Informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
Kamerbrief Informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer over
nieuwe Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
16 januari 2004
Auteur
B. M. Karel
Kenmerk
DIE-6/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/21
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
9
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG,
91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de richtlijnen
2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de
Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor
financiële diensten
2. Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening nr.
2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht
3. Richtlijn betreffende het gebruik van
beschermingsinrichtingen aan de voorzijde op motorvoertuigen en
houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad
4. Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad tot
vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het
gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot
de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en
consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de
doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden en Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad tot
vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de
ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het
kader van het communautaire samenwerkingsverband een bijdrage leveren
tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de
democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van
eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in
derde landen.
5. Voorstel voor een wijziging van Verordening (EG) van het
Europees Parlement en de Raad (EC) nr. 1655/2000 betreffende het
financieringsinstrument voor het milieu (LIFE)
6. Voorstel voor een Verordening van de Raad houdende aanpassing
van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van
gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse
steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers,
Verordening (EG) nr. 1786/2003 houdende een gemeenschappelijke
ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen en
Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor
plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds
voor de Landbouw (EOGFL) in verband met de toetreding van Tsjechië,
Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië
en Slowakije tot de Europese Unie
7. Voorstel voor een verordening van de Raad tot bescherming
tegen de gevolgen van de toepassing van de Antidumping Act van 1916
van de Verenigde Staten van Amerika en daarop gebaseerde of daaruit
voortvloeiende handelingen.
8. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van
het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de
toegang tot en de levering van goederen en diensten
9. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in
rekening brengen van het gebruik van bepaalde
infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Richtlijn instelling nieuwe comitéstructuur financiële
diensten
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG,
93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de richtlijnen 2000/12/EG,
2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het
oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële
diensten
Datum Raadsdocument: 11 november 2003
Nr Raadsdocument: 14635/03 EF 59 ECOFIN
329 SURE 22 CODEC 1566
Nr. Commissiedocument: COM (2003) 659 def. COD
2003/0263
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN en wat betreft hoofdstuk II
Wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 91/675/EEG en 2002/87/EG
betreffende de sector van de verzekeringen en de bedrijfspensioenen
van het document, in nauwe samenwerking met SZW.
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep financiële diensten,
Ecofin Raad.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Voorgesteld wordt een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten
in te voeren. Vanwege de snelle ontwikkelingen op de financiële
markten is het van belang dat het Europese regelgevingsproces op de
financiële markten wordt versneld. Dit wordt bereikt door de
hervorming van de huidige comitéstructuur voor financiële diensten.
Het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie bevat
wijzigingvoorstellen voor de huidige richtlijnen voor banken,
verzekeraars en beleggingsmaatschappijen om de nieuwe comitéstructuur
voor financiële diensten snel en efficiënt door te voeren. Het
Richtlijn-voorstel is tot stand gekomen naar aanleiding van het
besluit van de Ecofin Raad van 3 december 2002, waarin de Europese
Commissie wordt verzocht om de voor het effectentoezicht bestaande
comitéstructuur uit te breiden tot banken, verzekeraars en
beleggingsmaatschappijen. Doel van de nieuwe structuur is
stroomlijning van de regelgeving en de toezichtpraktijk op Europees
niveau.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 47, tweede lid, van het
EU-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
co-decisie-procedure (geregeld in artikel 251 van het EU-Verdrag)
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Het voorstel voorziet in de aanpassing van de bevoegdheden van de twee
bestaande regelgevende comités op het terrein van het bankwezen en het
verzekeringswezen. Tevens wordt het toepassingsgebied van het comité
voor het effectenwezen uitgebreid tot beleggingsinstellingen en het
comité voor het verzekeringswezen tot het terrein van de
bedrijfspensioenen. Per saldo komt er geen nieuw comitologie-comité
bij.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit: positief. Een nieuwe comitéstructuur voor financiële
diensten in Europa draagt bij aan een sneller en efficiënter
regelgevingsproces voor financiële diensten in de EU. Dit is van
belang met het oog op de integratie van de financiële markten in
Europa. Het richtlijnvoorstel draagt derhalve bij aan de voltooiing
van een interne markt voor financiële diensten in Europa.
Proportionaliteit: positief. De nieuwe comitéstructuur voor financiële
diensten betreft een wijziging van de bestaande comitéstructuur voor
financiële diensten dat in de bestaande richtlijnen voor banken,
verzekeraars en beleggingsmaatschappijen is neergelegd. In dat licht
is gelet op de doelstelling van het richtlijnvoorstel de wijziging van
die richtlijnen een doeltreffend middel.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel voorziet in de vervanging van twee bestaande comités door
twee nieuwe en onderwerpt een ander aan het kader dat geldt voor een
bestaand comité. De maatregel heeft per saldo geen financiële
gevolgen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Er
treedt geen wijziging op in het bestaande kostenaspect.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking (bij verordeningen en beschikkingen) met
commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die
van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De
richtlijn behoeft geen implementatie, daar het wijziging van
EU-comités betreft.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten draagt bij aan een
sneller en efficiënter regelgevingsproces voor financiële diensten in
de EU. Dit is van belang met het oog op de integratie van de
financiële markten in Europa. Daarbij levert de invoering van de
nieuwe comitéstructuur voordelen op doordat toezichthouders
intensiever en nauwer kunnen samenwerken dan thans het geval is en
doordat het toezicht veel sterker zal convergeren, hetgeen de
financiële stabiliteit zal versterken.
Fiche 2: Verordening communautaire kwekersrecht
Titel:
Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening nr. 2100/94
inzake het communautaire kwekersrecht
Datum Raadsdocument: 14 november 2003
Nr Raadsdocument: 14215/03
Nr. Commissiedocument: COM(2003) 456 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Landbouwvraagstukken
(kwekersrecht), Raad Landbouw Visserij
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Een plantenras kan worden beschermd door een kwekersrecht, maar kan
ook een of meer biotechnologische uitvindingen bevatten die zelf door
een octrooi beschermd zijn. Deze intellectuele eigendomsrechten kunnen
bij verschillende personen liggen.
