In opdracht van het ministerie van Onderwijs werd bij 3319
leerlingen uit de verschillende basisopties en
studierichtingen van het tweede en vierde jaar ASO, hun
ouders en leerkrachten gepeild naar hun visie op het vak
wiskunde.
Motivatie en opvattingen
Hoewel leerlingen voor wiskunde eerder weinig gemotiveerd
zijn, studeren zij gemiddeld 0,5 tot 1 uur per dag.
Daarenboven vinden ze het vak niet alleen nuttig voor
later, maar beoordelen ze wiskunde zelfs als één van de
belangrijkste vakken op school.
Ongeveer 30% van de leerlingen studeert minder dan een half
uur per dag voor wiskunde, 50% gemiddeld 0,5 tot 1 uur,
iets meer dan 13% 1 à 2 uur per dag en bijna 2% van de
leerlingen trekt dagelijks meer dan 2 uur uit voor
wiskunde.
Volgens de leerlingen hechten hun ouders en leerkrachten
veel belang aan het vak en hun prestaties ervoor. Het
vertrouwen in de eigen mogelijkheden is voor wiskunde
middelmatig. Er is geen sprake van grote faalangst voor
wiskunde. Leerlingen willen de leerstof vooral begrijpen en
maken zich minder zorgen over hoe zij door de anderen
gezien worden. Ze zijn dus eerder taak- dan
prestatiegericht en daarmee zit de 'kwaliteit'van hun
motivatie wel goed.
Leerlingen zijn gemiddeld genomen tevreden met de
prestaties die zij vorig schooljaar behaalden en vinden
niet dat wiskunde hun slechtste vak was. Zwakke prestaties
verklaren ze door onvoldoende inzet. Goede prestaties zijn
het resultaat van voldoende inzet, maar bij wiskunde ook
het gevolg van niet te moeilijke leerstof.
Jongens en meisjes
De keuze voor een vak blijkt nog steeds geslachtsgebonden.
Jongens kiezen vaker zwaardere wiskundepakketten. Ook de
motivatie verschilt: jongens hebben meer interesse voor
wiskunde, vinden wiskunde nuttiger en hechten er meer
belang aan. Jongens denken ook meer stereotiep over
wiskunde: ze zijn ervan overtuigd dat wiskunde een
'jongensvak' is. Ze hebben - wat wiskunde betreft - ook
meer zelfvertrouwen en minder faalangst dan meisjes. Ze
zijn meer tevreden over hun prestaties en zeggen minder
vaak dat wiskunde hun slechtste vak was.
Zwakke prestaties worden door jongens eerder toegeschreven
aan controleerbare factoren zoals onvoldoende inzet. Goede
prestaties worden toegeschreven aan voldoende capaciteiten.
Meisjes echter schrijven zwakke prestaties toe aan
onvoldoende capaciteiten en goede prestaties aan inzet en
geluk met de vragen.
Prestaties
Bijna 85% van de leerlingen behaalde op het einde van het
jaar een A-attest, 13% een B-attest en 2% een C-attest. In
de totale groep heeft 26,46% minstens één onvoldoende. Een
onvoldoende leidt niet noodzakelijk tot een B- of C-attest.
Zo behaalde 13% van de leerlingen met een A-attest,
minstens één onvoldoende.
Welke onvoldoendes behalen de leerlingen? Van deze 26.46%
met een onvoldoende is voor 4.48% wiskunde het enige vak
waarop de leerling een onvoldoende heeft, in 9% heeft de
leerling een onvoldoende voor wiskunde én één of meerdere
andere vakken. De andere 13% van de leerlingen heeft
onvoldoendes op andere vakken dan wiskunde.
De leerkracht
Leerkrachten spelen een belangrijke rol bij de beeldvorming
over een vak en de opvattingen die leerlingen er op
nahouden. Leerkrachten die zeggen dat hun leerlingen
gemotiveerd zijn en zich inzetten, merken ook een stijgende
motivatie en inzet bij de leerlingen.
