Federale regering Belgie
Toespraak Minister Michel voor de Belgische pers op 19 januari 2004
(2004-01-21)
Persdienst Buitenlandse Zaken
TOESPRAAK VAN DE HEER LOUIS MICHEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER
VAN BUITENLANDSE ZAKEN, TER GELEGENHEID VAN DE PERSLUNCH -
EGMONTPALEIS 19 januari 2004
Dames en Heren,
Ik ben bijzonder tevreden u bij het begin van dit nieuwe jaar, hier in
het Egmontpaleis, te mogen ontvangen. Ik wil van deze gelegenheid
gebruik maken om een retrospectieve blik te werpen op het voorbije
jaar, en een prospectieve blik op het nieuwe jaar. Ik wil ook iets
zeggen over waar diplomatie over gaat, en hoe men - of beter gezegd :
hoe ik - daarmee omga. En ik sluit af met enkele overwegingen over de
verhouding tussen Politiek en Pers - beide met een grote P - een
altijd boeiende verhouding, zoals u en ik goed weten.
Vooreerst een woord over diplomatie en hoe men dat bedrijft.
Diplomatie gaat over het verwerven en aanwenden van invloed. En
invloed, zoals macht, krijgt men niet zomaar in de schoot geworpen -
invloed en macht moet men veroveren. Hoe men daarbij te werk gaat, kan
beslissend zijn. Ik ben er van overtuigd dat men maar telt als men met
overtuigingskracht een visie kan uitdragen. Assertief en
gearticuleerd. Dat wringt soms met de klassieke diplomatieke
geplogenheden, met de dominante diplomatieke cultuur. Dat weet ik,
maar daar geef ik niet echt om. Ik meen immers dat wie een
verantwoordelijke rol wil spelen op het vlak van de internationale
betrekkingen, soms het ingeslagen pad moet durven verlaten. Op eigen
risico weliswaar, maar dan mogelijks wel met het besef dat men de
zaken vooruit heeft geholpen. In lijn met het adagium dat ik dit jaar
op mn wenskaarten plaatste : dare to dream, dare to try, dare to lose,
dare to succeed.
Dat is de werkwijze die ik vaak heb toegepast, en waarover ik me niet
schaam. Ik denk aan mijn Afrika-beleid. Als ik al een verschil heb
gemaakt in landen zoals Congo, Burundi en Rwanda, dan is het niet
omdat ik braaf van de ene vredesconferentie naar de andere ben
overgevlogen, om er telkens mijn voorbereide tussenkomst af te lezen.
Dan is het wel omdat ik met de verschillende spelers
vertrouwensrelaties heb weten uit te bouwen, door hen het bewijs te
leveren - door woord en daad - van mijn persoonlijk engagement : een
nachtelijke telefoon aan Kabila, een brousse-bezoek aan Bemba, een
privé-etentje met Buyoya en zelfs een uitvaring met Kagame. Dat hoort
daarbij.
Ik denk ook aan het werk in de Conventie waar ik me, althans volgens
de geldende standaards, soms onconventioneel heb opgesteld. Insiders
weten, bij voorbeeld, dat ik de fixatie op het onderscheid tussen
grote en kleine lidstaten als dom, of op zijn minst als relatief
irrelevant heb gediskwalificeerd. En dat ik altijd gepleit heb voor
een meer relaxe, zakelijke kijk op het Conventie-gebeuren. Mijn enige
bekommernis draaide daarbij enkel om de vraag : welke belangen staan
nu voor een land zoals België echt op het spel ? Het is in die termen
dat ik vragen over de samenstelling van de Commissie, of nog aangaande
meerderheidsbeslissingen op het vlak van het GBVB (Gemeenschappelijk
Buitenlands en Veiligheids-Beleid), aangepakt heb.
Een derde voorbeeld tenslotte van wat sommigen mijn soms
iconoclastische stijl noemen : Irak. Hier voor u heb ik, één jaar
geleden, gezegd dat de Irak-kwestie niet terug te brengen was tot de
simplistische vraag of we voor dan wel tegen de oorlog zijn. Van meet
af aan heb ik gesteld dat er iets schortte met de legitimatie van de
voorgenomen militaire actie. De wisselende justificaties van
Washington waren daar trouwens een teken van : nu eens ging het erom
Saddam Hussein aan de dijk te zetten, dan weer was er sprake over de
democratisering van de ganse Midden Oosten-regio, en uiteindelijk zou
het om massavernietigingswapens gaan. Goed. Ik wil hier niet het lange
en moeilijke Irak-verhaal nog eens overdoen. En evenmin wil ik de
onproductieve vraag stellen wie er nu gelijk had en wie niet. Ik wil
alleen zeggen - en dat is u niet ontgaan - dat de echte vragen durven
stellen in een context van diplomatieke druk, die soms dicht stond bij
diplomatieke intimidatie, ultiem toch lonend kan blijken. Op vandaag
wordt het Belgische standpunt door velen als eerbaar beschouwd. België
heeft getoond dat het geen meeloper is. En in termen van
internationaal aanzien zijn we daar goed bij gevaren.
