Nationale Bank van België
Mededeling door Guy Quaden,
Gouverneur van de Nationale Bank van België,
op de buitengewone vergadering van de Ministerraad
Gembloux, vrijdag 16 januari 2004
2.
Groei, concurrentiekracht, werkgelegenheid
---
Dank zij de inspanningen van al haar geledingen is de Belgische maatschappij uitgegroeid tot één
van de meest welvarende en solidaire ter wereld. Deze vaststelling mag echter niet tot
zelfgenoegzaamheid leiden. Zoals vele andere en met name de Europese economieën, wordt ons
land geconfronteerd met de gevolgen van zeer diepgaande mutaties, zoals de globalisering van de
wereldeconomie, de technologische vooruitgang en diverse maatschappelijke ontwikkelingen; in de
komende decennia zal ook de vergrijzing van de bevolking een determinerende invloed hebben.
Zoals onze Europese partners, moet ook ons land erin slagen die diverse uitdagingen adequaat te
beantwoorden.
De verbetering van de economische conjunctuur, die wij vandaag waarnemen, mag - hoe welkom
zij ook is - geen voorwendsel zijn voor een verslapping van de inspanningen om onze economie
verder structureel te verstevigen. Die inspanningen dienen zich over diverse domeinen uit te
strekken. Naarmate het economische herstel aan kracht wint, moet de budgettaire consolidatie
versterkt worden voortgezet. Met respect daarvoor, en in de lijn van de inspanningen die de
voorbije jaren al zijn gerealiseerd, kan de overheid tevens de groei- en werkprikkels versterken
door aanpassingen in de structuur van haar uitgaven en inkomsten. In het licht van de toekomstige
vermindering van de bevolking op arbeidsleeftijd moet de participatie aan de arbeidsmarkt worden
verhoogd, en de functionering van deze laatste in diverse opzichten verbeterd. De groei van de
werkgelegenheid zou moeten kunnen steunen op een sterk concurrentievermogen. Het
groeipotentieel van de economie zou kunnen worden versterkt dankzij een
ondernemingsvriendelijk klimaat, een efficiënte overheid, goed werkende product- en financiële
markten.
Het spreekt vanzelf dat al deze uitdagingen niet op korte termijn kunnen worden beantwoord. Zij
vragen meestal inspanningen in de diepte die tijd vragen. Voor een aantal van de vermelde
domeinen zijn, ingevolge vroegere afspraken, al referentiekaders aangegeven of agenda's
bepaald. Zo maakt de budgettaire consolidatie het voorwerp uit van de stabiliteitsprogramma's
waartoe België zich, in het raam van het groei- en stabiliteitspact, bij de Europese Unie verbindt.
De werkgelegenheidsconferentie heeft alle regeringen en de sociale partners de gelegenheid
geboden een grondige diagnose te maken van het cruciale probleem van de werkgelegenheid en
een agenda voor toekomstige besprekingen te formuleren, waarbij het toekomstige
interprofessioneel overleg een belangrijk ankerpunt zal zijn. Het zogeheten Europese
Cardiff-proces vormt het kader voor de hervormingen op de product- en financiële markten. Het
komt er op aan al deze processen van lange adem consistent aan te houden. Iedere stap in de
goede richting, die onze economie moderner en aantrekkelijker maakt, is daarbij meer dan welkom.
3.
De vereiste inspanningen vereisen niet enkel werk van jaren in de diepte, ze moeten ook kunnen
steunen op een goed samenspel tussen alle krachten, ieder op grond van zijn
verantwoordelijkheid: federale regering, gewest- en gemeenschapsregeringen, sociale partners.
I. EEN WELVARENDE ECONOMIE DIE ECHTER NOG BETER KAN
België behoort tot de welvarendste landen ter wereld. Zijn bbp per hoofd stijgt uit boven het
gemiddelde van de Europese Unie. Het ligt echter lager dan het bbp per hoofd van de Verenigde
Staten.
Bbp per inwoner, werkgelegenheidsgraad en productiviteit in 2003
(indexcijfers EU = 100)
160
140
120
100
80
60
40
20
0
1 2 3
Bbp per inwoner Werkgelegenheidsgraad Productiviteit
België EU Noordelijke EU-Lidstaten4
Noordelijke EU-Lidstaten Verenigde Staten
Bronnen: EC, OESO.
1 Op basis van koopkrachtpariteiten.
2 Aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd; m.b.t. het jaar 2002.
3 Verhouding tussen het in koopkrachtpariteiten uitgedrukte bbp en het aantal werkende personen.
4 Denemarken, Finland en Zweden.
Hoewel het economisch welvaartsniveau in België al bij al zeer bevredigend is, blijken uit de
internationale vergelijking drie bronnen van onrust.
In de eerste plaats berust die welvaart op een relatief hoge productiviteit - de hoogste in de EU na
Luxemburg - maar de werkgelegenheidsgraad is laag. Een te geringe deelname van de bevolking
aan de economische activiteit is om twee redenen negatief: enerzijds is een gedeelte van die
onderbezetting onvrijwillig - dat is het drama van de werkloosheid -, anderzijds zijn de economie en
wellicht de overheidsfinanciën verstoken van mogelijke middelen, waarvan de activering
noodzakelijk zou zijn, met name in het licht van de vergrijzing van de bevolking.
4.
Voorts hebben België en, gemiddeld, de EU, in plaats van de achterstand ten opzichte van de
Verenigde Staten in te halen, de kloof tijdens het voorbije decennium nog zien groeien: het bbp per
hoofd steeg sneller in de Verenigde Staten, die bovendien een krachtiger demografische groei
hebben opgevangen.
Bbp, bevolking, werkgelegenheid en productiviteit: verloop tijdens de periode 1994-2003
(gemiddelde jaarlijkse veranderingspercentages)
3,5
3,0
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
Bbp Bevolking Bbp per inwoner Werkgelegenheidsgraad Productiviteit
België EU Noordelijke EU-Lidstaten1 Verenigde Staten
Bron: EC.
1 Denemarken, Finland en Zweden.
Ten slotte werden zelfs op het gebied van de productiviteit in de Verenigde Staten meer
vorderingen gemaakt dan in Europa en België. Aangezien de productiviteit hier gemeten wordt per
werknemer, komt dat verschil deels doordat het aantal per werknemer gewerkte uren in België, net
als in de EU, gedaald is, terwijl het in de Verenigde Staten toegenomen is. Ten dele is dat verschil
ook toe te schrijven aan een sterkere toeneming van de efficiëntie van de Amerikaanse
ondernemingen die met name hebben kunnen profiteren van de opmars van de informatie- en
communicatietechnologieën.
