LJN-nummer: AO1585 Zaaknr: 03/00261 AKW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 15-12-2003
Datum publicatie: 12-01-2004
Soort zaak: bestuursrecht - sociale zekerheid
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak AKW 03/261-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
(belanghebbende), wonende te (woonplaats), eiseres,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het
betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent
verweerder de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden
uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt
onder verweerder tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft verweerder eiseres medegedeeld
dat zij geen recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene
Kinderbijslagwet (hierna: AKW) ten behoeve van haar zoon Dimitri,
omdat Dimitri over het tweede kwartaal van 2002 EUR 1.135,-- netto of
meer verdiende.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 september 2002
(ingekomen bij verweerder op 2 oktober 2002) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 december 2002 heeft verweerder het bezwaar
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij
brief van 15 januari 2003 (ingekomen bij de rechtbank op 24 januari
2003) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 6 maart 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2003.
Eiseres was aanwezig. Verweerder is - met kennisgeving- niet
verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus
2002.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift 6 weken.
In artikel 6:8 Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van
de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is
gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9 Awb is een bewaarschrift tijdig ingediend indien
het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per
post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde
van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week
na afloop van de termijn is ontvangen.
In de onderhavige zaak betekent dit dat de termijn van indiening van
het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2002 eindigde op 1
oktober 2002. Eiseres heeft haar brief, blijkens het poststempel op de
enveloppe, op 1 oktober 2002 per post verzonden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het bezwaarschrift pas na afloop
van de bezwaartermijn is ontvangen. Nu het poststempel op de envelop
de datum van 1 oktober 2002 vermeldt is het tijdig ter post bezorgd nu
het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Verweerder heeft eiseres derhalve terecht in bezwaar ontvangen.
2.2 De feiten.
Dimitri volgt sinds 26 januari 2002 aan ROC Zadkine een
Beroepsbegeleidende opleiding. In het kader van deze opleiding werkt
Dimitri gedurende drie dagen per week bij Intertoys te (woonplaats).
Bij het besluit van 20 augustus 2002 heeft verweerder overwogen dat
Dimitri als onderwijsvolgend wordt aangemerkt. Een kind wordt in
belangrijke mate onderhouden als het in een kwartaal minder dan EUR
1.135,= netto heeft verdiend. Volgens verweerder heeft Dimitri over
het tweede kwartaal van 2002 meer verdiend. Daarom heeft eiseres over
het tweede kwartaal van 2002 voor Dimitri geen recht op kinderbijslag.
Verweerder heeft, onder ongegrondverklaring van de ingediende
bezwaren, in het bestreden besluit overwogen dat voor het vaststellen
van de mate waarin het kind door de aanvrager wordt onderhouden het
inkomen van het kind geacht wordt voor zijn onderhoud te zijn
aangewend. Het inkomen van Dimitri over het tweede kwartaal van 2002
heeft verweerder vastgesteld op
EUR 1.146,66 hetgeen meer is dan het door verweerder vastgestelde
maximum. Derhalve heeft eiseres Dimitri niet in belangrijke mate
onderhouden. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het inkomen dat in
een kwartaal is uitbetaald, wordt toegerekend aan dat kwartaal.
Tenslotte, de personeelskorting is in juli 2002 verwerkt. Juli 2002
hoort bij het derde kwartaal van 2002 en is dus niet relevant voor de
berekening van het inkomen over het tweede kwartaal van 2002.
In beroep heeft eiseres aangegeven dat zij pas tijdens de hoorzitting
heeft begrepen dat het conflict tussen haar en verweerder niet ging
over de personeelskorting, die inderdaad pas in juli 2002 op de
salarisstrook stond vermeld, maar over de bankafschriften over het
tweede kwartaal van 2002. Eiseres verwijt verweerder dat zij pas op 3
december 2002 uitleg heeft gekregen over de loonspecificaties en de
maanden waaraan ze ter uitvoering van de kinderbijslagwet worden
toegeschreven. Op dat moment had ze al de loonspecificaties over het
derde kwartaal van 2002 ingeleverd en door de te late uitleg van
verweerder heeft zij het risico gelopen dat het wederom verkeerd zou
gaan.
