Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AM2526 Zaaknr: 02691/02
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-01-2004
Datum publicatie: 20-01-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
20 januari 2004
Strafkamer
nr. 02691/02
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Arnhem van 11 juni 2002, nummer 21/002267-01, in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1980,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis
van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 19 oktober 2001 - de
verdachte ter zake van "doodslag" veroordeeld tot 24 maanden
gevangenisstraf waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te
besturen voor de duur van vier jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a,
tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr.
G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij
schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan
dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van
het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar
van mr. G.P. Hamer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het opzet onvoldoende uit de
bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de nadere bewijsoverweging van
het Hof onbegrijpelijk is.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 april 2001 te Acquoy in de gemeente Geldermalsen,
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door aldaar
met een door verdachte bestuurde personenauto met een snelheid van 101
km/uur althans een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan,
opzettelijk krachtig/hard te remmen terwijl voornoemde
op enkele meters, althans op korte afstand, achter verdachte reed, ten
gevolge waarvan voornoemde , de auto van verdachte
ontwijkend, met zijn auto tegen een boom is gereden."
3.2.2. Met betrekking tot die bewezenverklaring heeft het Hof nog het
volgende overwogen:
"Uit de inhoud van het proces-verbaal en de afgelegde verklaringen is
het volgende komen vast te staan.
Verdachte reed met een rode Volkswagen Golf over de Provinciale weg N
237 die ter plaatse uit twee rijstroken bestaat met bomen langs de
weg. Hij had een grijze Ford Fiesta ingehaald. De bestuurder van deze
auto - het latere slachtoffer - is vlak achter verdachte
gaan rijden (bumperkleven). Deze heeft getracht
verdachte weer in te halen, maar dit lukte niet omdat verdachte zijn
snelheid verhoogde, althans geen gas terugnam. Beiden reden op een
gegeven moment met een snelheid van meer dan 100 km per uur vlak
achter elkaar, terwijl de ter plaatse geldende maximumsnelheid 80 km
per uur bedraagt. Nadat verdachte aan zijn vriendin, die naast hem
zat, gezegd had: "Ik denk dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan
staan, doe je gordel maar om", heeft hij -zonder enige aanvaardbare
aanleiding of grond- hard geremd. Zodanig hard dat een omwonende op
een afstand van circa 250 meter zeer hard piepende banden hoorde boven
het geluid van de bosmachine, waarmee hij aan het werk was. Op de weg
is een remblokkeerspoor aangetroffen van ongeveer 9 meter lang.
Door deze remmanoeuvre was het slachtoffer genoodzaakt uit te wijken
waarbij hij van de weg is geraakt en tegen een boom gereden. Als
gevolg van deze aanrijding is hij ter plaatse overleden.
Uit de voormelde omstandigheden en de aard van de handeling van
verdachte, die voor zijn achterligger een levensgevaarlijke situatie
creëerde, leidt het hof af, mede gelet op de algemene ervaringsregels,
dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
dat door zijn onverhoedse en tegen zijn achterligger gerichte
remmanoeuvre, de laatste dodelijk verongelukte."
3.3. In aanmerking genomen dat, naar het Hof heeft vastgesteld, de
verdachte - toen de door het slachtoffer bestuurde auto
op zeer korte afstand achter zijn, verdachtes, auto reed op een
tweebaansweg waarlangs bomen stonden, terwijl beide auto's een
snelheid hadden van meer dan 100 km per uur - zich bewust van die
situatie hard en onverhoeds heeft geremd, welke gedraging geëigend was
in ernstig gevaar te brengen, geeft het oordeel van
het Hof dat de verdachte, aldus en onder die omstandigheden handelend,
zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans
dat zou verongelukken en dat derhalve het opzet van
de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van [het
slachtoffer] was gericht, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
en is het evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is derhalve ook
voor wat betreft het bewezenverklaarde opzet voldoende met redenen
omkleed.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
kan behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn
van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari
2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02691/02
Mr. Vellinga
Zitting: 14 oktober 2003
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens doodslag
veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan acht maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
2. Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen,
advocaten te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het voorwaardelijk opzet onvoldoende
uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de motivering van het
Hof terzake onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"Hij op 11 april 2001 te Acquoy in de gemeente Geldermalsen,
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door aldaar
met een door verdachte bestuurde personenauto met een snelheid van 101
km/uur althans een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan,
opzettelijk krachtig/hard te remmen terwijl voornoemde
op enkele meters, althans op korte afstand, achter verdachte reed, ten
gevolge waarvan voornoemde , de auto van verdachte
ontwijkend, met zijn auto tegen een boom is gereden."
5. Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de verklaring van verdachte, luidende:
"Op 11 april 2001 reed ik in een rode Volkswagen van Leerdam naar
Geldermalsen. Net buiten Leerdam heb ik een personenauto ingehaald.
Dit was een grijze Ford Fiesta. Na deze inhaalmanoeuvre bleef de
bestuurder van de Ford vlak achter mij rijden, Ik reed op dat moment
zo'n 100 à 110 kilometer per uur. Op een gegeven moment heb ik
geremd."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van
verdachte, luidende:
"Ik reed vanavond, woensdag 11 april 2001, omstreeks 18.30 uur, als
bestuurder van mijn vierwielige personenauto, Volkswagen Golf, kleur
rood, voorzien van het kenteken , over de Kon. Emmalaan in
Leerdam. Ik kwam uit de richting van het centrum en reed in de
richting Geldermalsen. Naast mij in de auto zat mijn vriendin,
. Voor mij reed een grijskleurige personenauto. Ik haalde
deze auto links in. Ik ben op de kruising Diefdijk/Provinciale weg
N327 te Leerdam, alwaar een rotonde is gelegen, gewoon over de rotonde
gereden en vervolgde mijn weg richting Geldermalsen via de Provinciale
Weg N327. Terwijl ik begon op te trekken, zag ik dat de bestuurder van
de grijze personenauto die ik kort tevoren had ingehaald, mij
inhaalde. Ik zag hem in mijn binnenspiegel naderen. Terwijl ik
ongeveer 110 kilometer per uur reed, zag ik, dat de bestuurder van
voornoemde grijze personenauto, schuin achter mij, over de
linkerrijstrook reed. Volgens mij was hij van plan om mij in te halen.
Ik zag dat de bestuurder van de grijze auto toen weer achter mij ging
rijden. Ik zag dat hij vlak achter mij ging rijden. Hij bleef tot
vlakbij de plaats waar later het ongeval plaatsvond in Acquoy, heel
dicht achter mij rijden. Ik schat de afstand tussen zijn auto en die
van mij hooguit op 2 meter. Omdat hij heel die tijd zo dicht achter
mij bleef rijden, trapte ik ter hoogte van de kruising in Acquoy,
plotseling op de rem. Ik zag toen via mijn binnenspiegel dat de
bestuurder van de grijze personenauto, als reactie naar links stuurde
en links van de weg raakte en in de berm terechtkwam."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van
verdachte, luidende:
"Het is mogelijk dat ik tijdens het rijden tegen mijn vriendin heb
gezegd: "Ik denk dat ik zo meteen op de rem moet staan, doe je gordel
om" of soortgelijke woorden. Ik denk wel dat ik daarna gelijk geremd
heb. Ik denk dat de wielen blokkeerden omdat ik krachtig afremde."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van
, luidende:
"Ik zat vanavond, op woensdag 11 april 2001, omstreeks 18.15 uur, als
passagier bij mijn vriend in de auto. We reden in een rode Volkswagen
Golf. Wij kwamen uit de richting van Leerdam en reden via de
provinciale weg N327 in de richting van Geldermalsen. Mijn vriend
haalde net buiten Leerdam een grijze Ford Fiesta in. Wat hierbij fout
is gegaan weet ik niet, maar de bestuurder van de Ford wilde ons
daarna inhalen. De bestuurder van de Ford trachtte ons 2 tot 3 maal in
te halen. Echter, op het moment dat de Ford naar links ging om ons in
te halen gaf mijn vriend gas zodat de bestuurder van de Ford ons niet
voorbij kwam. Hierna liet mijn vriend het gas weer los zodat de Ford
weer vlak achter ons kwam rijden. Dit was eigenlijk een soort
spelletje. Op een gegeven moment zei mijn vriend tegen mij "ik denk
dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om".
Dit heb ik gedaan. Dit was toen we ter hoogte van Acquoy reden.
Plotseling remde mijn vriend heel hard. Ik keek op dat moment om en ik
zag dat de grijze Ford aan de linkerkant van de rijbaan de weg af
rijden de berm in. Ik zag dat de Ford over de kop sloeg en vervolgens
een stukje door de lucht vloog. Hierna kwam de Ford met een harde klap
tegen een boom tot stilstand."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van
, luidende:
"Vandaag woensdag 11 april, omstreeks 18.15 uur, was ik aan het werk
in mijn voortuin aan de te Acquoy. Ik was aan het werk in
de tuin met een bosmachine. Op een gegeven moment, ik schat dat het
bijna 18.30 uur was, werd mijn aandacht getrokken door zeer hard
piepende banden. Dit was zeer hard, want het geluid kwam boven het
geluid van mijn bosmachine uit. Ik keek in de richting van de weg,
welke ongeveer 250 meter van mijn huis af ligt. Ik zag twee auto's,
komende uit de richting van Leerdam, een grijze Ford Fiesta en een
rode, vermoedelijk, Volkswagen Golf. Ik zag dat de Golf op de weg reed
in de richting van Deil. De Ford zag ik zijdelings, over de
linkerwielen, van de weg afschuiven. Vervolgens zag ik dat de Ford op
zijn linkerkant, in de berm aan de linkerkant van de weg, terechtkwam.