Door wijzigingen in de sociale ordening zou het mogelijk moeten zijn zowel de
werkgelegenheidsgraad als de productiviteit in België te vergroten. Het is niettemin niet nodig de
kern van het Europese sociale model te laten varen. Er wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat de
resultaten in termen van economische groei en productiviteitsaanwas van sommige
Scandinavische landen van de EU (Denemarken, Finland en Zweden) tijdens het voorbije
decennium volledig vergelijkbaar waren met die van de Verenigde Staten en dat de
werkgelegenheidsgraad er aanzienlijk hoger ligt dan in België.
5.
II. EEN CONJUNCTUREEL HERSTEL DAT MOET WORDEN GECONSOLIDEERD
Tijdens de laatste drie jaar werd in België, net als in het eurogebied, een geringe groei opgetekend.
De opeenvolging van financiële turbulenties en geopolitieke spanningen oefenden een schadelijke
invloed uit op het vertrouwen van ondernemers en consumenten. De Belgische economie, een
zeer open economie, is bijzonder gevoelig voor de ontwikkelingen in de buurlanden en ondergaat
over het algemeen cyclische schommelingen die gelijklopend zijn met die in het eurogebied, zij het
iets meer uitgesproken.
Reëel bbp in België en in het eurogebied
(veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar)
4
3
2
1
0
-1
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003r 2004r
Eurogebied België
Bronnen: EC, INR, Belgian Prime News.
Het jaar 2003 wijkt niet helemaal van de regel af. De Belgische economie vertoonde in de eerste
jaarhelft echter een beter weerstandsvermogen dan die van haar voornaamste partners, met name
inzake particuliere consumptie, en ze had volop deel aan het herstel dat in het tweede halfjaar
inzette, zodat de bbp-groei op jaarbasis versnelde tot 1 pct., terwijl die in het eurogebied werd
teruggebracht tot 0,5 pct.
De groeivooruitzichten van de Belgische economie werden opwaarts herzien en zouden, volgens
de consensus die thans bij de voorspellers heerst, een percentage van om en nabij 2 pct. bereiken.
Een dergelijke projectie berust in de eerste plaats op het herstel dat het herstel dat halfweg het
voorbije jaar werd ingezet, toen de spanningen en onzekerheden, die de conjunctuur hadden
afgeremd, afnamen en ruimschoots overtroffen werden door de dynamiek van de Verenigde Staten
en van de economieën van Azië. Zo vertoonde de conjunctuurindicator in België een forse stijging
6.
die sinds juni 2003 onafgebroken aanhield, zowel voor de industrie, de diensten en, in mindere
mate, voor de bouwsector.
Bbp en conjunctuurindicator
(seizoengezuiverde gegevens)
5 10
4 5
3 0
2 -5
1 -10
0 -15
-1 -20
-2 -25
2000 2001 2002 2003
Bbp tegen vaste prijzen1 (linkerschaal) Veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het
voorgaande jaar
Veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande kwartaal
Algemene synthetische conjunctuurcurve (rechterschaal) Afgevlakte reeks Brutoreeks
Bronnen: INR, NBB.
1 Voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens.
Dat herstel werd gedragen door de mondiale activiteit, geschraagd door een expansief
macro-economisch beleid in de meeste ontwikkelde economieën. Als gevolg van de gunstige
ontwikkeling van de buitenlandse markten en ondanks het afremmend effect van de appreciatie
van de euro, gaven de industriële activiteit in België en de uitvoer vanaf het derde kwartaal een
herstel te zien.
De consumptieve bestedingen van de gezinnen hadden al verscheidene kwartalen een herstel
vertoond en hebben eveneens de groei van de activiteit helpen ondersteunen, in weerwil van een
nog steeds gering vertrouwen. Ze profiteren van de fiscale hervorming en van een geringe inflatie,
maar uit de enquêtes blijkt dat de consumenten zich zorgen blijven maken over de algemene
economische situatie, meer in het bijzonder door de vooruitzichten met betrekking tot de
arbeidsmarkt.
De voorbije twee jaar hebben de ondernemingen immers hun personeel verminderd, teneinde
geleidelijk hun rentabiliteit te herstellen die was aangetast door de aanhoudende druk op hun
winstmarge en de zwakke vraag tijdens de periode van laagconjunctuur. De daling van de
werkgelegenheid hield aan in 2003, hoewel ze tegen het einde van het jaar enigszins vertraagde.
De vermindering was groter dan in het eurogebied.
7.
De ondernemingen bleven in 2003 eveneens blijk geven van behoedzaamheid bij hun
investeringsprojecten, wegens de nog steeds onzekere economische vooruitzichten tijdens het
grootste gedeelte van het jaar en de geringe bezettingsgraad van het bestaande
productievermogen. De financieringsvoorwaarden van de investeringen vormden ter zake
daarentegen over het algemeen geen belemmering. Met name de rentetarieven bleven op een
zeer laag peil en de bedrijfsresultaten van de vennootschappen stegen.
De recente versterking van de activiteit in België en bij onze Europese partners zou de volgende
kwartalen moeten worden verstevigd. De uit het buitenland afkomstige impuls zou geleidelijk
moeten leiden tot een endogene verbetering van de economie, via een herstel van de
investeringen en de werkgelegenheid, naarmate de onderbezetting van het productievermogen
verdwijnt.
De basis van deze opleving lijkt solider dan op het ogenblik van het gefnuikt herstel van het begin
van 2002, en zulks om verscheidene redenen. De geopolitieke spanningen zijn afgenomen en het
herstel van de wereldeconomie is nu in volle gang en doet zich voor in alle grote regio's. Voorts zijn
de beurskoersen zich sinds de lente beginnen herstellen, na de correctie van de voorgaande jaren,
en zijn de risicopremies van de obligaties van vennootschappen gedaald. Het aanpassingsproces
van de ondernemingen is thans misschien voldoende gevorderd om niet langer te wegen op de
investeringsbeslissingen. Ten slotte blijven de inflatieverwachtingen matig en de rentetarieven
laag.
Zelfs al zou het herstel aanvankelijk krachtiger dan verwacht blijken, zoals vaak het geval is bij een
conjunctuuromslag, dan blijven er niettemin risico's wegen op de Europese economie en op België.