Tot hier deze enkele inleidende beschouwingen die ik met een parafrase
op Kant het "agere aude" wil noemen : durf actief optreden, durf de
echte vragen stellen, durf uw nek uitsteken. Durf u ontvoogden van
dogmatische uitgangspunten om, tegen de stroom in, op een meer
authentieke basis het diplomatieke bedrijf te vernieuwen. Het is in
die geest dat ik thans enkele grote themas van de Europese en
internationale agenda met u wil overlopen.
* * *
Voor Europa was 2003 een moeilijk jaar. België heeft zich zwaar
geïnvesteerd in zowel de Conventie als de Inter Gouvernementele
Conferentie. Maar het mocht niet lukken : op de Top in Brussel medio
december kon geen akkoord worden bereikt over het ontwerp van Grondwet
dat een nieuw fundament aan de Europese Unie had moeten geven. Deze
mislukking is voor mij geen reden tot defaitisme.
Ik denk dat we de uitdaging moeten opnemen. Niet door meteen opnieuw
een onderhandelingsproces op gang te brengen, waarvan het resultaat,
in de huidige conjunctuur, op zijn minst zeer onzeker zou zijn. Maar
wel door de tijd te nemen voor een korte reflectie, en ons de vraag te
stellen wat er ten gronde verkeerd is gelopen. Is de politieke wil er
nog, bij elkeen, om met een groot Europa van 25 lidstaten door te gaan
op een manier die de daadkracht van de Unie niet ondermijnt ? Of - als
het geen zaak is van politieke wil - is het probleem dan dat er geen
institutioneel draagvlak meer voor handen is om een Europa van 25 op
de ingeslagen weg voort te stuwen ? Wat er ook van zij, een politieke
reflectie ten gronde over de toekomst van Europa dringt zich op. Niet
enkel over welk soort politiek Europa wij voor de toekomst willen.
Maar ook over de methode waarmee wij aan die Europese constructie
timmeren. De indruk bestaat, ook bij mij, dat Europa te procedureel en
te bureaucratisch geworden is, en dat we ons verstoppen achter
institutioneel-architecturale debatjes om zodoende de echte politieke
vragen niet onder ogen te moeten zien.
De mislukking van de Europese Raad van Brussel betekent nochtans
geenszins dat Europa nu voor blok staat. De uitbreiding van de Unie,
die op de eerste plaats het politieke antwoord is op de noodzaak van
een eengemaakt en stabiel Europa, komt er op 1 mei aanstaande.
Europa wordt daardoor, met zijn 45O miljoen inwoners, een geo-politiek
gegeven waar niemand nog omheen kan. Overigens komt het erop aan onze
engagementen ten aanzien van Bulgarije en Roemenië aan te houden. En
hetzelfde geldt voor Turkije. Aan zon uitgebreide Unie komt het toe
een nieuw nabuurbeleid uit te tekenen. Dit staat bekend als de "wider
Europe". Het gaat hier om een belangrijke ontwikkeling die Europa moet
toelaten zich naar buiten uit als volwaardige medespeler op de
internationale scène te projecteren. Zoals sommigen onder u weten heb
ik in dit debat ook aandacht gevraagd voor de Caucasus enerzijds, de
Mediterrane regio anderzijds.
In de Caucasus staan we voor een aantal zgn. bevroren konflikten, met
Nagorno-Karabach voorop, die tot ontdooiing moeten worden gebracht. Op
termijn, na de uitbreiding van de EU met Turkije, wordt dit gebied de
zone die de EU van Rusland scheidt, en die nu al haar geostrategisch
belang aantoont, onder meer als transitgebied voor gas en petroleum.
Als toekomstig Voorzitter van de OVSE zal België zich meer in deze
regio investeren vanuit de drievoudige optiek die deze organisatie
eigen is : politiek en veiligheid, mensenrechten en rechtstaat, en
economisch-ecologisch.
Voor wat de Maghreb betreft: België wil op de uitstekende relaties die
het heeft weten uit te bouwen met landen zoals Marokko en Tunesië
kapitaliseren, om deze zuidflank van Europa harmonieus bij de Unie te
laten aansluiten.