Ik zag dat deze auto doorschoof en met het dak tegen een boom tot
stilstand kwam. Hierbij werd de Ford om de boom heen gevouwen. Ik zag
dat de rode Volkswagen Golf even het gas inhield en vervolgens
doorreed."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende:
"Voertuig 1: merk: Volkswagen Golf, kenteken: , kleur: rood
Voertuig 2: merk: Ford Fiesta, kenteken: , kleur: grijs
In de rijrichting die voertuig 1 vlak voor het ongeval gehad moet
hebben, zagen wij op het wegdek een recent bandenspoor, namelijk een
remblokkeerspoor met een lengte van ongeveer 9 meter. Om te bepalen of
de breedte en de profilering van het aangetroffen bandenspoor
overeenkwam met de profilering en breedte van de band welke om het
linkervoorwiel van voertuig 1 was gemonteerd, hebben wij met voertuig
1 een remproef gehouden. Het bandenspoor dat tijdens de remproef
ontstond is naast het aangetroffen bandenspoor afgetekend. Uit
vergelijking van beide bandensporen bleek ons dat de breedte en
profilering van beide bandensporen visueel overeenkwamen. Ook paste de
band om het linkervoorwiel van voertuig 1 op het door ons getroffen
bandenspoor.
Aan de hand van de aangetroffen slip- cq schuifsporen, afkomstig van
voertuig 2, werd door ons een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze
berekening blijkt dat de gereden snelheid van voertuig 2 ongeveer 101
kilometer per uur heeft bedragen. In deze berekening is de
botssnelheid niet meegerekend, aangezien deze door ons niet kon worden
geschat. Gezien de verklaringen van de bestuurder en de passagier van
voertuig 1, waarin verklaard wordt dat voertuig 2 voertuig 1 over
langere afstand kort volgde, zal de bestuurder van voertuig 1 voordat
deze kort en krachtig remde, ongeveer dezelfde snelheid hebben gereden
als voertuig 2 voor het ontstaan van het ongeluk.
Blijkens de snelheidsberekening van voertuig 2, hebben beide
bestuurders de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/h
overschreden."
Voorts houden de bewijsmiddelen in dat , geboren op
1980 te Konya, ten gevolge van het hiervoor beschreven
verkeersongeval om het leven is gekomen.
6. Tevens heeft het Hof in zijn arrest de volgende bewijsmotivering
opgenomen:
"Uit de inhoud van het proces-verbaal en de afgelegde verklaringen is
het volgende komen vast te staan.
Verdachte reed met een rode Volkswagen Golf over de Provinciale weg N
237 die ter plaatse uit twee rijstroken bestaat met bomen langs de
weg. Hij had een grijze Ford Fiesta ingehaald. De bestuurder van deze
auto - het latere slachtoffer - is vlak achter
verdachte gaan rijden (bumperkleven). Deze heeft
getracht verdachte weer in te halen, maar dit lukte niet omdat
verdachte zijn snelheid verhoogde, althans geen gas terugnam. Beiden
reden op een gegeven moment met een snelheid van meer dan 100 km per
uur vlak achter elkaar, terwijl de ter plaatse geldende
maximumsnelheid 80 km per uur bedraagt. Nadat verdachte aan zijn
vriendin, die naast hem zat, gezegd had: "Ik denk dat ik zo meteen op
mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om", heeft hij -zonder
enige aanvaardbare aanleiding of grond- hard geremd. Zodanig hard dat
een omwonende op een afstand van circa 250 meter zeer hard piepende
banden hoorde boven het geluid van de bosmachine, waarmee hij aan het
werk was. Op de weg is een remblokkeerspoor aangetroffen van ongeveer
9 meter lang.
Door deze remmanoeuvre was het slachtoffer genoodzaakt uit te wijken
waarbij hij van de weg is geraakt en tegen een boom gereden. Als
gevolg van deze aanrijding is hij ter plaatse overleden.