Zo blijft de situatie moeilijk op de arbeidsmarkten van Europa, wat op het vertrouwen weegt,
evenals de verslechtering van de begrotingssituatie in sommige grote landen.
Een nieuwe appreciatie van de euro zou ook een gevaar voor de consolidatie van het herstel
vormen. De euro is in 2002 en 2003 met meer dan 40 pct. gestegen ten opzichte van de
Amerikaanse dollar. De effectieve wisselkoers voor het eurogebied, waarvoor het
wisselkoersverloop van de euro ten opzichte van alle voornaamste valuta's bij de berekening in
aanmerking wordt genomen, is over die twee jaar samen dan weer met 20 pct. gestegen. De
stijging van de effectieve wisselkoers berekend voor België alleen, wanneer eveneens rekening
wordt gehouden met de handel van België met de andere landen van het eurogebied waarin het
wisselkoersrisico is verdwenen, bleef over dezelfde periode evenwel beperkt tot minder dan 6 pct.
8.
Effectieve wisselkoers van België1
(indexcijfers 1990 = 100, maandgemiddelden)
115
110
105
100
95
90
85
1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Bron: BIB.
1 Gemiddelde, gewogen volgens de geografische spreiding van de buitenlandse handel van België, van de wisselkoers
van de Belgische frank en vervolgens van de euro, tegenover de valuta van de 25 belangrijkste handelspartners van
België.
De waardevermeerdering van de euro tijdens de voorbije twee jaar kwam niet onverwacht, vermits
de eenheidsmunt de twee voorgaande jaren duidelijk ondergewaardeerd was en daar de
Verenigde Staten een groeiende buitenlandse schuldenlast opbouwen. De appreciatie van de euro
weegt uiteraard op het concurrentievermogen van de aan de extra-Europese concurrentie
blootgestelde sectoren, maar tot dusver lijkt het effect ervan op de uitvoer ruimschoots te zijn
gecompenseerd door de opleving van de wereldvraag. Overigens verlicht zij de invoerkosten en
komt de verbetering van de ruilvoet van het eurogebied die erdoor wordt teweeggebracht ten
goede aan het reële beschikbare inkomen van de gezinnen en stimuleert zo de binnenlandse
vraag. Zo heeft de in de voorbije vier maanden opgetekende stijging met 11 pct. van de prijs voor
ruwe aardolie in dollar geresulteerd in een daling met 1 pct. in euro.
Kunnen wij er genoegen mee nemen indien de voor 2004 in het vooruitzicht gestelde groei,
ondanks de vermelde risico's, wordt gerealiseerd? Twee overwegingen tonen aan dat het
verwachte conjunctuurherstel geen aanleiding mag zijn tot zelfgenoegzaamheid.
Enerzijds brengt het herstel van de economische activiteit de opleving van de werkgelegenheid
met zich, maar met vertraging en in te geringe mate. Zo blijkt uit dezelfde prognoses, die in 2004
een reële bbp-groei van zo'n 2 pct. verwachten, dat de werkgelegenheid, die in 2002 en 2003 met
0,3 pct. per jaar was gedaald, met slechts 0,4 pct. zou stijgen, d.w.z. zowat
9.
16.000 arbeidsplaatsen. In die omstandigheden zou de werkloosheidsgraad, gemeten aan de hand
van de Europese definitie, in de buurt van 8 pct. blijven.
Anderzijds komt de aldus bereikte groei van 2 pct. nagenoeg overeen met de raming, door de
Europese Commissie en door de OESO, van het potentiële groeitempo van de Belgische
economie - d.w.z. van de groei die op middellange termijn kan worden gehaald zonder druk op de
prijzen - net als dit trouwens gemiddeld het geval is voor de Europese economie. De potentiële
groei kan tijdens de recente periode van laagconjunctuur zijn teruggelopen, met name wegens de
geringere kapitaalvorming. Een dergelijke structurele groei is duidelijk onvoldoende.
Het optreden van de overheid en van de sociale partners zou erop gericht moeten worden deze
groei op te trekken, teneinde de komende uitdagingen te kunnen aangaan en het welvaartsniveau
te kunnen verhogen. Dat zal eveneens het weerstandsvermogen van de economie tegen schokken
verbeteren.
10.
III. GEZONDE OVERHEIDSFINANCIEN VOOR EEN DUURZAME GROEI
1. BEGROTINGSSALDO
Een eerste vereiste voor het begrotingsbeleid is het handhaven van gezonde overheidsfinanciën.
Daarbij moet de vermindering van de schuldgraad - die in de loop van de voorbije tien jaren is
gedaald van 138 pct. tot 100 pct. bbp, maar die nog steeds te hoog ligt - worden voortgezet door te
streven naar een begrotingsevenwicht op korte termijn en vervolgens naar een overschot.
Terwijl in het eurogebied het gemiddelde begrotingstekort opliep van 0,9 pct. bbp in 2000 tot
2,8 pct. bbp vorig jaar, konden de Belgische overheidsrekeningen in 2003 opnieuw met een licht
overschot worden afgesloten. Een dergelijk resultaat was echter alleen mogelijk dankzij de
opbrengsten van eenmalige operaties, die de gevolgen van de tegenvallende conjunctuur hebben
gecompenseerd, zoals dit waarschijnlijk eveneens het geval zal zijn voor het evenwicht voorzien in
2004. Het is dus zaak dat naarmate de economische groei opnieuw aan kracht wint, terug
aansluiting wordt gevonden bij het eerder uitgestippelde, ambitieuzere consolidatietraject,
resulterend in structurele overschotten.
Een dergelijke consolidatie van de overheidsfinanciën zal de groei op middellange en lange termijn
bevorderen, aangezien ze de rentelasten zal verminderen, die de plaats van andere productievere
uitgaven innemen en de overheid ertoe verplichten hogere belastingen te heffen, waardoor met
name de arbeid wordt ontmoedigd. De verbetering van de begrotingspositie van België ten
opzichte van Duitsland maakte het reeds mogelijk het rendementsverschil tussen de Belgische en
de Duitse obligaties tot enkele basispunten te verminderen en aldus de rentelasten nog verder te
verlichten.
De vorming van begrotingsoverschotten op middellange termijn zal de overheidsfinanciën
bovendien voorbereiden om de kosten op te vangen van de vergrijzing waarmee België ongeveer
vanaf 2010 zal te kampen hebben.