Leerkrachten die zelf veel belang hechten aan wiskunde,
denken dat hun leerlingen voldoende vertrouwen hebben en
niet te stereotiep denken over wiskunde, dragen dit over op
hun leerlingen.
Ook de manier van lesgeven beïnvloedt het klimaat in de
klas. Leerlingen van taakgerichte leerkrachten wiskunde
studeren meer, hebben minder faalangst en zijn minder
prestatiegericht.
Er bestaat een verschil tussen vrouwelijke en mannelijke
leerkrachten wiskunde. De eerste denken minder stereotiep
over het vak en zijn meer taakgericht.
De ouders
Volgens de leerlingen hechten hun ouders veel belang aan
wiskunde en de prestaties voor dit vak. Dat wordt door de
ouders inderdaad bevestigd. Ouders zijn er minder van
overtuigd dat iedereen wiskunde kan leren. Volgens hen is
een natuurlijke aanleg vereist om goede prestaties te
behalen. Ouders vinden niet alleen goede prestaties
belangrijk (zijn prestatiegericht), ook het begrijpen van
de leerstof en het maken van fouten zien zij als een
inherent onderdeel van het leerproces (taakgerichtheid). De
meeste ouders vinden het vak even geschikt voor jongens als
voor meisjes.
Ouders hebben hoge verwachtingen voor hun kind. 93% van de
ouders met de kinderen in het ASO, verwachten dat hun kind
een ASO-richting zal blijven volgen. Iets meer dan de helft
van de ouders verwachten dat hun kind na het secundair
onderwijs een niet-universitaire studierichting zal volgen,
de andere helft verkiest een universitaire opleiding voor
hun zoon of dochter.
Hun opvattingen en verwachtingen verschillen voor hun zonen
en dochters. Voor hun zoon vinden ze wiskunde belangrijker
en benadrukken ze meer het belang van goede prestaties.
Voor hun dochter vinden ze meer dat je 'aanleg' moet hebben
voor wiskunde.
Hoog opgeleide ouders hechten meer belang aan de prestaties
van hun kinderen, ook ten opzichte van de prestaties van
andere kinderen.
Ouders spelen een belangrijke rol in het socialisatieproces
van hun kinderen. Er is een grote overeenkomst tussen de
opvattingen, de doelen en de ambities van ouders en
kinderen, meer nog voor meisjes dan voor jongens.
Conclusies en aanbevelingen
Anno 2003 kiezen jongens nog steeds meer voor wiskunde dan
meisjes. Meisjes hebben nochtans voldoende troeven om voor
een wiskundige carrière te kiezen. Ze behalen betere
resultaten en vertonen meer studie-inzet. Het is belangrijk
hen aan te moedigen om zwaardere wiskundepakketten te
volgen.
Maar meisjes houden er minder gunstige opvattingen op na
die nefast zijn voor hun keuzegedrag, zoals een geringere
interesse, minder vertrouwen in hun mogelijkheden, meer
angst en het minder nuttig vinden van wiskunde.
Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de reacties uit de
omgeving.
Het doorbreken van de rolpatronen, de leerlingen steunen in
het ontwikkelen van hun zelfvertrouwen, het stimuleren van
een taakgerichte houding bij leerlingen en leerkrachten,
het bewust maken van de leerkracht van zijn invloed op zijn
leerlingen en een goede begeleiding van de studiekeuze zijn
enkele invalshoeken die de motivatie, de opvattingen en het
keuzegedrag van de leerling positief kunnen bijsturen.
info : Jo De Ro, woordvoerder van minister Vanderpoorten
- tel. (0475) 98 33 73 - (02) 553.99.23 - fax.
(02) 553 99 19
e-mail: persdienst.vanderpoorten@vlaanderen.be
Onderzoekers van het departement Psychologie van de KUL:
Dirk Janssens: (016)327095
Marlies Lacante (0486)875558
Willy Lens (0479) 880 757
---
Vlaamse overheid