Uit de voormelde omstandigheden en de aard van de handeling van
verdachte, die voor zijn achterligger een levensgevaarlijke situatie
creëerde, leidt het hof af, mede gelet op de algemene ervaringsregels,
dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
dat door zijn onverhoedse en tegen zijn achterligger gerichte
remmanoeuvre, de laatste dodelijk verongelukte."
7. Enige jaren geleden heeft de Hoge Raad in het zogenaamde
Porsche-arrest uiteengezet wanneer sprake kan zijn van
(voorwaardelijk) opzet op de dood van een verkeersslachtoffer. De Hoge
Raad overwoog:
"5.3. Het geval kan zich voordoen dat ten aanzien van een verdachte
die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop
heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van
dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat art. 287 Sr
van toepassing is, bij welke bepaling een gevangenisstraf van ten
hoogste vijftien jaren is bedreigd. Zo'n geval doet zich voor indien
de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die
slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen
indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de
aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging
het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met
dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en
ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door
zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de
koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen
door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op
de koop toe genomen - in dit verband wordt gesproken van
voorwaardelijk opzet - kan, behalve op grond van de verklaring van de
verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden
van het geval.
5.4. In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat
de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de
verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar
heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken
dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar
ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de
aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende
auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het
leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt."(1)
8. Onlangs - in HR 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6.
- heeft de Hoge Raad aangegeven wat in zijn visie in het kader van het
voorwaardelijk opzet onder een "aanmerkelijke kans" moet worden
verstaan: het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar
algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Daar voegde de
Hoge Raad aan toe, dat voor de vraag of de gedraging de aanmerkelijke
kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de
omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard
van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In
HR 24 juni 2003, LJN AF8058 ziet de Hoge Raad een kans van 1 op 250 à
300 kennelijk als "aanmerkelijke kans" (rov. 3.6.3. jo. rov. 3.2.2.
onder 8 ten aanzien van het oplopen door een seksuele gedraging van
besmetting met het HIV-virus).(2)
9. Met betrekking tot de vraag of de verdachte zich willens en wetens
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans overwoog de Hoge Raad in
zijn arrest van 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6.
voorts:
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft
blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte
wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal
intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust
heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele
omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel
bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij
de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat
in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg,
maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het
gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove)
onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in
voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een
concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld
dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de
verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen
inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de
verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van
het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden
waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen
naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer
gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties -
niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het
desbetreffende gevolg heeft aanvaard.(3)
10. In het licht van deze rechtspraak moet 's Hofs oordeel in de
onderhavige zaak kennelijk als volgt worden verstaan.
11. Moeilijk valt te loochenen dat verdachte door zijn remmanoeuvre
een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven riep. Verdachte
remde immers zo heftig dat het linker voorwiel blokkeerde, en wel
terwijl een auto op korte afstand - verdachte spreekt van twee meter -
achter de door verdachte bestuurde auto reed en beide voertuigen reden
met een snelheid van meer dan 100 km/h.
12. Het feit dat verdachte zijn vriendin die naast hem in de auto zat,
aanried de veiligheidsgordel om te doen, wijst er op dat verdachte
zich ervan bewust was dat hij een gevaarlijke manoeuvre ging
uitvoeren. Voorts was verdachte zich blijkens zijn verklaring bewust
van de hiervoor onder 11 genoemde omstandigheden. Uit een en ander kan
worden afgeleid dat verdachte zich ervan bewust was dat hij door zijn
manoeuvre een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven riep en
dat hij zich daardoor niet heeft laten weerhouden. Verdachte moet deze
aanmerkelijke kans op een ongeval dus willens en wetens hebben
aanvaard.
13. Naar de ervaring leert riep verdachtes manoeuvre in de
omstandigheden van het onderhavige geval niet alleen een aanmerkelijke
kans op een ongeval in het leven, maar ook een aanmerkelijke kans op
een ongeval met dodelijke afloop. Verdachte dwong door heftig te
remmen de bestuurder van de auto die op zeer korte afstand achter de
zijne reed tot eveneens heftig remmen of uitwijken met het - mede
gelet op de gereden snelheid van 100 km/h - daaraan verbonden
substantiële gevaar dat die bestuurder de controle over zijn voertuig
zou verliezen. Dat bood alle kans voor een aanrijding met een boom of
een tegenligger, want ter plaatse bestond de weg uit twee rijstroken
en stonden bomen langs de weg. Gezien de snelheid van meer dan 100
km/h, waarmee werd gereden, bestond er een reëel gevaar dat een
dergelijke aanrijding tot dodelijk letsel zou leiden. In dit verband
wijs ik er op dat uit onderzoek blijkt, dat inzittenden van
personenauto's bij een botsing met 80 km/h een 20 keer grotere kans
hebben om te overlijden dan bij 30 km/h.(4)
14. Dit brengt mij ten slotte bij de vraag of verdachte de hiervoor
beschreven aanmerkelijke kans op dodelijk gevolg van zijn remmanoeuvre
willens en wetens heeft aanvaard. Gelet op de omstandigheden van het
geval en op hetgeen de algemene ervaring leert omtrent het gevaar van
de door verdachte in die omstandigheden verrichte manoeuvre kan worden
aangenomen(5) dat hij besef heeft gehad van het gevaar dat die
manoeuvre in zich had, ook van het gevaar op dodelijke afloop. Daarmee
is nog niet gezegd dat hij dat hem bekende gevaar ook "willens" heeft
aanvaard. Dat klemt temeer omdat verdachte door zijn manoeuvre ook
zichzelf en zijn vriendin aan het gevaar van een dodelijk ongeval
blootstelde.(6) Want ook verdachte had de controle over zijn voertuig
kunnen verliezen doordat zijn auto werd aangereden door de vlak achter
hem rijdende auto. Toch meen ik dat verdachte de aanmerkelijke kans op
de dood van de bestuurder van de achter hem rijdende auto niet alleen
wetens maar ook willens heeft aanvaard. Verdachte heeft immers in het
besef van de aan zijn manoeuvre verbonden gevaren gekozen voor een
daad van agressie jegens de bestuurder van de achter hem rijdende
auto. Kennelijk woog het daaraan voor hemzelf verbonden gevaar niet op
tegen de keuze voor een daad van agressie jegens het latere
slachtoffer en heeft zijn behoefte aan een agressieve daad jegens de
achter hem rijdende bestuurder aldus de overhand gekregen op het besef
dat hij zich daarvan beter kon onthouden vanwege de daaraan voor
anderen verbonden gevaren. Die reële gevaren, de aanmerkelijke kans
dat zijn handelen tot de dood van een ander of anderen zou leiden, nam
hij dus op de koop toe.(7)
15. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat het
bewezenverklaarde opzet uit de bewijsmiddelen kan volgen en de
bewezenverklaring dus voldoende met redenen is omkleed.
16. Het middel faalt.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 m.nt. 'tH.
2 J. De Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer, tweede druk, 2003, blz.
237: statistisch gezien gaat het daarbij om een kleine kans van minder
dan een procent, maar wel met mogelijk zeer ernstige gevolgen.
3 HR 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6. Zie ook HR 24
juni 2003, nr. 01513/02, LJN AF8058, rov. 3.5.
4 www.swov.nl, kennisbank, onder "snelheid".
5 Zie nt. 't H bij HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 (Porsche-arrest),
punt 7: "Men zou in deze uitspraak nieuwe aandacht voor het psychische
aspect van het opzet kunnen lezen. Maar het in aanmerking nemen van
deze gegeneraliseerde psychische factor betekent niet, dat het
voorwaardelijk opzet niet meer geobjectiveerd zou worden. Het gaat
immers niet om de individuele psyche van de specifieke verdachte, maar
om een algemene veronderstelling van de rechter omtrent de wijze
waarop mensen over het algemeen in elkaar steken, naar
ervaringsregelen, naar aanleiding van en aansluitend bij andere
aspecten van het rijgedrag van de verdachte."
6 Kritisch over dit element J. De Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer,
tweede druk, 2003, blz. 242. Voorts M. Otte Opzet en schuld in het
verkeer, Deventer 2001, blz. 9 - 11, die stelt dat de door de HR in
het Porsche-arrest geformuleerde hulpregel voor de relevantie van het
veroorzaken van gevaar voor eigen leven voor het voorwaardelijk opzet
niet voldoet: van iemand die zo roekeloos omspringt met eigen leven
mag - af fortiori - gevoegelijk worden aangenomen dat hij met nog veel
grotere roekeloosheid andermans leven in de waagschaal stelt. Roxin,
Strafrecht, Allgemeiner teil Band I, 2. Auflage, Beck München 1994,
blz. 357, 358 hecht in het kader van het voorwaardelijk opzet wel
waarde aan de vraag of verdachte bij uitstek ook zichzelf door zijn
handelen in gevaar zou brengen: laat hij zijn handelen niet
achterwege, dan spreekt daaruit zijn vertrouwen dat het gevaar zich
niet zal realiseren en is van voorwaardelijk opzet geen sprake.
7 Roxin, a.w. blz. 359 spreekt van: notfalls mit einer eventuellen
Deliktsrealisierung abfinden.
Hoge Raad der Nederlanden