Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO0624 Zaaknr: 02582/03 U
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-01-2004
Datum publicatie: 20-01-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
20 januari 2004
Strafkamer
nr. 02582/03 U
AGJ/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te
Utrecht van 9 september 2003, nummer RK 03/485, op een verzoek van het
Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen
tot uitlevering van:
, geboren te (Turkije) op
1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Toorenburgh" te Alkmaar.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon
toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de
bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft
mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid,
nu de in de omschrijving der feiten bedoelde tankpassen niet kunnen
worden aangemerkt als betaalpas of waardepas in de zin van art. 232
Sr.
3.2. De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon
toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de feiten die
in het Haftbefehl van het Amtsgericht Bochum van 9 mei 2003, voorzover
hier van belang, als volgt zijn omschreven:
"Spätestens im November 2002 schloß er sich unter anderem mit den
Mitbeschuldigten , , [medeverdachte
3] und mit dem Ziel zusammen, Tankkarten, die von
Mineralölkonzernen Firmen - insbesondere Speditionen - zur Betankung
ihrer Lastkraftwagen zur Verfügung gestellt werden, zu kopieren und
hernach zum Zwecke der betrügerischen Erlangung von Kraftstoff in
großen Mengen einzusetzen. Die Gruppierung ging insoweit dergestalt
vor, dass die Tankkarten entweder durch Einbrüche in Firmen oder
Fahrzeuge erlangt wurden oder durch Berechtigte in Form von Fahrern
von Speditionen oder sonstiger Angestellter von Firmen mit großen
Fuhrparks angeliefert wurden. Daraufhin wurden die Kartendaten auf
Magnetkarten kopiert und an die Mittäter verteilt, die ihrerseits
zumeist türkische Lastkraftwagenfahrer gegen Entlohnung ihre
Lastkraftwagen mit auf diese Weise manipulierten Daten betanken
ließen. Der Beschuldigte verschaffte sich dabei
die Originalkarten und manipulierte sie zum Teil im Zusammenwirken mit
den Mitbeschuldigten und , um sich
durch die Begehung dieser Taten eine Erwerbsquelle von erheblichem
Umfang zu verschaffen."
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover hier van belang, het
volgende in:
"7.1. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat fraude door
middel van een tankpas, waarvan in de onderhavige zaak sprake is, niet
strafbaar is gesteld bij de Nederlandse strafwet, nu door tanken met
een tankpas geen rechtstreekse betaling plaatsvindt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het
afleveren, voorhanden hebben en gebruiken van vervalste betaalpassen
en waardekaarten. Een tankpas - een voor het publiek beschikbare kaart
- is bestemd om langs geautomatiseerde weg een betaling te verrichten
voor door een pomphouder geleverde brandstof en is naar het oordeel
van de rechtbank een pas als omschreven in het eerste lid van artikel
232 van het Wetboek van Strafrecht."
3.4. De Nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetvoorstel
dat heeft geleid tot de Wet Computercriminaliteit, Stb. 1993, 33,
houdt onder meer in:
"Onder "betaalpassen" wordt verstaan elk voorwerp dat op naam van een
bepaalde persoon is gesteld en dat is ingericht om uitsluitend door
hem te kunnen worden gebruikt voor financiële transacties langs
geautomatiseerde weg. Hierbij kan worden gedacht aan betaalpassen die
op een magnetische strip zijn voorzien van een PIN-code, de zogenaamde
smart-cards, die een programmeerbare chip bevatten, of kaarten die
kunnen worden gebruikt om gelden van een op enige plaats aangehouden
tegoed af te kunnen boeken ten behoeve van een ander.
Onder "waardekaarten" wordt verstaan elk voorwerp waarvan langs
geautomatiseerde weg een zeker geldsbedrag kan worden afgeschreven,
evenwel zonder dat deze kaart aan een bepaald persoon is gebonden.
Ik blijf bij mijn opvatting dat bovenomschreven begrippen in het
wetsvoorstel worden gebruikt in de betekenis die zij in het gewone
taalgebruik hebben. Waar het nog niet om algemeen gangbare begrippen
gaat, zal dit in de naaste toekomst stellig wel het geval zijn. Er
zijn geen aanwijzingen dat het zich ontwikkelende taalgebruik met
betrekking tot deze woorden zal gaan afwijken van de betekenis die de
wetgever daaraan beoogt te geven. Zij lenen zich daarom niet voor een
omschrijving in de wet. (...) Daarnaast wil ik erop wijzen dat,
aangezien deze begrippen onderhevig zijn aan voortdurende technische
ontwikkelingen nimmer een sluitende definitie (...) kan worden
geformuleerd. Een wettelijke omschrijving van deze begrippen zou met
zich kunnen brengen dat de omschrijving van deze begrippen periodiek
zou moeten worden aangepast aan de laatste stand van de techniek. Ik
meen dat de begrippen in de Nederlandse taal voldoende gangbaar zijn
om in een juridische context adequaat te kunnen functioneren."