Ten slotte is een strikt begrotingsbeleid een voorwaarde voor de instandhouding van het
vertrouwen, een vitaal element voor de economische groei, zelfs op korte termijn. Zo heeft men in
het verleden vastgesteld dat het spaargedrag van de Belgische gezinnen sterk was beïnvloed door
de begrotingsvooruitzichten: als deze verslechteren, zouden de gezinnen meer beginnen te sparen
in afwachting van latere belastingen, wat ten koste zou gaan van de consumptie en dus van de
economische activiteit.
Dat strikte beleid belet de overheid geenszins om de uitgaven en ontvangsten te herstructureren
teneinde een maximaal hefboomeffect uit te oefenen op de groei en de werkgelegenheid.
11.
2. OVERHEIDSUITGAVEN
De meest productieve overheidsuitgaven zijn in principe de uitgaven die de investeringen, het
onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, alsook een actief werkgelegenheidsbeleid financieren: in
zoverre die middelen efficiënt worden gebruikt, dragen ze immers bij tot de vorming van fysiek en
menselijk kapitaal, schragen ze de technische vooruitgang en verbeteren ze de inzetbaarheid van
de beschikbare arbeidskrachten.
Om het aanbod in de economie te versterken, is het belangrijk te beschikken over een performante
overheidsinfrastructuur. Terwijl de overheidsinvesteringen in België in de jaren zeventig en tachtig
een niveau bereikten dat vergelijkbaar was met dat in de EU, zijn ze vervolgens scherp gedaald tot
het laagste peil in de Unie. Wanneer bovendien rekening wordt gehouden met de depreciatie van
de kapitaalvoorraad, blijkt dat de netto-investeringen het afgelopen decennium gemiddeld licht
negatief waren in België en dat de kapitaalvoorraad van de overheid dus is afgenomen, terwijl in de
EU een jaarlijkse toename met 1 pct. bbp werd opgetekend. Het blijven voortbestaan van een
dergelijk verschil kan na verloop van tijd het groeipotentieel ondermijnen van de Belgische
economie, die de voordelen van haar geografische ligging in de eengemaakte Europese markt
slechts ten volle kan benutten door middel van een sterk genoeg ontwikkelde
overheidsinfrastructuur.
Overheidsinvesteringen
(procenten bbp, jaargemiddelden 1990-2001)
1. Bruto-investeringen
8
7
6
5
4
3
2
1
0
LU PT ES SE GR FR FI NL IE IT AT DE DK BE UK JP EU US
2. Netto-investeringen
4
3
2
1
nb nb
0
-1
LU PT ES SE GR FR FI NL IE IT AT DE DK BE UK JP EU US
Bron: EC.
12.
Een andere prioriteit betreft de verhoging van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Met
zowat 0,6 pct. bbp in 2002 waren de overheidsuitgaven hiervoor immers lager dan het
EU-gemiddelde en bleven ze ver verwijderd van de op de Europese Raad van Barcelona
vastgelegde doelstelling van 1 pct. Een heroriëntering van de uitgaven ten gunste van die post zou
ook de achterstand helpen wegwerken die België op het vlak van de totale inspanningen inzake
onderzoek en ontwikkeling van de overheid en de particuliere sector heeft opgelopen ten opzichte
van landen als de Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Zweden of Finland.
Uitgaven voor R&D in 2002
(procenten bbp)
Overheidsuitgaven
5
4
3
2
EU-doelstelling = 1 pct.
1 Totale uitgaven
---
0
FI SE FR NLDK DE AT UK BE PT IT EL ES IE LU EU US JP
---
EU-doelstelling = 3 pct.
Uitgaven van de particuliere sector 3
5 2
4 1
3 EU-doelstelling = 2 pct. 0
SE FI DEDK FR BENL UK AT LU IE IT ES PT EL EU US JP
2
1
0
SE FI DEDKBE LU FR UK AT NL IE IT ES PT EL EUUS JP
Bron: EC.
3. OVERHEIDSONTVANGSTEN
Inzake overheidsontvangsten beschikken de autoriteiten ook over bepaalde hefbomen om het
groeipotentieel van de economie te bevorderen.
De fiscale en parafiscale druk in België is in belangrijke mate geconcentreerd op arbeid, hetgeen
ongetwijfeld een ontmoedigend effect heeft op het aanbod van en de vraag naar arbeidskrachten.
Zo was het globale heffingstarief op het inkomen uit loon in 2001 - het laatste jaar waarvoor
Europese gegevens beschikbaar zijn - in België 6,7 procentpunt hoger dan in de EU, terwijl het
heffingstarief op consumptie slechts 0,9 procentpunt hoger was dan het Europese gemiddelde, en
dat op het inkomen uit vermogen in ruime zin - dat weliswaar niet volkomen vergelijkbaar s --
---
1,2 procentpunt lager was.
13.
Fiscale en parafiscale druk op arbeid in loondienst
(procenten van de totale loonsom, 2001)
50
= 6,7 pct.
45
EU-gemiddelde
40
35
30
25
20
15
10
5
0
SE FI BE FR IT DK AT DE GR PT NL LU ES IE GB
Bron: EC.
1 Deze cijfers houden geen rekening met verminderingen van de fiscale en parafiscale druk die sindsdien in België,
alsook in andere landen, hebben plaatsgevonden.
Onder invloed van de reeds uitgevoerde of geplande verlagingen van de personenbelasting en de
sociale bijdragen zullen de heffingen op de arbeidsinkomens afnemen, terwijl tot de stijging van
sommige indirecte belastingen onlangs werd besloten. Hierdoor verschuift de fiscale druk iets meer
naar de consumptie en wordt de sterke concentratie van die druk op de arbeid enigszins
gecorrigeerd.
Verdere heroriënteringen van de overheidsontvangsten die de heffingen op de arbeidsinkomens
verlichten, kunnen echter slechts worden overwogen indien ze niet indirect loonstijgingen
veroorzaken die het positieve effect ervan op de werkgelegenheid zouden tenietdoen.
Ook de manier waarop de fiscale en parafiscale heffingen worden geïnd, hebben een zeker
belang. Het nominale heffingstarief van de vennootschapsbelasting is aanzienlijk verlaagd, wat
budgettair zou moeten worden gecompenseerd door een verruiming van de belastinggrondslag.
Die hervorming heeft het nominale tarief, dat in 2002 nog het hoogste van de EU was,
teruggebracht tot zowat 1 procentpunt onder het Europese gemiddelde. Aangezien de nominale
tarieven een belangrijke signaalfunctie vervullen, heeft deze maatregel ongetwijfeld bijgedragen tot
het behoud van de aantrekkingskracht van België als vestigingsplaats voor economische
activiteiten.
Net als voor de vennootschapsbelasting kan een verruiming van de belastinggrondslag worden
overwogen voor de heffingen op de arbeidsinkomens, aangezien deze de mogelijkheid biedt de
belastingstructuur aan te passen zodat extra inspanningen beter worden beloond. In vergelijking
met het Europese gemiddelde wordt in België immers een aanzienlijk hoger deel van elke
14.
loonsverhoging, ongeacht het inkomensniveau, afgehouden via fiscale en parafiscale heffingen
(afhankelijk van het inkomen 13 tot 20 procent meer dan in de EU op de additionele loonkosten).
4. BESTRIJDING VAN DE FISCALE EN SOCIALE FRAUDE
Ten slotte moet de fiscale en sociale fraude op afdoende wijze worden bestreden. Deze fraudes
leiden tot concurrentievervalsing ten aanzien van diegenen die in het normale arbeidscircuit
werken, onttrekken middelen aan de gemeenschap, en leggen de lasten van de solidariteit op de
schouders van de andere belastingplichtigen, voor wie het gewicht van de fiscale en parafiscale
druk al te zeer toeneemt. In sommige gevallen wordt het zwartwerk bovendien uitgevoerd in
slechte omstandigheden en met een zorgwekkende veronachtzaming van de veiligheid van de
betrokken personen, terwijl het bovendien bijdraagt tot de verlaging van de officieel gemeten
werkgelegenheidsgraad.
Een maatregel zoals de invoering van de dienstencheques draagt ertoe bij om het zwartwerk te
bestrijden, terwijl andere maatregelen gericht zijn op het bestraffen van sommige vormen van
sociale fraude. Het is moeilijk om een idee te krijgen van de lange-termijnimpact van deze
maatregelen op de (aangegeven) werkgelegenheid, de loonsom en de toegevoegde waarde,
aangezien de zwarte economie per definitie zeer moeilijk te meten is.
De bestrijding van de fiscale fraude, van haar kant, zou moeten worden versterkt na de EBA, die
de Staat de mogelijkheid zou moeten bieden om een deel van de verloren ontvangsten van de
laatste jaren te recupereren. Het Europese akkoord inzake spaarfiscaliteit zou moeten bijdragen tot
het terugdringen van de fiscale fraude.
15.
IV. COMPETITIEVER WORDEN EN MEER BANEN CREËREN
1. WERKGELEGENHEID EN ARBEIDSMARKT
De verwachte verbetering van de conjunctuur zal, zoals al vermeld, na zekere tijd een gunstige
uitwerking hebben op de werkgelegenheid. Maar dat cyclisch herstel zal niets afdoen aan de
structurele zwakte die de Belgische arbeidsmarkt kenmerkt. Die zwakte komt tot uiting in de
achterstand die wij inzake werkgelegenheidsgraad hebben opgelopen ten opzichte van onze
Europese partners. Er zijn in ons land ongeveer 60 van de 100 personen op arbeidsleeftijd aan het
werk. Dat is meer dan in het midden van de jaren 90, toen dat maar 56 was. Maar het is 4 op
---
honderd minder dan in de Europese Unie, en het Belgische cijfer is op 3 anden na ook het
---
zwakste van de Unie. De achterstand is in de voorbije periode niet goedgemaakt, eerder
integendeel.
Verloop van de werkgelegenheidsgraad in België en in de Europese Unie1
(procenten van de bevolking op arbeidsleeftijd)
65
63
61
59
57
55
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Europese Unie België
Bronnen: EC, INR.
1 Werkgelegenheidsgraden berekend op basis van de gegevens van het tweede kwartaal uit de Europese
geharmoniseerde arbeidskrachtentellingen, om een vergelijking met de resultaten van de andere landen van de
Europese Unie mogelijk te maken. De in 2001 opgetekende daling van de werkgelegenheidsgraad in België houdt
grotendeels verband met de Europese beslissing om van de werkende bevolking de personen af te trekken die
gedurende meer dan drie maanden in loopbaanonderbreking zijn.
Die jobachterstand wegwerken is vermoedelijk de meest essentiële uitdaging waarvoor de
Belgische economie zich vandaag geplaatst ziet, en dat om verschillende redenen. In de eerste
plaats natuurlijk omdat er vandaag nog een heel groot aantal werkzoekenden zijn, die via een
duurzame participatie aan de arbeidsmarkt bestaanszekerheid, een inkomen en ook een grotere
sociale integratie kunnen verwerven. Maar bovendien omdat een grotere participatie absoluut
16.
noodzakelijk is om een voldoende arbeidsaanbod in stand te houden op het ogenblik dat de
bevolking op arbeidsleeftijd wegens de vergrijzing zal beginnen te dalen. Het hoeft geen betoog dat
ook de budgettaire gevolgen van de vergrijzing beter kunnen worden opgevangen wanneer de
groep van werkenden, waarop de financiering van de uitgaven voor pensioenen en
gezondheidszorgen rust, zo uitgebreid mogelijk is.
Werkgelegenheidsgraden: streefcijfers van Lissabon en Stockholm en situatie1 in 2002
Streefcijfers voor het
geheel van de EU
België EU15 2005 2010
15-64 jaar
- Totaal 59,6 64,2 67,0 70,0
- Mannen 68,1 72,9 - -
- Vrouwen 51,1 55,5 57,0 60,0
55-64 jaar 25,7 39,8 - 50,0
Bronnen: EC, NIS.
1 Werkgelegenheidsgraden berekend op basis van de gegevens van het tweede kwartaal om een vergelijking met de
resultaten van de andere landen van de Europese Unie mogelijk te maken.
Het is verheugend vast te stellen dat de werkgelegenheidsconferentie van september 2003 de
noodzaak heeft erkend om deze uitdaging alle voorrang te verlenen, alsook dat daar maatregelen
zijn genomen voor de creatie van 60.000 aanvullende banen. Om de toekomst sereen tegemoet te
kunnen zien zal die inspanning echter moeten worden aangevuld en versterkt door vele andere,
die zich tot heel wat domeinen moeten uitstrekken.
Een eerste domein is dat van de participatie van groepen die vandaag ondervertegenwoordigd zijn
op de arbeidsmarkt. Dit is met name het geval voor de allochtonen van buiten de EU, de vrouwen,
de lager gekwalificeerden en de oudere werknemers. Van de 55-plussers is in België ongeveer een
kwart aan het werk, tegen gemiddeld 40 pct. in de Europese Unie, en die achterstand is merkbaar
zowel bij mannen als bij vrouwen, zowel bij lager als bij hoger gekwalificeerden. Er zijn al
aanzetten gegeven om de activiteit van ouderen aan te moedigen, zoals de verhoging van de
pensioenleeftijd voor vrouwen, de aanpassing van de toegangsvoorwaarden tot het statuut van
oudere werkloze, de vermindering van patronale lasten, outplacement en soepele exit-formules
(b.v. landingsbanen). Ongetwijfeld verdient de eindeloopbaanproblematiek een verdere consistente
aanpak, die inspeelt op de diverse elementen die de activiteit van die werknemers beïnvloeden,
zoals werkomstandigheden, opleidingskansen, loopbaanverloop en financiële prikkels.
Ook de functionering van onze arbeidsmarkt verdient een grondige aandacht, omdat zij
gekenmerkt wordt door een aantal "mismatches".
17.
Maatregelen die de geografische mobiliteit van arbeidskrachten aanmoedigen en meer in het
algemeen het veranderen van werk vergemakkelijken, kunnen helpen om spanningen op de
arbeidsmarkt op te vangen, de sociale gevolgen van bedrijfsherstructureringen te beperken en
tevens de ontwikkeling van innoverende activiteiten ten goede komen. Men stelt immers vast dat
de dispariteit in werkloosheid in België aanzienlijk is, wat wijst op een gebrekkige
overeenstemming van de localisatie van arbeidskrachten in verhouding tot de geografische
spreiding van de arbeidsplaatsen.
De groei van het aantal werkenden wordt, zelfs in periodes van betere conjunctuur, tevens vaak
gehinderd door een onvoldoende overeenstemming van gevraagde en aangeboden kwalificaties.
Om de kwaliteit van menselijk kapitaal beter af te stemmen op de steeds hogere eisen van de
kenniseconomie, en de inzetbaarheid en productiviteit van de arbeidskrachten gedurende hun hele
loopbaan op peil te houden, zijn adequate opleidingsinspanningen noodzakelijk. Dit vereist aan de
ene kant een hoogstaande basisopleiding in het onderwijs, en aan de andere kant doorgedreven
inspanningen op het vlak van het levenslang leren. De Europese werkgelegenheidsstrategie
beveelt aan dat de participatiegraad van volwassenen aan opleiding in 2010 ten minste gemiddeld
12,5 pct. zou bereiken, terwijl deze in België in 2002 7 pct. bedroeg, tegen 9 pct. in de Europese
Unie en bijna 20 pct. in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en de Scandinavische landen.
Aanvullende inspanningen, in de lijn van de afspraken die op de werkgelegenheidsconferentie zijn
gemaakt, dringen zich dan ook op, onder meer wat de opleiding betreft door de ondernemingen
zelf; daarbij moet de aandacht niet alleen gaan naar de omvang, maar ook naar de kwaliteit, het
rendement en de toegang van alle groepen, met inbegrip van ouderen.
De Europese werkgelegenheidsstrategie dringt ook aan op een verbetering van het
aanpassingsvermogen aan nieuwe ontwikkelingen. In de voorbije jaren is in de arbeidsorganisatie
ruimer gebruik gemaakt van de in België bestaande instrumenten. Het beroep op contracten met
bepaalde duur is toegenomen, ook al blijft het nog onder het Europese gemiddelde. De
uitzendarbeid, die de bedrijven beschouwen als een zeer belangrijk middel om het arbeidsvolume
aan het productietempo aan te passen, is uitgegroeid tot een belangrijker segment van de
arbeidsmarkt dan gemiddeld in Europa. Ook het deeltijdwerk is sterk gegroeid, en
vertegenwoordigde in 2002 ruim 21 pct. van de loontrekkenden, tegen een Europees gemiddelde
van 18,6 pct. Soepele werkregelingen en de verdere ontwikkeling van sociale infrastructuur zoals
kinderopvang kunnen helpen om werk en privé-leven beter te combineren en anderzijds de
arbeidsinput af te stemmen op de wisselende behoeften van de ondernemingen.
2. LOONKOSTEN
Beheersing van de arbeidskosten ten slotte blijft cruciaal, zowel voor de vrijwaring van het
concurrentievermogen als voor de bevordering van de werkgelegenheid. Na 2 aar van sterkere
---
18.
loonstijgingen, heeft de verzwakking van de economische activiteit en de daarop volgende
verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt, met enige vertraging doorgewerkt in de
loonvorming in 2003: in nominale termen zijn de brutolonen per gewerkt uur in de particuliere
sector naar raming met 2,3 pct. gestegen, tegen 3,7 en 4,8 pct. volgens de nationale rekeningen in
de twee voorgaande jaren. De totale loonkosten namen in 2003 nog iets minder toe, namelijk met
2,1 pct., wegens het matigend effect van de verdere sociale-lastenvermindering. Aangezien de
arbeidsproductiviteit ongeveer even sterk zou zijn gestegen, zijn de loonkosten per eenheid
product in 2003 nagenoeg onveranderd gebleven, nadat ze in 2001 en 2002 sterk waren
toegenomen. Dat heeft de ondernemingen geholpen hun exploitatiemarge, die de voorbije jaren
was verslechterd, te herstellen.
Loonkosten in de particuliere sector in België en in het eurogebied
(procentpunten, verschillen t.o.v. het betreffende indexcijfer voor België, 1996 = 100)
Loonkosten per gewerkt uur Loonkosten per eenheid product
20 20
15 15
10 10
5 5
0 0
-5 -5
-10 -10
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003r 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 r
Drie buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland Eurogebied
Bronnen: EC, OESO, CRB.
Net als de verhouding tussen loonkosten en productiviteit heeft het relatieve loonkostenverloop ten
opzichte van de concurrenten voor een kleine open economie als de Belgische een grote invloed
op de economische activiteit en de werkgelegenheid. Uit de meest recente OESO-gegevens over
de loonkosten per werknemer, omgerekend naar uurloonkosten met de methode van de Centrale
Raad voor het Bedrijfsleven, kan worden afgeleid dat de loonkosten in de Belgische
ondernemingen in 2003 trager zouden gegroeid zijn dan in de 3 belangrijkste handelspartners en
het eurogebied, nadat zij in 2001-2002 1,5 pct. sneller waren toegenomen. In vergelijking met
1996, het referentiejaar volgens de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve
vrijwaring van het concurrentievermogen, zouden de uurloonkosten ongeveer gelijke tred hebben
gehouden met het gemiddelde bij de handelspartners - waarbij op te merken valt dat Duitsland een
tragere en Nederland een aanzienlijk hogere loonkostenstijging te zien gaf. Overigens is de
19.
arbeidsproductiviteit, in de context van een toegenomen werkgelegenheidsintensiteit van de
economische groei, minder snel toegenomen dan bij de belangrijkste handelspartners. In termen
van loonkosten per eenheid product vertoonde de Belgische positie derhalve een relatieve
verslechtering.
Om bij te dragen aan het wegwerken van de jobachterstand ten opzichte van de Europese
partners, zijn aanhoudende inspanningen aangewezen om de arbeidskosten te beheersen.
Maatregelen tot lastenverlaging, zoals die al zijn genomen in de voorbije periode - zowel op het
vlak van de sociale bijdragen als van de fiscaliteit - kunnen hieraan bijdragen, mits zij niet gebruikt
worden voor loonsverhoging en ingepast worden in een begrotingstraject dat de verdere
gezondmaking van de overheidsfinanciën waarborgt. Een verantwoorde loonontwikkeling zelf moet
echter evenzeer een absolute leidraad zijn.
Is de ontwikkeling van de kosten in het algemeen en van de loonkosten in het bijzonder een zeer
belangrijke variabele voor het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in een economie,
zoals de Belgische, met een relatief groot gewicht van ondernemingen die eerder als price-taker op
hun afzetmarkten opereren, dan staat anderzijds vast dat ook heel wat andere factoren het
concurrentievermogen kunnen versterken: de toekomstgerichte aanpassingen in de
productiestructuur van de economie zelf, de investeringsinspanningen, de kwaliteit van het
ondernemerschap en de inspanningen voor innovatie, die het mogelijk maakt om interessante
marktsegmenten met een hoge toegevoegde waarde aan te boren. Al deze elementen kunnen
worden versterkt door een beleid dat gericht is op goed functionerende markten, de ontwikkeling
van de kenniseconomie en een ondernemingsvriendelijke cultuur.
20.
V. OVERIGE INGREDIËNTEN VAN EEN KRACHTIGER POTENTIËLE GROEI
In dit laatste deel wordt, zonder aanspraak te maken op volledigheid, de aandacht gevestigd op
enkele andere ingrediënten van een krachtiger potentiële groei.
1. EEN GUNSTIG ONDERNEMINGSKLIMAAT EN EEN EFFICIËNTE OVERHEID
De potentiële groei wordt in belangrijke mate bepaald door de kwantiteit en de kwaliteit van de
investeringen en de doeltreffendheid waarmee arbeid en kapitaal worden aangewend. Hij berust
derhalve op de ondernemingen, maar ook de overheid kan een bijdrage leveren, niet enkel via de
reeds besproken herschikkingen van overheidsuitgaven en -ontvangsten, maar ook door het
creëren van een gunstig ondernemingsklimaat.
Zo zou de overheid de vereenvoudiging van de nodige stappen voor het oprichten van
ondernemingen en de vermindering van de administratieve lasten dienen voort te zetten. Het
percentage KMO's dat de administratieve lasten als een belangrijke belemmering beschouwt, blijkt
in België immers tot de hoogste van de EU te behoren, een positie die gedeeld wordt met Frankrijk
en Duitsland.
Percentage KMO's dat de administratieve lasten als een belangrijke belemmering
beschouwt (2003)
20
15
10
5
0
FR DE BE NL UK DK LU IT FI SE IE AT ES EL PT
Bron: European Network for SME Research.
De overheid moet ook voor de dienstverlening uitmuntendheid nastreven. Zo kan het gebruik van
informatie- en communicatietechnologieën door de overheid een heilzaam effect uitoefenen op de
efficiëntie en de kwaliteit van de diensten aan de ondernemingen.
21.
2. GOED WERKENDE PRODUCTMARKTEN
Door zijn kleine omvang, maar ook dankzij de houding van de overheid, kenmerkt België zich door
een grote openheid op het vlak van handel en directe investeringen. De daarmee gepaard gaande
concurrentiedruk vertaalt zich onder meer in een hoge productiviteit en een algemeen prijspeil in
de buurt van het Europese gemiddelde. Door een gunstig investeringsklimaat te scheppen en een
goede infrastructuur ter beschikking van de ondernemingen te stellen kan de overheid deze
troeven versterken.
Bovendien zou de effectieve concurrentie in de netwerkindustrieën versterkt kunnen worden.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de technische en institutionele specificiteit van deze
sectoren en de nood aan een universele dienstverlening. De hervorming van de netwerkindustrieën
waarmee in de jaren negentig op Europees niveau werd gestart heeft in uiteenlopende mate
betrekking op de sectoren telecommunicatie, elektriciteit en gas, de postdiensten en het spoor.
Deze hervormingen kunnen bijdragen tot de verbetering van de economische efficiëntie en het
groeipotentieel van de economie, meer bepaald door een prijsvermindering voor sommige van
deze diensten.
Sinds enkele jaren liggen de telecommunicatieprijzen in België onder het Europese gemiddelde en
zijn ze voor nationale en internationale gesprekken vergelijkbaar met die van de buurlanden. Voor
lokale gesprekken, daarentegen, blijven de tarieven door het ontbreken van nieuwe operatoren op
een hoger peil dan het Europese gemiddelde en dan de prijzen in de buurlanden, alsook in de
Verenigde Staten of Japan.
Telecommunicatieprijzen (zonder belastingen)
(in euro, voor een oproep van 10 minuten)
0,6 Lokale gesprekken
0,5
0,4
0,3 Internationale gesprekken met de Verenigde Staten
0,2 18
16
0,1 14
12
0
10
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
---
Nationale gesprekken 6
7 4
6 2
5 0
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
4
3 EU
België
2 Japan
1 Verenigde Staten
0
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Bron: EC.
22.
