Nieuw beeld van wetenschapsbeoefening in de Gouden Eeuw
Datum: 5 januari 2004
Nederlandse wetenschapsbeoefening in de Gouden Eeuw was veel minder
pragmatisch en praktijkgericht dan wordt gedacht. De natuur werd niet
bestudeerd om de wetenschap op een hoger plan te brengen, maar juist
om God beter te kunnen eren. Dit concludeert historicus drs. Eric
Jorink. Hij promoveert op 15 januari 2004 aan de Rijksuniversiteit
Groningen.
Doorgaans wordt aangenomen dat de veranderende wijze waarop men in de
zeventiende eeuw tegen de natuur aankeek het gevolg was van de
`wetenschappelijke revolutie', die onder meer was ingezet door Simon
Stevin en Christiaan Huygens. Uit Jorinks studie blijkt echter dat er
naast deze natuurkundige stroming een zeer sterke religieuze traditie
bestond. Christenen geloofden dat God hen niet één, maar twee boeken
had gegeven: de Bijbel en het Boek der Natuur. De Natuur was niet een
samenspel van natuurwetten, maar een systeem van verwijzingen naar
God. Deze gedachte bleek uitermate invloedrijk onder Nederlandse
theologen én natuurwetenschappers.
Problematisch
De natuur werd door de meeste geleerden aanvankelijk beschouwd vanuit
de letter van de Bijbel. Maar langzamerhand groeide het besef dat de
teksten in de Bijbel erg problematisch waren. Mensen die het Grieks en
Hebreeuws beheersten zagen de Bijbel niet langer als sluitende
waarheid, maar als collage van overgeleverde fragmenten, waarvan de
authenticiteit ernstig betwijfeld kon worden. Want hoeveel waarde moet
je hechten aan een tekst waarin Mozes zijn eigen dood beschrijft? En
waarom staat niet vermeld waar Kaïn, na het vermoorden van zijn broer,
een vrouw vond? Een toename van de filologische kennis leidde tot
aanzienlijke discussies over de Bijbel, en daarmee over het Boek der
Natuur.
Ontdekkingsreizen
Naast deze, wat Jorink noemt, `interne beweging', is ook een `externe
beweging' zichtbaar. Zo kreeg het schriftgezag bijvoorbeeld te maken
met ontdekkingsreizen en dus toenemende kennis van de natuur en andere
volken. Hoe meer men zocht naar voorbeelden uit het Boek der Natuur om
Gods almacht te bewijzen, hoe vaker conflict ontstond met de
bijbelteksten. Want uit de laatste concludeerde men dat de wereld in
5223 voor Christus geschapen moest zijn, terwijl teksten uit China,
Mexico en Egypte een veel oudere planeet deden vermoeden. Vielen alle
wereldtalen tot het Hebreeuws te herleiden? Was de Zondvloed werkelijk
een universele gebeurtenis geweest? En hoe hebben toch al die nieuwe
dieren, gevonden in Amerika, op de ark van Noach gepast?
Eenhoorn
Jorink illustreert de problemen waar geleerden in de Nederlandse
Gouden Eeuw voor stonden met een groot aantal voorbeelden. Zo ontstond
een ernstige discussie over het Hebreeuwse woord re'em, dat op acht
plaatsen in het Oude Testament voorkomt. De Griekse vertaling spreekt
van `eenhoorn' en zo staat het dus ook in de Nederlandse Statenbijbel
(1637). Geleerden twijfelden echter van meet af aan over de juistheid
van die vertaling, omdat re'em waarschijnlijk woudos betekende. In
hedendaagse bijbels is het probleem nog altijd zichtbaar, omdat de een
van bizon spreekt, terwijl de ander het over buffel heeft.
Nadrukkelijk blijkt hier dat het veranderende natuurbeeld van de
zeventiende eeuw niet alleen het gevolg was van de `wetenschappelijke
revolutie' maar evenzeer van de discussie over het Boek der Natuur.
Kometen
Sprekend is ook de discussies over de betekenis van
hemelverschijnselen, zoals bijvoorbeeld kometen. Deze werden niet
gevoed door voortschrijdend astronomisch inzicht, maar door de vraag
of bepaalde bijbelpassages over hemeltekens wel correct
geïnterpreteerd waren. Zo vroegen bijvoorbeeld Nederlandse theologen
steeds vaker of kometen wel onder de hemeltekenen moesten vallen die
het eind der tijden zouden inluiden.
Rariteiten
Diezelfde geleerden hielden zich vaak bezig met het aanleggen van
rariteitenkabinetten. Van mummies en Nijlriet tot vlinders en
schelpen; allemaal letters uit het Boek der Natuur en allemaal bedoeld
om de tekst van de Bijbel te illustreren. "Ook dit leverde problemen
op", aldus Jorink. "Omdat men in toenemende mate dingen vond die niet
in de Bijbel beschreven stonden. Sprak de Schift over pinguïns,
luiaards en lama's? Wat je vervolgens ziet is een beweging die Gods
scheppende almacht ging illustreren los van de bijbelse component,
puur aan de hand van het Boek der Natuur. Dit boek werd aan het eind
van de zeventiende eeuw een zelfstandige grootheid."
Curriculum vitae
Henricus Gerardus Maria Jorink, geboren te Den Haag op 29 juli 1963,
studeerde geschiedenis in Groningen en Parijs en verrichte zijn
promotieonderzoek bij de vakgroep Geschiedenis van de RUG. Hij is
thans als onderzoeker in dienst van het Constantijn Huygens Instituut
van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en doet
onderzoek naar de beeldvorming rond Newton in het achttiende eeuwse
Nederland.
Jorink promoveert tot doctor in de Letteren bij prof. dr. K. van
Berkel van de RUG en prof. Dr. M.E.H.N. Mout van de Universiteit van
Leiden. Het onderzoek werd gefinancierd door de Stichting Historische
Wetenschappen van het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO).
De titel van het proefschrift luidt: `Het Boeck der Natuere',
Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715.
Noot voor de pers:
Voor informatie: drs. Eric Jorink, werk: (070)331 58 42.
Rijksuniversiteit Groningen