Artikel 29 van Verordening 2100/94 inzake het communautaire
kwekersrecht strookt niet met Artikel 12 van Richtlijn 98/44/EG inzake
rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen. In februari 1998
heeft de Raad de Commissie verzocht om deze inconsistentie te
onderzoeken en een passend voorstel tot wijziging van Verordening
2100/94 in te dienen. De Commissie voldoet met dit voorstel aan het
verzoek.
De voorgestelde wijziging van Verordening 2100/94 strekt ertoe de
regeling voor dwangmaatregelen bij onenigheid tussen verschillende
houders van intellectuele eigendomsrechten in overeenstemming te
brengen met richtlijn 98/44/EG inzake de rechtsbescherming van
biotechnologische uitvindingen. Concreet betekent dit dat het
Communautair Bureau voor Plantenrassen de exploitatie van een
geoctrooieerde uitvinding mogelijk kan maken door de octrooihouder een
dwanglicentie te verlenen voor de exploitatie van een beschermd
plantenras waarin zijn uitvinding is opgenomen. Hierbij gelden de
volgende voorwaarden:
o De aanvrager van een dwanglicentie moet kunnen aantonen dat hij
zich tevergeefs tot de houder van een kwekersrecht heeft gewend om een
contactuele licentie te verkrijgen; en
o De biotechnologische uitvinding vertegenwoordigt een belangrijke
technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang ten opzichte
van het beschermde plantenras.
Daarnaast kan aan de octrooihouder een wederkerige licentie worden
verleend voor de exploitatie van een plantenras waarin zijn
biotechnologische uitvinding is opgenomen, als de houder van een
kwekersrecht krachtens richtlijn 98/44/EG een dwanglicentie heeft
gekregen voor de exploitatie van deze geoctrooieerde uitvinding.
Achtergrond van dit voorstel tot harmonistering van beide
regelgevingen is ook dat de EU lid wil worden van de UPOV
(International Union for the Protection of New Varieties of Plants).
Commissiediensten hebben dit tot nu toe tegengehouden vanwege de
verschillen in de tekst van de verordening voor het kwekersrecht en de
biotechnologie-richtlijn. Het harmoniseren zal het proces van
lidmaatschap van UPOV vergemakkelijken.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 308 EG-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: eenparigheid
van stemmen, EP: advies
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het voorstel heeft betrekking op een
onderdeel van het communautaire kwekersrecht, dat behoort tot de
exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het voorstel heeft geen
gevolgen voor de verschillende nationale stelsels van kwekersrecht.
Proportionaliteit: positief. Betreft wijziging van reeds bestaande
verordening, die noodzakelijk is om een inconsistentie in EU-wetgeving
weg te nemen.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): nee
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding op
de twintigste dag na publicatie.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan met het voorstel instemmen aangezien het een wijziging
van de verordening betreft die noodzakelijk is om de onderlinge
EU-wetgeving op elkaar af te stemmen. Nederland is tevens voorstander
van EU-lidmaatschap van UPOV, wat door dit voorstel tot harmonisatie
wordt vergemakkelijkt.
Titel:
Richtlijn betreffende het gebruik van beschermingsinrichtingen aan de
voorzijde op motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn
70/156/EEG van de Raad
Datum Raadsdocument:
Nr. Raadsdocument:
Nr. Commissiedocument: COM(2003) 586 definitief (10
oktober 2003)
Eerstverantwoordelijk ministerie: V&W i.o.m. EZ en DEF
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Motorvoertuigen, Raad
Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het doel van dit voorstel is voetgangers en andere kwetsbare
weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig dat met een
beschermingsinrichting aan de voorzijde (bullbar) is uitgerust, beter
te beschermen. Het voorstel bevat voorschriften waaraan
beschermingsinrichtingen aan de voorzijde moeten voldoen, ongeacht of
ze tot de originele uitrusting van een voertuig behoren dan wel als
technische eenheden op de markt worden gebracht. Om aan het voorstel
te voldoen, zullen de beschermingsinrichtingen aan de voorzijde een
aantal tests met betrekking tot hun agressiviteit ten aanzien van
voetgangers en kwetsbare weggebruikers moeten doorstaan.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisieprocedure
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Geharmoniseerde regels op communautair
niveau zijn op dit gebied noodzakelijk om de goede werking van de
interne markt te waarborgen. Aangezien de voorgestelde maatregelen
hoofdzakelijk betrekking hebben op de constructie van deze
inrichtingen voor gebruik op personenauto's, die via het
EG-typegoedkeuringssysteem onder de communautaire wetgeving vallen,
zullen de voorgestelde maatregelen ook deel uitmaken van dit systeem.
Proportionaliteit: positief. Uit verkeersongevallenstatistieken blijkt
dat een aanzienlijk deel van de verkeersslachtoffers wordt gevormd
door voetgangers en fietsers die gewond raken als gevolg van contact
met een bewegend voertuig, voornamelijk met de frontconstructie van
personenauto's. Bovendien is er een groeiende tendens om voertuigen
aan de voorzijde uit te rusten met beschermingsinrichtingen die voor
andere specifieke doeleinden waren bedoeld en die voetgangers en
andere kwetsbare weggebruikers kunnen verwonden. Het doel van dit
voorstel is voorschriften voor de constructie en installatie van deze
beschermingsinrichtingen vast te stellen om de bescherming van
voetgangers te verbeteren en zo de ernst van de verwondingen bij
voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers in geval van een botsing
te reduceren.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Als men er voor kiest beschermingsinrichtingen op de markt te brengen
zal het testen en de typegoedkeuring zowel voor de automobielindustrie
als voor de producenten van autoaccessoires extra kosten met zich
meebrengen. Hoe hoog deze kosten zullen zijn valt nog niet aan te
geven.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De keuring van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde (RDW); de
uitvoering van de richtlijn en de handhaving van de voorschriften. Het
Voertuigreglement zal aangepast moeten worden
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkintreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Implementatie op 1 juli 2004. Dit is niet haalbaar. Voor aanpassing
van het Voertuigreglement zijn ten minste 9 maanden nodig vanaf de
publicatie van de richtlijn.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Gezien het grote aantal slachtoffers onder fietsers en voetgangers
staat Nederland positief tegenover het voorstel. Er zullen voorstellen
gedaan worden tot optimalisering van de voorschriften.
