LJN-nummer: AO1584 Zaaknr: 03/01134 NABW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 23-12-2003
Datum publicatie: 12-01-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bijstandszaken
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak NABW 03/1134-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
(belanghebbende), wonende te (woonplaats), eiser,
en
Het college van burgemeester en wethouders der gemeente (woonplaats),
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure, alsmede feiten welke als
vaststaande worden aangenomen
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet
voldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet
betwiste inhoud van de in het geding gebrachte stukken, staat - voor
zover van belang - het volgende vast:
Eiser woont in een huurwoning. Op 30 juli 1998 is de wastafel van
eiser afgebroken. Eiser heeft verhuurder verzocht deze wastafel te
repareren. Eiser stelde zich op het standpunt dat de wastafel ten
gevolge van ouderdom en slijtage was gebroken. De verhuurder was van
mening dat de oorzaak lag in abnormaal gebruik. Een klachtencommissie
heeft zich over de zaak gebogen en heeft bepaald dat beide partijen in
de kosten van f 100,- moesten delen. Eiser heeft daarop krachtens een
met de verhuurder getroffen minnelijke regeling f 50,- bijgedragen aan
de reparatie van de wastafel.
Bij brief van 26 februari 1999 heeft eiser bijzondere bijstand
aangevraagd voor zijn bijdrage van f 50,- in de kosten van deze
reparatie.
Bij primair besluit van 16 maart 1999 (verzonden op 18 maart 1999)
heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn aanvraag voor
bijzondere bijstand is afgewezen, omdat eiser voor deze kosten een
beroep kan doen op een door de Gemeentelijke Kredietbank te
verstrekken krediet en dat een dergelijk krediet een toereikende en
passende voorziening is.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 maart bezwaar gemaakt.
Eiser heeft daarbij te kennen gegeven dat hij geen beroep kan doen op
de Gemeentelijk Kredietbank vanwege een schuldsituatie.
Bij herstelbeschikking van 15 april 1999 heeft verweerder de grond,
waarop de aanvraag voor bijzondere bijstand is geweigerd, in die zin
gewijzigd, dat als reden voor deze afwijzing gesteld wordt dat de
kosten van de reparatie van de wastafel behoren tot de algemene
noodzakelijke kosten van het bestaan.
Eiser heeft zijn bezwaar gehandhaafd en de gronden van dat bezwaar bij
brief van 26 april 1999 nader aangevuld. Eiser heeft daarbij
(samengevat) gesteld dat:
- de wastafel ten gevolge van slijtage in onbruik is geraakt en dat de
verantwoordelijkheid voor de reparatie derhalve bij de verhuurder
ligt;
- hij van mening is geen schuld te hebben aan het afbreken van de
wastafel en dat de bijzondere bijstand hem geschikt lijkt als vangnet
voor de kosten;
- het hem bevreemdt dat de motivering voor afwijzing is gewijzigd na
zijn brief van 16 maart 1999.
Op 1 juli 1999 heeft eiser zijn bezwaar nader toegelicht tijdens een
hoorzitting van de Algemene bezwaar- en beroepscommissie, kamer II. Op
1 juli 1999 heeft deze commissie advies aan verweerder uitgebracht.
Geadviseerd wordt het bezwaar ongegrond te verklaren onder vervanging
van de motivering voor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere
bijstand door de volgende gronden:
Primair In zijn algemeenheid komen de kosten van reparatie c.q.
vervanging van een wastafel in een huurwoning voor rekening van de
verhuurder, zulks op grond van het huurcontract. Uit het ingestelde
onderzoek blijkt dat dit ook hier het geval is. Eiser heeft een deel
van de kosten dan ook onverplicht voldaan en derhalve kan niet worden
volgehouden dat het hier noodzakelijke kosten betreft.
Subsidiair Wanneer sprake is van schuld door eiser aan het afbreken
van de wastafel blijven de kosten echter voor rekening van eiser
(huurder). In dat geval kan gesteld worden dat de kosten vallen binnen
de normale categorie van door schuld of opzet veroorzaakte incidenten
waarvoor men wettelijk aansprakelijk is. Het stuk gaan van de wasbak
is een alledaags voorval bij onvoorzichtig handelen en kan niet worden
aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de kosten veroorzaakt.
Meer subsidiair Indien het hier gaat om door bijzondere omstandigheden
veroorzaakte noodzakelijke kosten van bestaan, dan betreft het
éénmalige geringe kosten, die eiser gemakkelijk uit de algemene
bijstand kan voldoen.
