Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Veiligheidsbeleid

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 19 januari 2003

Behandeld


- Elke P.I.M. Merks-Schaapveld


Kenmerk


- DVB/NN-436/03

Telefoon


- #31-(0)70-348.7419


Blad


- 1/3

Fax


- #31-(0)70-348.5684


Bijlage(n)


- - merks.elke@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen vanhet lid Wilders over het ontwerp van de ultracentrifuges in Iran

Graag - bieden wij u hierbij- , mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door - het lid- Wilders over - het ontwerp van de ultracentrifuges in Iran. Deze vragen werden ingezonden op - 2 december 2003 met kenmerk - 2030404020.


- De Minister van Buitenlandse Zaken, De Minister van Economische Zaken,

Mr. B.R. Bot Mr. L.J. Brinkhorst

Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken en de heer Brinkhorst, minister van Economische Zaken, mede namens mevrouw Van Gennip, staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen van het lid Wilders (VVD) over het ontwerp van de ultracentrifuges in Iran.

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'Ultracentrifuge Iran is ontwerp van Urenco'?1)

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de uitspraken van diplomaten rond het International Atomic Energy Agency ( IAEA) dat blauwdrukken van het type ultracentrifuge dat door Iran wordt gebruikt, afkomstig zijn van Urenco?

Antwoord
De regering heeft uit nader onderzoek begrepen dat het zou gaan om Urenco-technologie uit de jaren zeventig.

Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 4.

Vraag 3
Beschikt de Nederlandse regering nu over de technische specificaties op basis waarvan de gelijkenis van de Iraanse ultracentrifuges met die van Urenco kan worden vastgesteld? Zo ja, welke mate van gelijkenis vertonen beide?

Antwoord
De Nederlandse regering beschikt zelf niet over technische specificaties op basis waarvan de gelijkenis van de Iraanse ultracentrifuges met die van Urenco kan worden vastgesteld.

Vraag 4
Indien de uitspraken van de IAEA-diplomaten op waarheid blijken te berusten, hoe rijmt u deze uitspraken dan met uw antwoord op kamervragen dat er geen enkele aanwijzing is dat het huidige Iraanse nucleaire programma mede gebaseerd is op de door Urenco ontwikkelde verrijkingstechnologie? 2)

Antwoord
Sedert beantwoording van genoemde kamervragen zijn er aanwijzingen gekomen dat het Iraanse nucleaire programma mede gebaseerd is op vroege Urenco-technologie. Zo stelde de Directeur Generaal van het IAEA, El Baradei, in zijn rapport dat hij op 26 augustus circuleerde over Iran, dat de ultracentrifuges in Natanz kunnen worden herkend als een 'early European design'. Het zou zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 daarbij gaan om Urenco-technologie uit de jaren zeventig. Nederland heeft alle medewerking aan het IAEA aangeboden voor verder onderzoek naar de herkomst van de technologie. Deze zaak heeft ook de volledige aandacht van de Gemengde Commissie in het kader van het Verdrag van Almelo, bestaande uit regeringsvertegenwoordigers uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, die is belast met het toezicht op Urenco.

Vraag 5
Op welke wijze heeft volgens u Iran de betreffende technologie kunnen verkrijgen? Zijn er aanwijzingen dat behalve Pakistan en Iran ook andere landen in de Derde Wereld direct of indirect Urenco-technologie hebben weten te bemachtigen? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen en om welke landen gaat het dan?

Antwoord
Het is de regering niet duidelijk hoe Iran de betreffende technologie heeft kunnen verkrijgen. Inmiddels zijn er aanwijzingen dat naast de in de vraag genoemde landen, Noord-Korea en Libië ook over de betreffende technologie blijken te beschikken. Het IAEA en de AIVD verrichten terzake nog onderzoek.


1) de Volkskrant, 28 november jl.

2) Aanhangsel-Handelingen nr. 1175, vergaderjaar 2002-2003 en Aanhangsel-Handelingen nr. 1360, vergaderjaar 2002-2003

===