bands samen met de school een serieuze productie. Leerlingen worden uitgedaagd om te helpen met de PR rondom een optreden, de belichting, de techniek of samen met de professionals het podium te betreden.

Het lijkt me prima om in het jaar 2006 samen met u te constateren dat de besteding van CKV-vouchers in de popsector ten minste 5% bedraagt. Zodat popmuziek en de podia de plaats krijgen die ze verdienen in het onderwijs en in de culturele leefwereld van jongeren. Laten we op die gemeenschappelijke ambitie inzetten.

Dames en heren,

Mijn tijd hier op het podium zit erop. Maar ik ben nog tot ´s avonds laat aanwezig om met u te praten en vooral veel goede muziek te gaan luisteren.

Aan het begin van mijn verhaal maakte ik een vergelijking met de oudere popjongens en -meisjes en het mobiele erfgoed. Maar de vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op. Het mooie van muziek is
- anders dan bij de oude auto's, treinen en vliegtuigen - dat geluiden van weleer kunnen doorklinken in de moderne sound. Brian Eno vormde een inspiratiebron voor de moderne meesters in de dance. In het timbre van Alicia Keys hoor je Aretha Franklin en Sara Vaughn terug. En de popprofessoren onder u kunnen deze lijst vast nog verder aanvullen.

Die rijkdom, die dynamiek, vormt de kern van popmuziek en andere kunststromingen. Waarbij oud nieuw inspireert, nieuw teruggrijpt op oud, of het oude juist verre van zich werpt. Dat is ontzettend waardevol en moet gestimuleerd met een volwassen subsidiebeleid in het popveld. En via een stevige impuls voor de educatie van popmuziek op scholen.

Hoe we dat verder gaan uitwerken, daarover blijven we met elkaar in gesprek.

Ik wens u een fantastisch festival en een boeiend symposium toe.

Ik dank u voor de aandacht.