Fiche 4: Verordening democratie en mensenrechten
Titel:
Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad tot vaststelling van de
voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de
ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de
verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en
consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de
doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden en Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad tot
vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de
ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het
kader van het communautaire samenwerkingsverband een bijdrage leveren
tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de
democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van
eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in
derde landen.
Datum Raadsdocument: 20 november 03
Nr Raadsdocument: 15128/03
Nr. Commissiedocument: COM (03)639
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. FIN
Behandelingstraject in Brussel:
CODEV (Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking) in samenspraak met
COHOM (Raadswerkgroep Mensenrechten), Raad Algemene Zaken en Externe
Betrekkingen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De verordening betreft een herziening van twee verordeningen human
rights regulations 1999. Deze verordeningen vormen de rechtsgrond voor
maatregelen ter bescherming en bevordering van de mensenrechten en de
democratische beginselen in ontwikkelingslanden en derde landen die
geen ontwikkelingslanden zijn (het zogenaamde European Initiative for
Democracy and Human Rights). Het budget komt lastens Hoofstuk B7-7 van
de EU-begroting.
De herziening van de verordeningen betreft een verlenging van de
huidige verordening met twee jaar, van 1/1/2005 tot 31/12/2006 en een
wijziging van een beperkt aantal artikelen. Ten behoeve van de
samenhang worden beide verordeningen gewijzigd door een enkele
verordening, die valt onder de medebeslissingsprocedure van artikel
251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 179 en artikel 308 van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
De besluitvormingsprocedure is gebaseerd op artikel 251 EG:
Co-decisie. Binnen het Europees Parlement zal het Comité Buitenlandse
Zaken, Mensenrechten, Veiligheid en Defensie zich buigen over de
herziene verordening. Rapporteur is Mr McMillan-Scott.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Voortgang van bestaande
comitologie, nl het beheerscomité Human Rights and Democracy
Committee.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Positief. Op het terrein van mensenrechten en democratisering in derde
landen is nog dermate veel werk te verrichten dat bijzondere aandacht
van de Commissie, naast die van diverse lidstaten, opportuun
is.
Consequenties voor de EU-begroting:
Begrotingsplaatsen: 19.04.03 (ex
B7-7010) : 186 miljoen Euro
19.04.04 (ex
B7-702) : 12 miljoen Euro
19.01.04.11
(ex B7-7010A) : 14 miljoen Euro
totaal : 212 miljoen Euro
Deze bedragen zijn op de periode 2005-2006 van toepassing.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t., geen
betrekking op nationale agentschappen, geen noodzaak tot nieuwe wet-
of regelgeving, geen rapportageverplichtingen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
1/1/2005 31/12/2006, geen problemen voorzien t.a.v haalbaarheid.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan in grote lijnen instemmen met de voorgestelde herziening
en verlenging van de twee bestaande verordeningen voor uitvoering van
het mensenrechten- en democratiseringsprogramma van de Europese
Commissie ten behoeve van derde landen, het zogenaamde European
Initiative for Democracy and Human Rights (EIDHR). Onderdeel van het
programma betreft verkiezingswaarnemingen waar ook Nederlanders,
waaronder parlementariërs, aan deelnemen. Nederland hecht veel waarde
aan voortzetting van het EIDHR.
Fiche 5: Verordening financieringsinstrument voor het milieu (LIFE)
Titel:
Voorstel voor een wijziging van Verordening (EG) van het Europees
Parlement en de Raad (EC) nr. 1655/2000 betreffende het
financieringsinstrument voor het milieu (LIFE)
Datum Raadsdocument: 12 november 2003
Nr Raadsdocument: 14716/03
Nr. Commissiedocument: COM(2003)667 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. LNV en FIN
Behandelingstraject in Brussel: nog onbekend
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
LIFE is het instrument voor de ontwikkeling en ondersteuning van het
communautaire milieu- en natuurbeleid dat het mogelijk maakt acties te
financieren op het grondgebied van de gemeenschap en in de
aangrenzende gebieden (bijvoorbeeld Middellandse Zee en Oostzee). Via
dit instrument kunnen ook grensoverschrijdende problemen worden
aangepakken. Specifiek bestaat aandacht voor de link tussen Research &
Development en de praktische toepassing van nieuwe technieken. De
modaliteiten van LIFE zijn vastgelegd in verordening (EG) nr.
1655/2000.
De wijziging betreft een verlenging van de verordening met 2 jaar, te
weten de jaren 2005 en 2006. Omdat de financiële perspectieven voor na
2006 nog niet bekend zijn is een geheel nieuwe verordening niet
zinvol. De verlenging is met name bedoeld als overbrugging naar deze
nieuwe verordening (LIFE IV).
Rechtsbasis van het voorstel: Art. 175 lid 1 EG-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: procedure van art.
251 EG-verdrag
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit en proportionaliteit: positief. Het gaat om een
financieringsinstrument dat het mogelijk maakt grensoverschrijdende
milieuproblemen aan te pakken. Het betreft hier overigens slechts een
verlenging van de Verordening met 2 jaar, dus geen inhoudelijke
wijziging t.o.v. de huidige VO.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorgestelde budget voor de periode 2005 tot en met 2006 bedraagt
317.2 mln. Hiervan wordt 6% gereserveerd voor beheer van het
instrument.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of
sanctionering):geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is van oordeel dat het financieringsinstrument LIFE een
belangrijk instrument is om grensoverschrijdende milieu- en
natuurproblemen aan te pakken. Bovendien heeft dit voor Nederland
tot kwalitatief goede projecten geleid.