In de elektriciteitssector verlopen de hervormingen moeizamer, deels om technische redenen,
zoals de veel hogere transportkosten dan in de telecommunicatie, alsook om institutionele
redenen, zoals het feit dat de door de distributie-intercommunales uitgekeerde dividenden voor de
lokale overheid een belangrijke financieringsbron zijn. Op het vlak van de elektriciteitsprijzen is het
verschil met de andere EU-lidstaten de afgelopen jaren reeds enigszins teruggelopen, met het oog
op de voorbereiding van de openstelling van deze markt voor de concurrentie, maar de prijzen
blijven relatief hoog, zowel voor de gezinnen als voor de meeste ondernemingen.
Elektriciteitsprijzen (zonder belastingen)
(in euro/ECU)
Gezinnen
(jaarverbruik van 3 500 kWh, waarvan 1 300 kWh 's nachts)
0,14
0,12
0,10
0,08
0,06
0,04
0,02
0,00
1992199319941995 1996199719981999 2000200120022003
Industrie Grootindustrie
(jaarverbruik van 2 000 MWh) (jaarverbruik van 70 000 MWh)
0,10 0,10
0,08 0,08
0,06 0,06
0,04 0,04
0,02 0,02
0,00 0,00
19921993 1994 19951996 1997 19981999 2000 20012002 2003 19921993 19941995 1996 19971998 19992000 20012002 2003
EU België Duitsland
Frankrijk Verenigd Koninkrijk Nederland
Bron: EC.
Voorts zal in mei 2004 een deel van de bevoegdheden van de Europese Commissie inzake
concurrentiebeleid aan de nationale overheden worden overgedragen. Het betreft de
bevoegdheden met betrekking tot de controle op misbruiken van dominante posities en kartels. De
verdeling van de bevoegdheden inzake concentratie blijft evenwel onveranderd. Deze
decentralisatie vormt een nieuwe uitdaging voor de mededingingsautoriteiten in België. Het is
wenselijk dat deze autoriteiten worden gesteund en versterkt, zodat ze naar best vermogen hun
opdracht kunnen uitvoeren, die erin bestaat de vlotte werking van de markten te waarborgen en toe
te zien op het naleven van de "spelregels". Het niet naleven van de regels leidt in de meeste
gevallen tot situaties die het algemeen belang schaden en een belemmering vormen voor de
innovatie, de economische groei en de werkgelegenheid.
Tot slot kan ook een versoepeling van sommige regels die de vrijheid van handel voeren beperken
de concurrentie en de economische activiteit bevorderen.
23.
3. EEN ADEQUATE FINANCIERING VAN DE ONDERNEMINGEN
Het stabiele monetaire klimaat dat wordt gewaarborgd door de Europese monetaire unie en door
het monetaire beleid van het Eurosysteem, alsook de verbetering van de overheidsfinanciën,
hebben geleid tot aanzienlijk gunstigere financieringsvoorwaarden voor de ondernemingen dan in
de jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig. De nominale korte rente daalde tot een
peil dat sedert de jaren vijftig niet meer was opgetekend en, sedert de jaren zeventig, voor de reële
korte rente (nominale tarieven min de inflatie). Ook de lange-termijnrente ging aanzienlijk naar
beneden.
Reële rentevoeten in België
(maandgemiddelden)
12
10
8
6
4
2
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3
198 198 198 198 198 198 198 198 198 198 199 199 199 199 199 199 199 199 199 199 200 200 200 200
Reële lange-termijnrente1 Reële korte-termijnrente2
Bron: NBB.
1 Rendement van de staatsleningen op zes jaar en meer, gedefleerd aan de hand van de gemiddelde stijging van het
indexcijfer van de consumptieprijzen tijdens de zeven volgende jaren (in de veronderstelling van een inflatie van
1,75 pct. van 2004 tot 2010).
2 Driemaands rente, gedefleerd aan de hand van de stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de
afgelopen twaalf maanden.
De invoering van de eenheidsmunt en de Europese financiële integratie creëerden tevens nieuwe
mogelijkheden voor de financiering van ondernemingen van een zekere omvang. De kleine
ondernemingen blijven daarentegen grotendeels aangewezen op bankkrediet.
Na een uitzonderlijke groei in 1999 daalde het geheel van de bancaire kredieten aan de niet-
financiële vennootschappen als gevolg van een tijdelijke stijging van de rente in 2000, de
verzwakking van de conjunctuur en de vermindering van het aantal fusies en overnames. Deze
daling schijnt vooral verband te houden met een geringere kredietvraag en lijkt zich bij de kleine
ondernemingen niet meer dan elders te hebben gemanifesteerd.
24.
Bankkredieten aan de Belgische niet-financiële ondernemingen, bbp en rente
(veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar, behoudens voor
de rente)
10 20
8 16
6 12
4 8
2 4
0 0
-2 -4
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
1
Bbp tegen vaste prijzen (linkerschaal)
---
Gewogen rente van de kredieten aan ondernemingen (linkerschaal)
Bankkredieten aan de niet-financiële ondernemingen, in reële termen (rechterschaal)
---
1 Voor seizoen- en kalenderinvloeden gezuiverde gegevens.
2 Gewogen kwartaalgemiddelde van de rentetarieven van kredieten aan ondernemingen, verstrekt door de Belgische
kredietinstelling. De wegingen op basis van het aandeel van die kredieten in het totale uitstaande bedrag van de aan
de niet-financiële vennootschappen verstrekte kredieten.
3 Door de Belgische en buitenlandse kredietinstellingen verstrekte kredieten, eindekwartaalgegevens gezuiverd voor
wisselkoersschommelingen en sectorale herklasseringen en gedeeld door de bbp-deflator.
Niettemin hebben de banken ook een restrictievere houding aangenomen bij de verstrekking van
kredieten, voornamelijk door een verruiming van de ecarts tussen de rente op kredieten verstrekt
aan debiteuren die hogere risico's vertegenwoordigen en de rente op risicoloze beleggingen. Deze
verruiming van de marges, die ten einde schijnt te lopen, is ten dele het resultaat van een
aanpassing aan de in de buurlanden geldende voorwaarden, de druk van de sombere conjunctuur
op de rentabiliteit van de banken en misschien ook de vrees voor het nieuwe Bazelse akkoord
inzake het eigen vermogen.
De financiering van KMO's en nieuwe ondernemingen, zowel door krediet als door risicokapitaal,
moet evenwel een blijvend aandachtspunt vormen. De inspanningen van de Europese Commissie
voor een versnelde integratie van de financiële markten in de EU, meer bepaald door de
tenuitvoerlegging van het Actieplan voor de financiële diensten, dienen daarenboven te worden
ondersteund.