2.3 Beoordeling
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene
Kinderbijslagwet (hierna: AKW) heeft de verzekerde recht op
kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in
belangrijke mate wordt onderhouden.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit
onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag onderhoudt de verzekerde een kind
in belangrijke mate indien het kind 16 jaar of ouder, doch jonger dan
18 jaar is, het tot zijn huishouden behoort en het inkomen van het
kind minder dan EUR 1.135,-- per kwartaal bedraagt.
In artikel 9, eerste lid, van de AKW is bepaald dat voor het
vaststellen van de mate waarin een kind door de verzekerde wordt
onderhouden, het inkomen van het kind geacht wordt te zijn aangewend
voor het onderhouden van dat kind.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling inkomen
kinderbijslag 1997 wordt onder inkomen bedoeld in artikel 9 van de AKW
verstaan alle inkomsten uit arbeid die in een kwartaal betaald of
verrekend zijn, ter beschikking zijn gesteld, rentedragend zijn
geworden of vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden, die dat kind
toekomen of ter beschikking worden gesteld.
Artikel 2 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997 bepaalt dat de
kosten van verwerving, inning of behoud van inkomen die het kind,
voorzover redelijk maakt, op het inkomen bedoeld in artikel 1 in
mindering worden gebracht.
De rechtbank constateert dat verweerder naar aanleiding van een
uitspraak van de rechtbank Assen van 22 oktober 2001 (WBR/01-021) het
inkomen dat in een kwartaal is uitbetaald, heeft toegerekend aan dat
kwartaal. In het licht van de huidige wetgeving en van de huidige
jurisprudentie heeft verweerder bepaald dat loonbetalingen meetellen
in het kwartaal waarin ze zijn uitbetaald, dan wel vorderbaar en
tevens inbaar zijn geworden.
De rechtbank is niet gebleken dat dit uitgangspunt in strijd is met
enige rechtsregel van geschreven of ongeschreven recht. Ook wordt niet
ingezien dat dit uitgangspunt onredelijk zou zijn.
De rechtbank stelt, gelet op de hierboven genoemde uitgangspunten vast
dat Dimitri, blijkens de zich in het dossier bevindende
bankafschriften heeft ontvangen:
- op 26 april 2002 EUR 342,48 (dit is inclusief een bedrag van EUR
5,67 aan maaltijdvergoeding)
- op 25 mei 2002 EUR 415,34 (dit is inclusief een bedrag van EUR 17,02
aan maaltijdvergoeding)
- op 26 juni 2002 EUR 388,84 (dit is inclusief een bedrag van EUR
22,69 aan maaltijdvergoeding)
in totaal EUR 1.146,66
Verweerder heeft, naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of de
maaltijdvergoeding, zoals deze is verwerkt in de salarisspecificaties,
tot het loonbegrip worden gerekend, het volgende opgemerkt.
Vanaf 1 oktober 1997 wordt alleen inkomen uit arbeid van het kind nog
maar aangemerkt als inkomen van het kind voor de AKW. Het betreft de
inkomsten uit arbeid, na aftrek van de verschuldigde loonbelasting,
premies volksverzekeringen en nominale ziekenfondspremie. Ook
eventuele verwervingskosten (bijvoorbeeld reiskosten) worden van het
inkomen afgetrokken. Voor het overige worden alle betalingen door een
werkgever gedaan, onder welke benaming dan ook, tot het inkomen van
het kind gerekend. Dit betekent dat ook een maaltijdvergoeding tot het
inkomen wordt gerekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge de toelichting op de Regeling inkomen kinderbijslag 1997
wordt als inkomen nog slechts aangemerkt het inkomen dat uit arbeid
wordt verworven. Ingevolge het Besluit onderhoudsvoorwaarden
kinderbijslag wordt een bepaald, forfaitair bedrag aan inkomen per
kwartaal vrijgesteld. Het inkomen uit arbeid, dat die grens
overschrijdt, heeft tot gevolg dat het recht op kinderbijslag wordt
beëindigd. Verwervingskosten kunnen, voor zover redelijk, van het
inkomen worden afgetrokken. Onder verwervingskosten worden verstaan de
kosten van verwerven, inning of behoud van inkomen.
Eiseres heeft ter zitting medegedeeld dat Dimitri de bonnetjes van de
door hem gekochte maaltijden aan zijn werkgever overhandigde. Volgens
eiseres was het niet toegestaan om zelf een maaltijd mee te nemen en
die in de winkel te nuttigen. De werkgever vergoedde vervolgens de
kosten; deze vergoedingen zijn op de salarisspecificaties terug te
vinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, is komen
vast te staan dat tegenover de door de werkgever betaalde
maaltijdvergoedingen, door Dimitri gemaakte kosten staan. Naar het
oordeel van de rechtbank dienen deze maaltijdkosten, analoog aan de
verwervingskosten, op de inkomsten van Dimitri in mindering te worden
geacht. Dat het hier gaat om redelijke en reële kosten leidt de
rechtbank af uit de verklaring die eiseres ter zitting heeft gegeven.
Ook het feit dat het iedere maand wisselende bedragen betreft, wijst
erop dat het om vergoedingen voor reëel gemaakte kosten gaat.
De rechtbank heeft hierbij ook gelet op het loonbegrip zoals dit wordt
gehanteerd in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) waarin in
artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van het loon wordt uitgezonderd
vergoedingen en verstrekkingen voor zover die geacht kunnen worden te
strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter
behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, alsmede andere
vergoedingen en andere verstrekkingen voor zover die naar algemene
maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden
ervaren.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, CSV kunnen bij ministeriële regeling
regels worden gesteld op grond waarvan wordt bepaald welke
vergoedingen en verstrekkingen en in hoeverre deze vergoedingen en
verstrekkingen zijn aan te merken als vergoedingen en verstrekkingen
als bedoeld in het eerste lid, onder k. De rechtbank leidt vervolgens
uit artikel 13 van het Besluit van 21 december 2000, inhoudende de
Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering van loon in natura,
vergoedingen en verstrekkingen, het volgende af. Deze regeling ziet op
de waardering van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer
dan bijkomend belang is. Het gaat dan om situaties waarin de werknemer
niet op een gewone tijd kan eten, bijvoorbeeld door het werken op
koopavonden. Voor zover het aantal van zulke maaltijden niet meer dan
tachtig per jaar bedraagt wordt de vergoeding of verstrekking daarvan,
op grond van artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV geacht niet
tot het loon te behoren.
Het bovenstaande betekent dat naar het oordeel van de rechtbank
verweerder ten onrechte de door de werkgever verstrekte
maaltijdvergoeding tot het loon heeft gerekend. In deze zaak klemt dat
te meer nu verweerder het inkomen van Dimitri over het tweede kwartaal
van 2002 heeft bepaald op EUR 1.146,66 en dit bedrag slechts in
geringe mate het normbedrag van EUR 1.135,-- overschrijdt. Indien
bovengenoemde maaltijdvergoedingen niet tot het inkomen van Dimitri
worden gerekend, zakken de inkomsten van Dimitri tot onder het bedrag
dat hij mag verdienen volgens het Besluit onderhoudsvoorwaarden
kinderbijslag en kan op deze grond de kinderbijslag dus niet geweigerd
worden.
Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande in strijd met de
wettelijke bepalingen genomen. Het beroep is gegrond en het bestreden
besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming
van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de
proceskosten betrekking kan hebben.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na het verzenden van het
afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar
neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht
van EUR 29,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zondervan als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De
termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en
vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.