(LIFE financiert nl. demonstratieprojecten ter
ondersteuning/ontwikkeling van het Europese milieubeleid, met name op
de gebieden ruimtelijke ordening/planning, water, duurzaam ondernemen,
afval en ecodesign. Voor Nederlandse indieners is LIFE een Europees
subsidieprogramma met een zeer hoge slaagkans. Deze slaagkans is voor
Nederlandse projecten met 40% tweemaal zo hoog als de gemiddeld
Europese slaagkans van 20%. In 2003 zijn 12 Nederlandse projecten
gehonoreerd. Alleen Spanje (15) en Italië (14) kregen er meer
toegewezen. Dit heeft te maken met de uitgebreide begeleiding van en
voorlichting aan indieners van projecten in NL, en screening van deze
projecten alvorens zij naar de Commissie worden gestuurd). In die zin
is voortzetting van het programma voor Nederland dan ook van groot
belang.
NL kan met het oog op de situatie binnen cat. 3 van de EU-begroting
(nl. negatieve marge na 2004) in principe instemmen met verlenging.
Huidige groeiverwachtingen wijzen op een mogelijk budgettair probleem
vanaf 2005 binnen categorie 3. Indien er onvoldoende middelen zouden
zijn en de oplossing van de Commissie niet bevredigend is zal NL
pleiten voor een nieuwe neerwaartse bijstelling van budget LIFE t/m
2006.
Fiche 6: Verordening GLB-steun plattelandsontwikkeling uit EOGFL
Titel:
Voorstel voor een Verordening van de Raad houdende aanpassing van
Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke
voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in
het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling
van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, Verordening (EG)
nr. 1786/2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in
de sector gedroogde voedergewassen en Verordening (EG) nr. 1257/1999
inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie-
en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) in verband met de toetreding
van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta,
Polen, Slovenië en Slowakije tot de Europese Unie
Datum Raadsdocument:
Nr Raadsdocument:
Nr. Commissiedocument: COM(2003) 640
definitief (17 oktober 2003) Eerstverantwoordelijk ministerie:
LNV i.o.m. FIN, EZ, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Uitbreiding, Landbouw-
en Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Voorliggend voorstel betreft alleen de aanpassingen van de
Verordeningen 1782/2003, 1786/2003 en 1257/1999 met betrekking tot de
toetreding van tien nieuwe lidstaten (Tsjechië, Estland, Cyprus,
Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije).
Het gaat hierbij om de Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling
van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake
rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor
landbouwers, de Verordening (EG) nr. 1786/2003 houdende een
gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde
voedergewassen en de Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor
plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds
voor de Landbouw (EOGFL).
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 57 van de Akte van Toetreding
(in relatie met artikel 23 van de Akte van Toetreding).
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Aanpassing van de
Verordeningen is door gekwalificeerde meerderheid van de Raad zonder
advisering door het Europees Parlement.
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Het voorgenomen optreden behoort tot de
exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: Positief. Het feit dat op 1 mei 2004 de Uitbreiding
van de EU zal plaatsvinden rechtvaardigt het wijzigen van de
Toetredingsakte. Immers in de huidige vorm houden de
Verordeningsteksten nog geen rekening met de onderhandelingsresultaten
met betrekking tot de Uitbreiding van de EU. Bij de wijzingen heeft
de Commissie drie uitgangspunten gehanteerd: het Kopenhagen-pakket mag
niet eroderen, nieuwe lidstaten worden gelijk behandeld, zo lang het
Kopenhagen-pakket niet anders bepaalt en de wijzigingen moeten beperkt
blijven tot het absoluut noodzakelijke en gaan over het algemeen niet
verder dan nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.
Consequenties voor de EU-begroting:
In 2005 vindt een besparing plaats van 15.6 miljoen euro, in 2006
vindt een besparing plaats van 32 miljoen euro. Begin december zijn
nieuwe cijfers gepresenteerd, namelijk een besparing in 2005 van 19.1
miljoen euro en in 2006 een besparing van 33.3 miljoen euro.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: nee
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): nee
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening
treedt in werking op 1 mei 2004 onder voorbehoud van de
inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Afgezien van enkele technische vragen ter opheldering van de teksten
van de Commissie, onderschrijft Nederland het voorstel van de
Commissie.
Fiche 7: Verordening Antidumping Act van 1916
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad tot bescherming tegen de
gevolgen van de toepassing van de Antidumping Act van 1916 van de
Verenigde Staten van Amerika en daarop gebaseerde of daaruit
voortvloeiende handelingen.
Datum Raadsdocument: 19 september 2003
Nr Raadsdocument: 12707/03 WTO 98 COMER 134
USA 77
Nr. Commissiedocument: COM (2003) 543
definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. BZ en JUST
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Handelsvraagstukken
/Comité 133/ Coreper/ Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In de VS voorziet de Antidumping Act van 1916 in burgerlijke en
strafrechtelijke procedures en boetes tegen dumping van goederen die
geschiedt met het oogmerk een bedrijfstak in de VS te vernietigen of
schade te berokkenen, of het opzetten van een bedrijfstak in de VS te
belemmeren, dan wel enig deel van de handel en afzet van dit soort
goederen in de VS te beperken. In concreto voorziet de Antidumping Act
van 1916 in sancties als bij voorbeeld een vergoeding van driemaal de
schade, boetes en een gevangenisstraf. De erkenning en
tenuitvoerlegging van deze rechterlijke of administratieve uitspraken
kan worden gevraagd in landen waar de veroordeelde ondernemingen
activa bezitten.
Het Beroepslichaam van de WTO oordeelde dat, vanwege deze
sanctiemogelijkheden, de Antidumping Act van 1916 strijdig is met de
verdragsverplichtingen van de VS in het kader van de WTO, in casu de
GATT 1994 en het WTO-verdrag inzake antidumping. Deze handelspolitieke
verdragen voorzien immers niet in dergelijke (straf)sancties.
Op dit moment is de Antidumping Act van 1916 nog steeds niet
ingetrokken en lopen er drie gerechtelijke procedures tegen
ondernemingen uit de EG, waarvan twee aanhangig zijn gemaakt na de
oorspronkelijke datum (20 december 2001) waarop de Antidumping Act van
1916 ingetrokken had moeten zijn.
Om de ondernemingen in de EU te beschermen tegen de gevolgen van de
Antidumping Act van 1916 en in een poging de autoriteiten in de VS te
bewegen deze Amerikaanse wetgeving alsnog in te trekken, heeft de
Commissie het onderhavige voorstel bij de Raad ingediend. Het voorstel
beoogt een verbod op de erkenning en de tenuitvoerlegging in de EU van
rechterlijke of administratieve uitspraken op grond van de Antidumping
Act van 1916 en geeft ondernemingen in de EU het recht om
schadevergoeding te vorderen van Amerikaanse bedrijven die in de VS
een procedure tegen hen zijn gestart op grond van de Antidumping Act
van 1916.
Rechtsbasis van het voorstel: met name artikel 133 EG-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: De Raad besluit
met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Het Europees Parlement
wordt niet geraadpleegd bij deze besluitvormingsprocedure.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking op de 20^e dag na haar bekendmaking
in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland met zijn open economie stelt zich in het algemeen kritisch
op ten aanzien van de toepassing van het antidumpinginstrument. Alleen
in gevallen waar schadelijke of strategische dumping overtuigend is
aangetoond, zijn antidumpingmaatregelen gerechtvaardigd. Dit wordt
anders als deze maatregelen verder gaan dan wat de
verdragsverplichtingen in het kader van de WTO voorschrijven. Nu de
door de WTO veroordeelde Antidumping Act van 1916 nog steeds niet is
ingetrokken, betekent dit een wezenlijke belemmering om de
doelstellingen van de gemeenschappelijke handelspolitiek te bereiken.
Nederland staat dan ook in principe positief tegenover het voorstel
van de Commissie als het gaat om de bescherming van ondernemingen in
de EU tegen de gevolgen van de Antidumping Act van 1916, maar ook als
stok achter de deur in een poging deze Amerikaanse wetgeving
ingetrokken te krijgen.
Fiche 8: Richtlijn Gelijke behandeling vrouwen en mannen bij toegang
en levering van goederen en diensten
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het
beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang
tot en de levering van goederen en diensten
Datum Raadsdocument: 14 november 2003
Nr Raadsdocument: 15351/03
Nr. Commissiedocument: COM(2003) 657
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK in samenwerking met SZW en
i.o.m. FIN, EZ, OCW, JUST, VWS
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken
en Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel is gebaseerd op artikel 13 van het EG-Verdrag. Op basis
van dit artikel zijn in 2000 reeds twee richtlijnen totstandgekomen;
de anti-rassendiscriminatierichtlijn (Richtlijn 2000/43/EG) en de
kaderrichtlijn (Richtlijn 2000/78/EG). De discriminatiegrond geslacht
kwam in deze richtlijnen niet voor. Wel is er sinds 1975 een tiental
richtlijnen op grond van geslacht op het terrein van de arbeid en de
(boven)wettelijke sociale zekerheid op basis van onder meer artikel
141 EG-verdrag in werking getreden. Het huidige voorstel beoogt juist
het terrein buiten de arbeid te bestrijken.
Het voorstel schept een kader voor de bestrijding van discriminatie op
het terrein van goederen en diensten. Het gaat om goederen en diensten
die openbaar worden aangeboden, inclusief huisvesting, zowel in de
publieke als private sector. De Commissie heeft besloten de terreinen
media, reclame en onderwijs expliciet buiten het voorstel te houden.
Het voorstel van de Commissie sluit aan bij Richtlijn 2000/43/EG (de
anti-rassendiscriminatierichtlijn) waarin het verbod op discriminatie
bij de toegang tot en het aanbieden van goederen en diensten op grond
van ras of etnische afstamming is opgenomen. Zo wordt in dit voorstel
eveneens indirecte en directe discriminatie, intimidatie en het geven
van opdracht tot discriminatie op het terrein van goederen en diensten
verboden. Het Commissievoorstel behelst daarnaast een verbod op
seksuele intimidatie.
Er is voorzien in een algemene uitzondering voor goederen en diensten
die exclusief bedoeld zijn voor mannen of vrouwen of vaardigheden
betreffen die door mannen of vrouwen verschillend worden uitgevoerd.
Ook biedt de richtlijn de mogelijkheid om voorkeursbeleid te voeren.
Er is een speciale bepaling die het onderscheid op grond van geslacht
bij het hanteren van actuariële gegevens verbiedt. Terzake is wel een
verlenging van de implementatietermijn maar geen uitzondering
mogelijk.
Wat betreft de rechtsmiddelen en de handhaving volgt het
Commissievoorstel eveneens in grote lijnen de eerdere richtlijnen die
op grond van artikel 13 tot stand zijn gekomen. Zo voorziet dit
voorstel ook in een verschuiving van de bewijslast naar de verweerder
en in een ruime bescherming van slachtoffers tegen represailles na een
klacht. Het voorstel bevat, net als de
anti-rassendiscriminatierichtlijn en Richtlijn 2002/73/EG (herziene
tweede richtlijn betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid) ook een verplichting voor lidstaten om een orgaan of
organen aan te wijzen voor de bevordering van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen (specialised bodies).
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 13 van EG-Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: eenparigheid
van stemmen, raadpleging van het Europees Parlement, conform artikel
13 EG-Verdrag
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Positief: in navolging van de kaderrichtlijn en de
antirassendiscriminatierichtlijn ligt het in de rede om ook voor de
grond geslacht tot een richtlijn op grond van artikel 13 te komen. Het
bestrijden van discriminatie is een belangrijk speerpunt voor de Unie.
De bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht op het
terrein van de arbeid en de (boven)wettelijke sociale zekerheid is op
Europees niveau ver gevorderd. Ook voor het brede maatschappelijke
terrein van goederen en diensten is een Europese aanpak wenselijk. De
voorgestelde richtlijn schept een algemeen kader waardoor de bestaande
bescherming in de lidstaten wordt versterkt of aangevuld, terwijl de
lidstaten de vrijheid behouden dit in een nationale context nader in
te vullen.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Indien voor levensverzekeringen geen uitzondering wordt gemaakt zal
het richtlijnvoorstel volgens een eerste analyse de volgende effecten
met zich meebrengen:
· Voor de burger: Het premieniveau voor
levensverzekeringsproducten voor vrouwen zal dalen en voor mannen
stijgen. Denkbaar is dat per saldo een stijging van het gemiddelde
premieniveau ontstaat. Er komt nl. voor levensverzekeraars een risico
bij (nl. onzekerheid over de toekomstige verhouding mannen en vrouwen
in de portefeuille) dat zijn weerslag vindt in de premie.
* Voor werking financiële markten: het geeft marktverandering omdat
sterftekansen anders worden geprijsd. Voor vrouwen worden
levensverzekeringen aantrekkelijker t.o.v. banksparen en voor
mannen juist minder aantrekkelijk t.o.v. banksparen. Per saldo zal
daardoor de prijs van levensverzekering verder toenemen (slechte
risico's worden aangetrokken goede risico's afgestoten).
* Voor levensverzekeraars:
* mogelijkheid omzetderving als gevolg van de hogere prijs van deze
producten.
* administratieve lasten omdat alle premies opnieuw moeten worden
berekend, opnieuw moeten worden doorgegeven aan de klanten en
geadministreerd moeten worden.
· Voor banken: mogelijke omzetstijging omdat sparen voor mannen
aantrekkelijker wordt ten opzichte van een levensverzekering.
* Voor de overheid: geen extra kosten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Nederland kent reeds een hoog beschermingsniveau als het gaat om
gelijke behandeling neergelegd in de Algemene wet gelijke behandeling
(Awgb). De Awgb bevat een verbod van zowel direct als indirect
onderscheid op grond van geslacht. Dit verbod is op een aantal
maatschappelijke terreinen van toepassing, waaronder het terrein van
goederen en diensten. De Awgb moet reeds worden aangepast naar
aanleiding van de kaderrichtlijn en de
anti-rassendiscriminatierichtlijn. Dit implementatietraject zal begin
2004 worden afgerond. De regering heeft bij dit implementatietraject
besloten de wijzigingen niet alleen voor de in die richtlijnen
genoemde gronden door te voeren maar voor alle in de Awgb genoemde
gronden. De Awgb zal derhalve ook voor de grond geslacht voor een
groot deel reeds aangepast zijn aan de voorgestelde richtlijn. Het
gaat hierbij bijvoorbeeld om het verbod van intimidatie en opdracht
tot discriminatie.
Artikel 7 van de Algemene wet gelijk behandeling voorziet reeds in een
verbod op onderscheid bij het aanbieden van goederen of diensten voor
alle Awgb-gronden, waaronder geslacht. De algemene norm die in het
voorstel is neergelegd, is dus al neergelegd in de Nederlandse
regelgeving.
Het voorstel kan consequenties hebben voor de uitzonderingen die in de
Awgb en de daaraan gekoppelde besluiten zijn neergelegd. De Awgb biedt
voor de grond geslacht uitzonderingsmogelijkheden voor gevallen waarin
het geslacht bepalend is, gevallen waarin het de bescherming van
zwangerschap en moederschap betreft en voorkeursmaatregelen. In het
Besluit gelijke behandeling (Besluit) is, limitatief, uitgewerkt om
welke gevallen het hier gaat (onder andere om sportbeoefening, gebruik
van sanitaire voorzieningen, deelname aan schoonheidswedstrijden,
verschillen in premie bij verzekeringen die afhangen van de levensduur
van de verzekerde). Op het eerste gezicht staat vooral de Nederlandse
uitzondering voor verzekeringen (artikel 1, onderdeel h, van het
Besluit) onder druk.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het voorstel noemt een implementatietermijn van twee jaar na
vaststelling van de richtlijn. Dit is overigens een jaar korter dan de
implementatietermijn van de anti-rassendiscriminatierichtlijn en de
kaderrichtlijn. Voor het verbod op het gebruik van de factor sekse bij
de berekening van verzekeringspremies geldt de mogelijkheid de
implementatietermijn met zes jaar (boven de twee jaar) te verlengen.
Gelet op de mate waarin de Nederlandse wetgeving reeds voorziet in
bescherming tegen discriminatie op het terrein van goederen en
diensten, voorziet de regering geen problemen met deze
implementatietermijnen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Er zijn enige punten die in het licht van de Nederlandse wetgeving
nadere studie vereisen:
- Zo dient bezien te worden of de conceptrichtlijn voldoende
ruimte bevat voor uitzonderingen op het verbod van onderscheid in
gevallen waarin het geslacht bepalend is bij de toegang tot en het
aanbod van goederen en diensten, in gevallen waar het de bescherming
van de vrouw betreft (met name in verband met zwangerschap en
moederschap) en in gevallen waar privacybelangen in het geding zijn.
- Een probleempunt is het feit dat de conceptrichtlijn een
verbod bevat van het gebruik van sekse als factor bij de berekening
van premies en uitkeringen bij verzekeringen en daarmee samenhangende
financiële diensten. Op grond van artikel 1 sub h van het Besluit
gelijke behandeling is op dit moment van het verbod van onderscheid op
grond van geslacht uitgezonderd: de verzekering van een risico dat
afhankelijk is van het leven van een persoon tegen een van het
geslacht van die persoon afhankelijke premie, voor zover het verschil
in levensverwachting tussen mannen en vrouwen het verschil in premie
redelijkerwijs meebrengt. Het handhaven van dit verbod uit de
conceptrichtlijn zal de volgende consequenties hebben:
a) het schrappen van de genoemde bepaling in het Besluit
gelijke behandeling,
b) aanpassen van de pensioenwetgeving, voor zover het beschikbare
premieregelingen betreft,
c) aanpassen van de verzekeringspraktijk, voor zover het levens-,
invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen betreft die bij
het bepalen van de hoogte van de premie dan wel de hoogte van de
uitkering gebruik maken van statistische gegevens over de
levensverwachting van vrouwen.