(Kamerstukken II, 1991-1992, 21 551, nr. 11, blz. 5)
3.5. Het oordeel van de Rechtbank dat de in de onder 3.2 weergegeven
feiten bedoelde tankpassen kunnen worden aangemerkt als betaal- of
waardepassen in de zin van art. 232 Sr, geeft in het licht van het
vorenoverwogene geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
evenmin onbegrijpelijk. Voor een verdere beoordeling is in cassatie
geen plaats.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de uitlevering ten onrechte mede
toelaatbaar is verklaard ter zake van een feit dat naar Nederlands
recht strafbaar is gesteld in art. 140 Sr.
4.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de hiervoor onder 3.2
weergegeven feiten naar Nederlands recht onder meer als "deelnemen aan
een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven"
strafbaar zijn gesteld bij art. 140 Sr.
4.3. In aanmerking genomen dat de verzoekende Staat in het kader van
art. 12, tweede lid aanhef en onder c, EUV wel de tekst van onder meer
§ 152a, tweede lid, Strafgesetzbuch heeft overgelegd, maar niet de
tekst van een met art. 140 Sr corresponderende bepaling, moet worden
aangenomen dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon de in het
Haftbefehl omschreven feiten zou hebben begaan "als Mitglied einer
Bande", door de verzoekende Staat is vermeld met het oog op de
toepasselijkheid van de strafverzwarende omstandigheid in de zin van §
152a, tweede lid, Strafgesetzbuch. Zulks volgt ook uit de vermelding
in voornoemd Haftbefehl dat de daarin bedoelde handelingen met straf
zijn bedreigd op grond van onder meer § 152a, tweede lid,
Strafgesetzbuch. Dat brengt mee dat het kennelijke oordeel van de
Rechtbank dat tevens de uitlevering is gevraagd voor deelneming aan
een criminele organisatie, onbegrijpelijk is. Het middel is derhalve
terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak in
zoverre vernietigen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden
uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen
hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover daarin
art. 140 Sr is vermeld als te dezen mede toepasselijke wetsbepaling;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn
van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari
2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02582/03 U
Mr Wortel
Zitting:16 december 2003
Conclusie inzake:
1. Het cassatieberoep is gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank
te Utrecht waarbij de uitlevering van verzoeker aan de Bondsrepubliek
Duitsland ter fine van vervolging wegens de feiten, omschreven in een
op 9 mei 2003 door het Amtsgericht Bochum gegeven bevel tot
inhechtenisneming, toelaatbaar is verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Utrecht,
twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank op ontoereikende
gronden heeft geoordeeld dat de feiten waarop het uitleveringsverzoek
ziet ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren, aangezien
de Rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat een tankpas bestemd is
om een betaling te verrichten.
4. De jegens verzoeker bestaande verdenking is in het door het
Amtsgericht Bochum gegeven bevel tot inhechtenisneming (Haftbefehl)
aldus omschreven, samengevat, dat verzoeker zich heeft aangesloten bij
personen die tankkaarten kopieerden op magneetkaarten, welke
magneetkaarten tegen betaling ter beschikking van
vrachtwagenchauffeurs werden gesteld die daarmee konden tanken. De
tankkaarten waarvan de gegevens werden gekopieerd waren door diefstal
verkregen, of afgegeven door chauffeurs in dienst van
vervoersbedrijven. Verzoekers bijdrage aan deze feiten bestond er uit
dat hij zich originele tankkaarten heeft verschaft en die
gemanipuleerd.
5. Een namens verzoeker gevoerd verweer is in de bestreden uitspraak
als volgt samengevat en verworpen:
"7.1. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat fraude door
middel van een tankpas, waarvan in het onderhavige geval sprake is,
niet strafbaar is gesteld bij de Nederlandse strafwet, nu door tanken
met een tankpas geen rechtstreekse betaling plaatsvindt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het
afleveren, voorhanden hebben en gebruiken van vervalste betaalpassen
en waardekaarten. Een tankpas - een voor het publiek beschikbare kaart
- is bestemd om langs geautomatiseerde weg een betaling te verrichten
voor door een pomphouder geleverde brandstof en is naar het oordeel
van de rechtbank een pas als omschreven in het eerste lid van artikel
232 van het Wetboek van Strafrecht."
6. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat een tankpas geen
betaalpas in de zin van art. 232 Sr kan zijn, omdat zij niet op naam
van een bepaalde persoon is gesteld, en evenmin bestemd voor
financiële transacties langs geautomatiseerde weg. De steller van het
middel meent dat een tankpas slechts als tussenschakel de
(elektronische) weg naar een rekening opent, waardoor achteraf een
financiële transactie plaatsvindt, terwijl zij niet de identiteit van
de drager prijsgeeft.
Een waardekaart als bedoeld in art. 232 Sr zou een tankpas evenmin
zijn, aangezien met behulp van een tankpas toegang verkregen kan
worden tot diensten waarvoor pas later betaald zal worden. In dat
verband wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij art. 232,
p. 21. Kennelijk zoekt de steller aansluiting bij de opmerking dat
onder waardekaart verstaan dient te worden: elk voorwerp waarvan langs
geautomatiseerde weg een zeker geldsbedrag kan worden afgeschreven
(Kamerstukken 1989-1990, 21 551, nr 3, p. 21)
7. Aangenomen kan worden dat in de door het Amtsgericht Bochum gegeven
omschrijving van de feiten wordt gedoeld op tankpassen die zodanige
elektronisch vastgelegde gegevens bevatten dat bij het gebruik van de
tankkaart vastgesteld kon worden aan welke (rechts)persoon zij door de
uitgevende brandstofleverancier was uitgereikt. Dat kan niet anders,
aangezien de brandstofleverancier zonder die gegevens niet zou kunnen
achterhalen aan wie de geleverde brandstof in rekening gebracht moet
worden. Daarom zijn die tankkaarten te beschouwen als een voorwerp dat
op naam van een bepaalde persoon is gesteld. De stelling dat zo een
tankkaart niet bestemd is om te worden gebruikt voor financiële
transacties langs geautomatiseerde weg, omdat zij slechts toegang
geeft tot de rekening die gedebiteerd moet worden, komt mij vergezocht
voor. Het langs elektronische weg identificeren van de te debiteren
rekening is gericht op het totstandbrengen van een financiële
transactie.
8. Het middel faalt
9. In het tweede middel wordt er over geklaagd dat de uitlevering ten
onrechte mede toelaatbaar is verklaard ter zake van een feit dat naar
Nederlands recht strafbaar is gesteld in art. 140 Sr.
Betoogd wordt dat de Rechtbank onvoldoende heeft onderzocht of de in
het uitleveringsverzoek bedoelde feiten, zoals naar Duits recht
vastgesteld, voldoen aan de bestanddelen van art. 140 Sr, zoals die in
de rechtspraak worden uitgelegd. Daarbij wordt verwezen naar de in de
rechtspraak gestelde eis van een duurzaam samenwerkingsverband.
10. De eis van dubbele strafbaarheid brengt mee dat het materiële feit
dient te vallen binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling.
Daarbij is voldoende dat de buitenlandse en de Nederlandse
strafbaarstellingen in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermen. Niet
verlangd wordt dat de bestanddelen van de buitenlandse
strafbaarstelling overeenstemmen met de bestanddelen in de Nederlandse
strafbaarstelling, vgl HR 4 februari 2003, griffienr 01679/02 U, LJN
AF0451.
11. In de overgelegde stukken is de tekst te vinden van paragraaf 152a
van het Duitse Strafgesetzbuch, handelend over het vervalsen van
betalingskaarten en het gebruik van vervalste betalingskaarten ter
misleiding in het rechtsverkeer. Het tweede lid van deze
strafbaarstelling luidt in Nederlandse vertaling:
"Handelt de dader bedrijfsmatig of als lid van een bende, die zich
heeft verbonden tot het voortgezet plegen van strafbare feiten als
bedoeld in lid 1, dan is de vrijheidsstraf niet onder twee jaren."
12. De omschrijving van de feiten in het Haftbefehl houdt, zoals
hierboven reeds werd opgemerkt, in dat verzoeker zich heeft
aangesloten bij een groep van personen die zich er op toegelegde
gegevens van gestolen of wederrechtelijk afgegeven tankkaarten te
kopiëren, en magneetkaarten met de gekopieerde gegevens tegen betaling
ter beschikking te stellen zodat daarmee op bedrieglijke wijze kon
worden getankt.
Als nadere omschrijving van verzoekers bijdrage aan deze feiten is
vermeld dat hij in de maand november 2002 twee maal een kopie van een
tankkaart aan zijn mededaders heeft geleverd, welke kopieën vele malen
zijn gebruikt om te tanken.
13. Ofschoon het tweede lid van par. 152a StgB een strafverzwarende
omstandigheid omschrijft, kon de Rechtbank naar mijn inzicht aannemen
dat die strafverzwarende omstandigheid, voor zover bestaande uit het
handelen als lid van een groepering die zich heeft verbonden tot het
voortgezet begaan van de in het eerste lid van par. 152a StgB
strafbaar gestelde feiten, zich in de kern beschouwd keert tegen
dezelfde inbreuk op de rechtsorde die door art. 140, eerst lid, Sr
wordt bestreken.
Gelet op de wijze waarop verzoekers gedragingen in het Haftbefehl zijn
omschreven komt het oordeel dat die gedragingen naar Nederlands recht
zouden zijn aan te merken als deelneming aan een criminele organisatie
mij niet onbegrijpelijk voor.
14. Daarom kan het tweede middel naar mijn inzicht geen doel treffen.
15. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO
bedoelde korte motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Hoge Raad der Nederlanden