Bij brief van 23 januari 2003 (verzonden op 3 februari 2003) heeft
verweerder het advies d.d. 1 juli 1999 aan eiser bekend gemaakt.
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar van
eiser ongegrond verklaard, onder verwijzing naar voornoemd advies en
met wijziging van de motivering conform de in dat advies weergegeven
motivering.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 5 april 2003 beroep ingesteld. Bij brief van 17 mei 2003 en
faxbericht van 17 december 2003 heeft eiser de gronden van beroep
aangevuld. Eiser stelt zich op het standpunt dat:
- hij geen schuld heeft erkend door f 50,- bij te dragen in de kosten
voor reparatie van de wastafel;
- de motivering van het besluit meerdere keren is gewijzigd, waardoor
onduidelijk is welke concrete beschikking met welke motivering van
toepassing is;
- er sprake is van onbehoorlijk bestuur, omdat verweerder onredelijk
lang heeft gedaan over het nemen van een beslissing op bezwaar (te
weten bijna vier jaar nadat er advies was uitgebracht door de Algemene
bezwaar- en beroepscommissie).
Het geding is ter zitting van 18 december 2003 aan de orde gesteld.
Partijen zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet heeft
de alleenstaande of het gezin, onverminderd hoofdstuk II, recht op
bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet
beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere
omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en
deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet
kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm (...) en de aanwezige
draagkracht.
De rechtbank ziet zich derhalve in de eerste plaats gesteld voor de
vraag of in het onderhavige geval sprake is van noodzakelijke kosten
van het bestaan en overweegt daaromtrent als volgt.
Nu eiser in een huurwoning woont, brengt de aard van de
huurovereenkomst met zich dat de verhuurder gehouden is de kosten van
reparatie van goederen, zoals bijvoorbeeld de wastafel, voor zijn
rekening te nemen. Die kosten komen derhalve niet voor rekening van de
huurder en in die zin kan niet worden gesteld dat deze kosten voor
eiser noodzakelijke kosten van het bestaan opleveren. Eiser heeft
desalniettemin f 50,- bijgedragen aan de verhuurder voor de reparatie
van de wastafel.
Voor zover eiser - zoals hij stelt - geen schuld heeft aan het
afbreken van de wastafel, wordt vastgesteld dat hij deze kosten
onverschuldigd heeft betaald. In het geval dat het afbreken van de
wastafel wél door de eigen schuld of door het toedoen van eiser is
veroorzaakt, zijn de daaruit voortvloeiende reparatiekosten kosten die
eiser op basis van een civielrechtelijke aansprakelijkheid dient te
vergoeden.
In beide gevallen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van
noodzakelijke kosten van het bestaan en het kan dan ook niet zo zijn
dat dergelijke kosten worden doorgeschoven naar de Algemene
bijstandswet.
De primaire en subsidiaire grond van het bestreden besluit kunnen de
afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand dan ook dragen en
niet kan worden gesteld dat sprake is van een ondeugdelijke
motivering. Dat de motivering bij de beslissing op bezwaar is
gewijzigd doet daaraan niet af, nu een dergelijke wijziging of
aanpassing van de motivering verweerder is toegestaan in het kader van
de volledige heroverweging die hij ingevolge artikel 7:11 van de
Algemene wet bestuursrecht naar aanleiding van het ingestelde bezwaar
moet verrichten. Bovendien heeft eiser in beroep voldoende gelegenheid
gekregen zijn grieven tegen deze motivering kenbaar te maken. Het
bestreden besluit kan dan ook in beginsel in stand blijven.
Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder onredelijk lang heeft gedaan
over het nemen van een beslissing op bezwaar. De rechtbank stelt vast
dat met het verstrijken van bijna vier jaren tussen het indienen van
een bezwaarschrift door eiser en het daarop beslissen door verweerder,
de redelijke termijn voor het nemen van een beslissing is
overschreden, zonder dat van redenen die dit kunnen rechtvaardigen is
gebleken. De rechtbank ziet daarin echter geen grond voor vernietiging
en zal volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is
overschreden, hetgeen in dit geval als voldoende genoegdoening dient
te worden beschouwd. Overwogen wordt daarbij dat het geenszins
aannemelijk is dat een snellere besluitvormingsprocedure zou hebben
geleid tot een ander resultaat en dat niet is gesteld of gebleken dat
eiser enige schade heeft geleden ten gevolge van de
termijnoverschrijding.
Dit alles overziende, is de rechtbank van oordeel dat het beroep
ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen
aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Loman als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 23 december 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken
en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van
deze uitspraak is verzonden.