- Bezien dient te worden of het voorstel gevolgen heeft voor de
praktijk van particuliere ziektekostenverzekeringen, voor zover het
ziektekosten in verband met zwangerschap en bevalling betreft.
Fiche 9: Richtlijn betreffende infrastructuurvoorzieningen aan zware
vrachtvoertuigen (eurovignet)
Titel:
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen
van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware
vrachtvoertuigen.
Datum Raadsdocument: 4 augustus 2003
Nr Raadsdocument: 11944/03
Nr. Commissiedocument: COM(2003)448
Eerstverantwoordelijk ministerie: V&W i.o.m. FIN en VROM
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer, TTE Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Achtergrond
Binnen de Europese Commissie is de laatste jaren gewerkt aan het
ontwikkelen van een Kaderrichtlijn Prijsbeleid, een methodologie voor
het internaliseren van externe kosten voor alle vervoersmodaliteiten,
een herziening van de bestaande Richtlijn 1999/62 (Eurovignet
Richtlijn), en een Interoperabiliteitsrichtlijn. Daarnaast is sedert
1993 het beleid inzake de ontwikkeling van de trans-Europese Netwerken
(TENs) tot de bevoegdheid van de Gemeenschap gaan behoren. Dit alles
heeft vooralsnog geresulteerd in de volgende voorstellen van de
Commissie:
· Een Mededeling d.d. 23 april 2003 Ontwikkeling van het
Trans-Europese Vervoersnetwerk: vernieuwende financieringsvormen
interoperabele elektronische tolheffing.
· Een Voorstel Richtlijn betreffende de algemene invoering en
de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het
wegverkeer in de Gemeenschap.
· Een Voorstel betreffende Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG
betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde
infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen.
Deze drie documenten zijn nauw met elkaar verbonden.
Doelstelling
Het wegnemen van onevenwichtigheden in de transportmarkt en de
financiering van nieuwe infrastructuur (de TENs).
Infrastructuurheffing kan niet alle onevenwichtigheden wegnemen,
echter het draagt zorg voor een raamwerk waarbinnen transportbedrijven
rationele overwegingen kunnen nemen. Voorts vormt een stabiel en
voorspelbaar raamwerk, tezamen met andere instrumenten, één van de
oplossingen voor het probleem van financiering van infrastructuur.
Hierbij gaat het niet zo zeer om aanpassing van de hoogte van de
heffing, maar gaat het vooral om aanpassing van de structuur van de
heffing en de wijze waarop de heffingen worden toegepast voor de
verschillende categorieën van gebruikers. Hierbij is differentiatie
mogelijk naar type voertuig, tijd, plaats, en andere mogelijke
variabelen waarbij de kosten beter gereflecteerd worden zonder dat
sprake is van een verzwaring van het totaal van belastingen en
heffingen in de vervoerssector.
Inhoud
Met het voorstel tot herziening van Richtlijn 1999/62 (Eurovignet
Richtlijn) wordt op veel vlakken een nieuwe richting ingeslagen inzake
de (vrijwillig door LS in te voeren) heffing van een tol of
gebruiksrecht en de heffing van Motorrijtuigenbelasting (MRB). Hierbij
zijn onder meer de volgende aspecten van groot belang:
· Doel van de herziening
Doel van de heffing van een tol of gebruiksrecht is met name de
financiering van infrastructuur (zie hierboven).
· Terugsluis van opbrengsten.
De opbrengsten uit een tol of gebruiksrecht op de TENs moeten volledig
terugsluizen naar infrastructuur dan wel de vervoerssector als geheel.
De opbrengsten mogen niet naar de algemene middelen vloeien.
· Geen fiscale heffing.
Opbrengsten uit een tol en of gebruiksrecht worden niet meer als een
fiscale heffing gezien. Ze worden derhalve uit de fiscaliteit gehaald.
Dit blijkt ook uit het feit dat deze Richtlijn gebracht wordt onder
artikel 71 van het EG-Verdrag, te weten een vervoersartikel, en niet
onder een fiscaal artikel.
· Internaliseren van externe kosten
De volgende externe kosten kunnen geïnternaliseerd worden:
infrastructuurkosten, kosten van verkeersveiligheid, en bepaalde
milieukosten die overeenstemmen met door de infrastructuurbeheerder
daadwerkelijk gemaakte kosten.
Onder de huidige Richtlijn kunnen alleen infrastructuurkosten
geïnternaliseerd worden, en geen overige externe kosten. In dit
voorstel wordt een begin gemaakt met het internaliseren van overige
externe kosten, te weten:
· kosten voor infrastructuurvoorzieningen ter beperking van de
geluidshinder en de kosten die overeenstemmen met de daadwerkelijk
door de beheerder van de infrastructuur gemaakte kosten,
overeenkomstig objectieve milieu-elementen zoals bijvoorbeeld
bodemverontreiniging
· directe en indirecte kosten van verkeersveiligheid die niet
door een verzekeringsstelsel worden gedekt.
· Verlaging MRB
Op dit moment zijn in Richtlijn 1999/62 minimumniveaus voor de MRB
vastgelegd. Onder voorwaarden kan in het voorstel de MRB verlaagd
worden tot onder deze minimumniveaus, dan wel kan de MRB tot nul
gereduceerd worden. Het niveau van verlaging/compensatie beneden de
minimumniveaus moet proportioneel zijn met het niveau van
tol/gebruiksrecht. Iedere compensatie moet ingevoerd zijn in het jaar
na inwerkingtreding van een nieuw systeem van tol/gebruiksrecht.
Het voordeel hiervan is dat de MRB gevariabiliseerd kan worden in het
kader van een heffing. Dit betekent echter dat een nog groter beslag
gelegd wordt op de allocatie van algemene middelen.
· Uitbreiding tot alle vrachtwagens vanaf 3,5 ton
De Commissie komt met het voorstel om de richtlijn van toepassing te
verklaren op alle vrachtwagens vanaf 3,5 ton, terwijl de huidige
richtlijn enkel van toepassing is op vrachtwagens vanaf 12 ton.
Hierbij geeft de Commissie aan dat lichtere vrachtwagens eveneens
veelal gebruikt worden voor grensoverschrijdend vervoer binnen de
Gemeenschap en dat lichtere vrachtwagens eveneens schade veroorzaken
aan de infrastructuur en congestie veroorzaken.
· Kruissubsidiëring
Een extra toeslag (25% van het gemiddelde toltarief) kan geheven
worden in gevoelige gebieden om kruissubsidiëring mogelijk te maken
van andere infrastructuur die van groot Europees belang is binnen
dezelfde corridor of binnen hetzelfde gebied. Voor deze extra
toeslagen is een toetsing door de Commissie vereist. De Commissie
doelt dan name op bergachtige gebieden.
· Onderdeel van wegennet waarop richtlijn van toepassing is
De Commissie komt met het voorstel om het volgende wegennet onder het
communautair kader te laten vallen:
· TENs.
· Nationale verbindingen of hoofdwegen in de onmiddellijke
nabijheid van een autosnelweg en die concurreren met de betreffende
autosnelweg.
Indien een lidstaat wenst te heffen op een dergelijke weg die niet tot
de TENs behoort, dan is toestemming nodig van de Commissie.
Verder wijst de Commissie erop dat deze definitie van onder het
communautair kader vallende wegennet de lidstaten niet belet om
overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een tariefstelsel voor het
gebruik van overige wegen in te voeren. Met name voor de toetredende
lidstaten, waar het hoofdnet op dit moment nog beperkt is, zouden
heffingen op andere wegen een mogelijkheid kunnen zijn om financiële
middelen te verwerven die nodig zijn om het gehele wegennet te
verbeteren.
· Onafhankelijke toezichthouder
Iedere lidstaat dient een onafhankelijke maar wel nationale
toezichthouder te creëren, die toeziet op de correcte hoogte en
samenstelling van het tarief en op de juiste besteding van de
opbrengsten uit de heffing.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 71,1 EG-verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees
Parlement:Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit positief: de verschillende initiatieven in de landen
met betrekking tot infrastructuurheffingen leiden tot versnippering op
het gebied van belastingen en heffingen in de vervoerssector. De
huidige Richtlijn 1999/62 geeft reeds een aantal regels inzake de
voorwaarden voor toepassing van gebruiksrechten en tolgelden, doch
deze regels dienen te worden aangevuld om verdergaande harmonisatie te
realiseren.
Er bestaat onduidelijkheid over de precieze definitie van het wegennet
dat onder de reikwijdte van het communautair kader valt in dit
voorstel. Hierover dient eerst duidelijkheid te krijgen. Zie hiertoe
punt 13 hieronder. Het is derhalve thans onduidelijk of dit voorstel
ten aanzien van proportionaliteit ver genoeg gaat of niet.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De financiële consequenties zijn qua reikwijdte aanzienlijk. Deze
consequenties komen ten laste van de begroting van het
beleidsverantwoordelijke departement.
Enerzijds wordt een beslag gelegd op de allocatie van
overheidsmiddelen, anderzijds worden definities gegeven die bepalen
wat de hoogte is van huidige dan wel toekomstige gebruiksrechten en/of
tolgelden. Voorts zijn kosten verbonden aan de invoering van een
onafhankelijke toezichthouder. Het voorstel geeft niet aan dat er
noodzakelijkerwijs ook consequenties hoeven te zijn qua hoogte van de
totale opbrengsten.
Administratieve consequenties zijn aanzienlijk: invoering van een
onafhankelijke toezichthouder en een aanpassing van het
kentekenregister.
Personele consequenties zijn aanzienlijk. Zie uitleg bij financiële en
administratieve consequenties.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Lidstaten dienen deze Richtlijn niet later dan 1 juli 2005
geïmplementeerd te hebben.
Deze tijdsplanning lijkt niet haalbaar. Met dit voorstel wordt op een
aantal belangrijke aspecten een geheel nieuwe richting ingeslagen met
aanzienlijke consequenties. Een aantal van de consequenties is nog
niet in te schatten vanwege onduidelijkheden in het voorstel. Voorts
is de verwachting dat de Lidstaten niet snel tot overeenstemming
zullen komen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is van mening dat met dit voorstel een logische richting
wordt ingeslagen. Een begin wordt gemaakt met bijvoorbeeld het
internaliseren van een deel van de overige externe kosten en het
betalen naar gebruik.
Nederland staat in principe positief tegenover een gemoderniseerd
Europees raamwerk voor de beprijzing van het infrastructuurgebruik
waarin meer recht wordt gedaan aan het beginsel de gebruiker betaalt.
Anderzijds wordt een nieuwe richting ingeslagen: er wordt gekozen voor
een insteek buiten de fiscaliteit om, hetgeen consequenties heeft voor
de besluitvormingsprocedures, en er wordt begonnen met de koppeling
tussen opbrengsten en uitgaven. Het voorstel betekent dus een ingreep
op de allocatie van overheidsmiddelen.
Nederland ziet in deze richtlijn niet een voorloper voor regelgeving
voor personenautos. Op gebied van personenautos moet de Nederlandse
overheid de handen vrij houden om eigen stappen te zetten.
Het voorstel draagt bij aan hogere transparantie en daarmee groter
draagvlak voor gebruiksheffingen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken