LJN-nummer: AO1588 Zaaknr: 03/03472 VNABW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 5-01-2004
Datum publicatie: 12-01-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bijstandszaken
Soort procedure: voorlopige voorzieningen
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak VNABW 03/3472 NIFT
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld
in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de
procedure tussen
(belanghebbende), wonende te (woonplaats), verzoeker,
gemachtigde mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders der gemeente Capelle a/d
IJssel, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 oktober 2003 heeft verweerder verzoekers uitkering
ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) met ingang van 1
september 2003, zijnde de datum van blokkering van de uitkering,
beëindigd in verband met werkzaamheden als zelfstandige, waarmee
verzoeker zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan
voorzien. Verweerder heeft bij dit besluit tevens het recht op
uitkering herzien met dien verstande dat aan verzoeker over de periode
7 juli 2003 tot 1 september 2003 geen bijstand wordt verleend. Als
gevolg hiervan is aan verzoeker een bedrag van EUR 1.177.17 netto
onverschuldigd uitbetaald. Verweerder vordert, onder verrekening met
een tegoed aan vakantie-uitkering van EUR 38,28 netto, een bedrag van
EUR 1.38,89 netto van verzoeker terug.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij
brief van 27 november 2003 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker bij brief van 27 november 2003 de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen,
inhoudende dat verzoeker thans en voor de duur van de procedure een
uitkering krachtens de Abw zal worden verstrekt onder voorwaarde dat
indien mocht blijken dat het bezwaar van verzoeker ongegrond wordt
verklaard, deze verleende bijstand door verzoeker zal dienen te worden
terugbetaald.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2003.
Aanwezig waren verzoeker en mr. P.H. van Akenborgh, kantoorgenoot van
verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door mr. S. van Boxel.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de
rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk
beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep
is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is
of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat
vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de
rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het
oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat
oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de
hoofdzaak.
Verzoeker heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening gedaan omdat er sprake is van een noodsituatie nu hij geen
enkel middel van bestaan heeft. De voorzieningenrechter overweegt ten
aanzien van de spoedeisendheid van het verzoek het volgende.
Uit de stukken blijkt en ter zitting is ook bevestigd, dat verzoeker
op 12 november 2003 een nieuwe aanvraag voor een uitkering ingevolge
de Abw heeft gedaan. Tijdens het onderzoek naar aanleiding van deze
aanvraag is gebleken dat gegevens ontbraken welke noodzakelijk zijn
voor de beoordeling van de aanvraag. Bij brief van 25 november 2003 is
verzoeker verzocht de nog ontbrekende gegevens bij de afspraak op 3
december 2003 over te leggen. Bij deze brief is aangegeven welke
gegevens verzoeker dient over te leggen. Verzoeker is echter zonder
tegenbericht niet op de afspraak van 3 december 2003 verschenen.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 4 december 2003
medegedeeld de aanvraag buiten behandeling te laten.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij de afspraak van 3 december
2003 is vergeten, maar wel op 4 december 2003 op afspraak is
verschenen bij het bureau zelfstandigen. Verzoeker heeft ter zitting
verklaard dat hij de gevraagde stukken niet, ook niet bij het bureau
zelfstandigen, heeft overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat, daargelaten dat verzoeker de
afspraak van 3 december 2003 is vergeten, hetgeen geheel voor zijn
risico is - verzoeker ook tot op heden nog steeds niet de gevraagde
stukken heeft overgelegd, terwijl hij geacht moet worden op de hoogte
te zijn van de gevolgen daarvan voor het in behandeling nemen van zijn
aanvraag dan wel de beoordeling van zijn recht op uitkering. Dat
verzoeker stelt de Nederlandse taal niet goed machtig te zijn doet
daar niet aan af, nu dat geheel voor zijn eigen rekening en risico
komt. Onder deze omstandigheden is het niet aannemelijk dat er sprake
is van zo'n onverwijlde spoed dat de beslissing op het bezwaar van
verzoeker niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft
hierbij met name ook in aanmerking genomen dat verweerders gemachtigde
ter zitting heeft toegezegd dat de beslissing op bezwaar zeker half
januari 2004 genomen zal worden.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat op 16 december
2003 een hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de commissie bezwaar-
en beroepschriften heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren
omdat het onderzoek niet volledig genoeg is geweest. De
voorzieningenrechter overweegt dat niet op voorhand is te stellen dat
dit zal resulteren in een beslissing op bezwaar waarbij verzoekers
uitkering zal worden hersteld. Immers hangende bezwaar kan verweerder
het gebrek dat het onderzoek niet volledig genoeg is geweest
(mogelijk) nog herstellen.
Onder deze omstandigheden, in aanmerking genomen dat door het gedrag
van verzoeker zelf de nieuwe aanvraag buiten behandeling is gelaten
zodat niet aannemelijk is dat er sprake is van onverwijlde spoed en
met name het gegeven dat de beslissing op bezwaar op zeer korte
termijn zal worden genomen (half januari 2004) , ziet de
voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een
voorlopige voorziening.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter
evenmin aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick als
voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M. Traousis - van
Wingaarden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 januari
2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: