---
Kamervragen en antwoorden
---
Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie van 17 december
jl. over het project Fennek
16-1-2004 17:24:00
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste
commissie voor Defensie van 17 december jl. over het project Fennek.
In de antwoorden geef ik een uitgebreide toelichting op de toepassing
van de boeteclausules in dit project. Hiermee geef ik invulling aan de
door mij, tijdens het Algemeen Overleg van 25 november, toegezegde
aanvullende informatie over dit onderwerp.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Is de verwachting over het inlopen van de productieachterstand reëel
gezien het algemene productieniveau in combinatie met het oplopen van
de achterstand met tien voertuigen per maand zolang de productie niet
is opgestart? (26 396, nr. 19).
3. Is de productielijn bij RDM inmiddels volledig in bedrijf zodat de
opgelopen vertraging van 85 voertuigen, zoals in de brief van 7
november 2003 (26 396, nr. 19) is gemeld, kan worden ingelopen?
4. Bedroeg de vertraging in de productie per 31 oktober 2003 (datum
zekerstelling van de financiering) 77 voertuigen (67 van september
2003 plus tien per maand; 26 396, nr. 19, pagina 1) of 85 voertuigen
(26 396, nr. 19, pagina 3)?
5. Hoeveel voertuigen behelst de vertraging per 1 december en hoe
loopt het met het inlopen van de vertraging gezien de in het algemeen
overleg van 25 november 2003 bevestigde gereedkomen van de
productielijn? (26 396, nr. 19)
7. Hoe verhoudt de totale achterstand in productie zich met de
aankondiging dat het laatste voertuig twee maanden later zal worden
geleverd dan gepland (26 396, nr. 19) en de uitspraak van de
staatssecretaris van Defensie tijdens het algemeen overleg van 25
november jl. dat totaal sprake zal zijn van een vertraging van een
half jaar?
Begin oktober 2003 heeft het samenwerkingsverband ARGE, bestaand uit
Krauss Maffei Wegmann (KMW) en SP Aerospace & Vehicle systems, een
leverschema gepresenteerd waaruit bleek dat in september 2004 de
vertraging zou oplopen tot 67 niet geleverde voertuigen. Indien de
projectfinanciering later dan 1 oktober 2003 rond zou komen, zouden
daar per maand ongeveer 10 voertuigen bijkomen.
In mijn brief van 7 november 2003 heb ik u vervolgens gemeld dat op 31
oktober zowel bij ARGE-partner KMW als bij Defensie nog een aantal
onduidelijkheden bestond over de financiering. Om die reden is in de
planning uitgegaan van een maximale vertraging van 85 voertuigen.
Het op 17 november door de ARGE verstrekte leverschema meldt een
vertraging van 4 voertuigen per 1 december 2003, oplopend tot 82
voertuigen per 1 december 2004. Door de ontstane vertraging zal de
invoering van de Fennek ongeveer een half jaar later aanvangen dan was
gepland. Het laatste voertuig wordt volgens dit schema twee maanden
later geleverd dan oorspronkelijk was voorzien.
In de gepresenteerde planning van 17 november loopt het aantal per
maand te produceren voertuigen achtereenvolgens op van 3 in juni 2004,
naar 14 vanaf maart 2005. Vanaf oktober 2005 wordt de maandelijkse
voertuigproductie verhoogd naar 15 voertuigen. De maximale
maandelijkse voertuigproductie van 16 stuks wordt in april 2006
bereikt. Het leverschema van de ARGE lijkt daarmee haalbaar.
De productie van het voertuig bevindt zich nog in de aanloopfase. Zo
is de lasrobot voor de productie van de romp in bij RDM-T in Rotterdam
in gebruik genomen en is het onderdelenmagazijn voor de assemblage van
de voertuigen bij SP in Geldrop ingericht. De eerste voertuigen worden
daar thans geassembleerd. Bij KMW in Kassel, Duitsland, wordt een deel
van de voertuigen geproduceerd en vindt de integratie van de
zichtapparatuur voor alle, ook de in Nederland geproduceerde
voertuigen, plaats. Ook hier is de productielijn inmiddels in bedrijf.
2. Was voor de bank waarmee RDM onderhandelde ook duidelijk dat de
aanwezige Landmachtfunctionarissen alleen de status van de contracten
kwamen toelichten en dat dit net als het ingaan op de inbedding van de
projecten in de bestaande defensieplannen niet als bemiddeling moest
worden gezien? (26 396, nr. 21) Op welke wijze is dit duidelijk
gemaakt aan de bank?
Ja, zoals ik ook tijdens het Algemeen Overleg van 25 november heb
aangegeven, hebben de landmachtfunctionarissen de reden van hun
aanwezigheid voorafgaand aan het gesprek toegelicht. Uit de aard van
het gesprek en de gestelde vragen bleek dat er van de zijde van de
bank geen misverstand bestond over de doelstelling van het gesprek.
6. Welke garanties hebben de leveranciers gegeven voor het door de
regering voorziene (26 396, nr. 19) inlopen van het grootste deel van
de vertraging binnen de contractueel overeengekomen levertermijn
(2003-2007)?
De in het contract vastgelegde sancties die de Staat eventueel kan
opleggen, te weten boetes, rente op uitstaand voorschot en het niet
hoeven toekennen van prijsescalatie, blijven onverkort van kracht.
Hierdoor is de ARGE zich terdege bewust van de noodzaak de opgelopen
vertraging zoveel mogelijk binnen de contractueel overeengekomen
levertermijn in te lopen. Dit blijkt ook uit het door de ARGE op 17
november jl. geleverde leverschema (zie het antwoord op de vragen 1,
3, 4, 5, 7).
8. Blijft de regering bij het standpunt dat het gebruik van
boeteclausules ongewenst zijn met het oog op het voortbestaan
van RDM (zoals gesteld tijdens het algemeen overleg van 10 september
2003; 27 830 en 26 396, nr. 19) of moet uit de brief van 21 november
2003 (26 396, nr. 21) en de antwoorden van de staatssecretaris tijdens
het algemeen overleg van 25 november jl. begrepen worden dat als na
afloop van de contractuele levertermijn niet alle voertuigen volgens
afspraak geleverd zijn, de boeteclausules hoe dan ook normaal
gehanteerd zullen worden?
In mijn brief van 7 november heb ik gesteld dat de ARGE bij een
vertraging door schuld van de leverancier, drie sancties kunnen worden
opgelegd.
Prijscompensatie. De met de leverancier overeengekomen prijs wordt,
volgens een in het contract opgenomen formule, jaarlijks bijgesteld op
basis van de economische ontwikkelingen. In het contract met de ARGE
is vastgelegd dat, indien de levering van voertuigen wordt vertraagd
door toedoen van de leverancier, de prijsherziening niet van
toepassing is over de periode van vertraging.
Boete. De hoogte van de op te leggen boetes is gerelateerd aan het
aantal voertuigen dat met vertraging wordt afgeleverd. Contractueel is
bepaald dat per maand een serie van gemiddeld tien Fennek-voertuigen
moet worden geleverd. Het aantal vertraagde voertuigen en de mate van
vertraging van deze voertuigen kan pas definitief worden bepaald na
levering van de voertuigen. Dit betekent dat de omvang van een op te
leggen boete pas achteraf kan worden berekend.
Rente op betaald voorschot. Om de ARGE in staat te stellen de
productielijnen voor de productie van het voertuig op te starten is
ter voorfinanciering van het project een voorschot betaald. Nederland
en Duitsland hebben in totaal 74 miljoen als voorschot aan de ARGE
betaald. Contractueel is vastgelegd dat bij een vertraging in de
aflevering van de voertuigen de ARGE over de periode van de vertraging
voor het betaalde voorschot een rentevergoeding dient te betalen.
Ook hiervoor geldt dat pas achteraf exact kan worden vastgesteld wat
de periode van overschrijding van de levertijd is.
Zoals ik in het Algemeen Overleg van 25 november heb gesteld, zal ik
niet schromen de in het contract opgenomen sancties op te leggen. Zo
is de ARGE inmiddels schriftelijk gemeld dat de prijscompensatie zal
worden berekend op basis van het contractueel overeengekomen
leverschema en niet op basis van de werkelijke leveringen.
Omdat de overige sancties, te weten boete en rente op betaald
voorschot, pas kunnen worden opgelegd nadat de periode van
overschrijding bekend is, kan ik daarover niet eerder een besluit
nemen.
9. Is de eventuele privatisering van de Mechanisch Centrale Werkplaats
(MCW) in Leusden op één of andere manier, direct of indirect,
betrokken (geweest) bij de afspraken met RDM, de zekerheidsstelling of
de onderhandelingen daarover? (26 396, nr. 21)
10. Is bekend of er ook wat RDM betreft 'geen directe relatie' is
tussen de privatisering van de MCW en de projecten Fennek en PzH2000?
Heeft RDM in gesprekken met Defensie die relatie wel gelegd? (26 396,
nr. 21)
Zoals ik in het Algemeen Overleg van 25 november reeds heb benadrukt,
is door Defensie geen verband gelegd tussen de projecten Fennek en
PzH2000 en de eventuele privatisering van de Mechanisch Centrale
Werkplaats (MCW) in Leusden.
Defensie heeft ten aanzien van de toekomst van de MCW geen enkele
verplichting jegens RDM. RDM is hiervan op de hoogte.
11. Is het standpunt van de regering nu dat met betrekking tot de MCW
'bij het eventueel aangaan van een strategisch partnerschap met een
consortium van bedrijven de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk over
de deelnemers wordt gespreid' (26 396, nr. 21), of dat Defensie bij
eventuele privatisering nooit 'afhankelijk wil zijn van een monopolist
of een meerderheidsbelang bij samenwerking'?
Defensie acht het ongewenst dat bij een eventuele privatisering van de
MCW een monopolist ontstaat. Bij een eventuele overname van de MCW
door een consortium van bedrijven stelt Defensie zich op het standpunt
dat de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk over de deelnemers moet
worden gespreid.
12. Gaat de regering er nog steeds vanuit dat het voorschot, verleend
zodat de leverancier 'het opstarten van de productielijn niet hoeft te
financieren' (algemeen overleg van 25 november 2003) op de juiste
manier is aangewend? (26 396, nr. 21)
13. Geeft het niet tijdig gereed zijn van de productielijn en de
daarvoor noodzakelijk geworden financiële zekerstelling, ongeveer ter
grootte van het voorschot, aanleiding om te veronderstellen dat het
voorschot door de leverancier niet op de juiste manier is aangewend?
(26 396, nr. 21)
14. Is er een relatie tussen de taak van het bedrijf om 'het voorschot
op de juiste wijze aan te wenden' en het motief voor verstrekking van
het voorschot, in dit geval het financieren van een productielijn? (26
396, nr. 21)
Zoals ik reeds in mijn brief van 21 november en het Algemeen Overleg
van 25 november heb gemeld, is het voorschot voor het Fennek-project
verstrekt volgens het geldende overheidsbeleid op dit gebied.
Overeenkomstig dit beleid heeft de overheid geen bemoeienis met de
uiteindelijke besteding van het verstrekte voorschot. Zij heeft haar
belangen verzekerd door voor het betaalde voorschot een bankgarantie
te krijgen.
Nieuws
Ministerie van Defensie