* * *
Over de transatlantische betrekkingen wil ik kort elk misverstand uit
de wereld helpen. Voor mij blijven deze betrekkingen een strategisch
goed van de hoogste orde. Daar kan geen discussie over bestaan. Alleen
denk ik dat zij op een nieuwe leest moeten worden geschoeid. De
kortsluiting die zich vorig jaar in deze betrekkingen heeft
voorgedaan, heeft ons daarvan bewust gemaakt. De twee traditionele
gronden van het partenariaat zijn uitgehold : de Sovjetdreiging
bestaat niet meer, en de interne stabiliteit van het Europese
continent wordt door de EU zelf gegarandeerd. Het ontbreekt echter
niet aan nieuwe gronden : de grote uitdagingen van onze wereld, zoals
massavernietigingswapens, "failed states", terrorisme, verbreiding van
democratie en rechtstaat, en de strijd tegen de armoede die Noord en
Zuid scheidt, kan slechts met succes worden aangepakt door de tandem
EU-VS. Hier geldt : wat we samen doen, doen we beter. De herijking van
de transatlantische relatie berust voor mij op 2 principes : dat van
de gelijkwaardigheid van de transatlantische partners, en dat van de
voorspelbaarheid van hun beleid. Om een volwassen en daarom duurzame
relatie aan te gaan komt het erop aan dat Washington het nieuwe Europa
als volwaardige medespeler erkent. Washington is meer gebaat bij een
sterk Europa dan bij een zwak Europa. Daar ben ik grondig van
overtuigd. Uiteraard spreek ik hier over een Europa dat samen met de
Verenigde Staten bereid én bij machte is om een deel van de
verantwoordelijkheden voor het goede beheer van deze planeet op zich
te nemen : een Europa dus dat een "fellowship" kan aanbieden , en niet
een "followship". Die taak ligt in eerste instantie bij onszelf.
Indien wij onze Amerikaanse partners niet hebben kunnen overtuigen van
ons standpunt in de Iraakse crisis, dan is dat ongetwijfeld omdat ze
weinig geloofwaardigheid hechten aan de Europees benaderingswijse. Ze
menen wellicht, en niet zonder reden, dat een benadering dat zich
beperkt tot een virtuele oefening van geopolitieke analyse of een
exclusief diplomatiek, theoretisch model, maar zelden een
doorslaggevende invloed kan hebben om regimes die nauwelijks of
geenszins democratisch zijn te doen evolueren naar rechtstaten. In die
zin moet de EU, bovenop zijn nieuw strategisch concept, zich dringend
uitrusten met een militaire capaciteit, die in staat is een minimaal
recht van inmenging uit te oefenen. Het is mijn overtuiging dat de VS
ons zullen horen wanneer de EU zal hebben aangetoond dat het in staat
is haar deel op te nemen van de verantwoordelijkheid om in te staan
voor haar veiligheid en die van de wereld.
Tot hier voor de gelijkwaardigheid. Nu de voorspelbaarheid. Hoe vaak
nog moet ik bij mijn Amerikaanse gesprekspartners vaststellen hoe
slecht zij Europa kennen. Maar ook het omgekeerde is waar : ook wij
Europeanen onderschatten de oeverloze complexiteit van het Amerikaanse
politieke en maatschappelijke landschap. En zo vervallen we beide in
karikaturen en misvattingen. Elkaar beter leren kennen, en zo beter
leren begrijpen, kan de voorspelbaarheid van wat we gemeenschappelijk
willen en kunnen doen alleen maar bevorderen. Ik pleit dan ook
resoluut voor de modernisering van onze strategische dialoogvormen. De
frekwentie van onze ontmoetingen, het formaat ervan en vooral de
agenda moeten allen veel meer resultaatgericht worden. Het formalisme
moet de plaats ruimen voor inhoudelijk overleg over wezenlijk
strategische kwesties.
* * * Voor Irak wordt 2004 een beslissend jaar aangezien uiterlijk op
1 juli de souvereiniteitsoverdracht naar het Iraakse volk zal
plaatsgrijpen. De Coalitie zal alsdan worden ontbonden en het zal aan
het Voorlopige Nationale Parlement en de Voorlopige Regering toekomen
het land te besturen. België heeft de wenselijkheid van zo'n spoedige
overdracht altijd bepleit omdat zodoende een gecontesteerde
legitimiteit, deze van een bezettingsmacht, de plaats kan ruimen voor
een erkende legitimiteit, deze van het Iraakse volk zelf. Maar dat
betekent wél dat het dan aan de Irakezen zelf zal toekomen hun
verantwoordelijkheden op te nemen voor de uitbouw van een vrij,
democratisch, ééngemaakt en welvarend Irak.
Het feit van de aanstaande ontbinding van de Coalitie, betekent niet
dat er geen blijvende internationale militaire aanwezigheid, ook na
juli 2004, zal zijn ; even zomin dat de zelfresponsabilisering van de
Irakezen voor hun
eigen toekomst, zou betekenen dat de internationale gemeenschap niet
langer aan hun zijde zal staan. Met het perspectief op de
souvereiniteitsoverdracht zal de veiligheidssituatie geleidelijk
verbeteren, wat de Verenigde Naties moet toelaten zijn centrale rol
volledig op te nemen. De aanduiding door Kofi Annan van Brahimi als
Speciaal Raadgever is in dit opzicht zeer bemoedigend. België wil in
het VN-kader actief optreden en zijn engagementen, aangegaan op de
Conferentie van Madrid, uitvoeren.
Het is trouwens in ditzelfde multilaterale kader dat de thans nog
gevoelige vraag van een eventuele rol voor de NAVO in Irak moet worden
gesitueerd. Laat ik u daarover twee dingen zeggen. Eén, Ik heb geen
enkele a priori tegen een rol van de NAVO in Irak. Als pleitbezorger
van een effectief multilateralisme kan ik zon rol onderschrijven.
Alleen bind ik dat aan 3 randvoorwaarden, en die zijn : een verzoek
van de overgangsregering, een VN-mandaat en, qua timing, na 1 juli.
Een tweede overweging is van meer praktische aard : kan de NAVO zich
een engagement in Irak veroorloven, heeft zij daartoe de middelen.
Moeten we niet eerst onze NAVO-opdracht in Afghanistan afwerken. En
dat is geen kleine opdracht, zoals jullie weten. Met de nieuwe
Secretaris-Generaal van de NAVO, met wie ik daarover vorige week nog
sprak, stel ik me echt de vraag of we, bovenop Afghanistan, ook nog
Irak erbij kunnen nemen. Ik heb er mijn twijfels over.
* * *
Laat me van het Midden-Oosten naar het Nabije-Oosten gaan. Voor wat
het Palestijns-Israëlisch conflict betreft meen ik dat de diverse
vredesplannen, dat van Yosi Beilin en Arab Rabo, dat van Ami Ayalon en
Sari Nusseibeh, en nog andere, de grote verdienste hebben dat ze
bestaan. Ik ben niet zo naïef te denken dat één van die plannen nu
werkelijk HET vredesplan zal blijken te zijn, waardoor een duurzaam
einde aan het conflict zou worden gesteld. Maar het enkele feit dat
die plannen bestaan, ontkracht de defaitistische stelling dat het
vredesproces muurvast zit, en dat niets overblijft dan zich bij de
vernietigende status quo neer te leggen. Vandaar dat ik deze plannen,
die op geen enkele wijze afbreuk doen aan het stappenplan (de zgn.
Road Map) publiekelijk heb verwelkomd.
België heeft nooit onverschillig gestaan tegenover het drama dat zich
in het Nabije Oosten afspeelt. België wil geëngageerd blijven, op een
eerlijke en objectieve manier. Ik weet dat het begrip equidistantie in
dit verband soms verkeerd wordt begrepen. Met dit begrip wordt
natuurlijk niet bedoeld dat wij in ons beleid als koele observator aan
de zijlijn blijven staan, en weigeren stelling te nemen. Wij nemen
zeer wél stelling in dit conflict, maar niet in de reductieve termen
van hetzij pro-Palestijns, hetzij pro-Israëlisch. Zo simpel is dat
niet. Natuurlijk vinden wij de verdrukking van de Palestijnse
bevolking onaanvaardbaar en verwerpen wij de nederzettingspolitiek en
de veiligheidsmuur als obstakel voor de vrede. Maar evenzeer blijft
onze veroordeling van het terroristische geweld aan Palestijnse zijde
tegen de Israëlische burgerbevolking totaal en onvoorwaardelijk.
Maar met blamages en veroordelingen zullen we er niet komen. Ik meen
dat we opnieuw het spoor van een aanmoedigend beleid moeten inslaan.
En ik ben ervan overtuigd dat hier, in dit Amerikaanse
verkiezingsjaar, een taak weggelegd ligt voor Europa. We moeten, met
onze Europese partners, een perspectief voor de toekomst schetsen dat
zowel de Palestijnen als de Israëli aanspreekt. Want ook de laatsten
hebben een vernieuwd perspectief nodig, dat hen toelaat uit de
vergeldingspolitiek te treden, waartoe ze door de aanhoudende terreur
worden aangezet. Zoals omgekeerd de Palestijnse bevolking recht heeft
op een voldragen en leefbare staat, een recht dat zij enkel zullen
weten waar te maken zo daartoe van Israëlische zijde politieke ruimte,
en dus een minimum aan vertrouwen, wordt gegeven.
* * *
Centraal Afrika, dat weet u, blijft voor mij een prioritair
beleidsdomein. België heeft zich actief, en niet zonder risicos, in
deze regio geëngageerd, zowel op het politieke vlak als op dat van de
ontwikkelingssamenwerking. En hoe ontmoedigend bepaalde ontwikkelingen
soms ook leken, toch heb ik altijd doorgezet. Ik stel op vandaag vast
dat deze prachtige regio van de Grote Meren het begin kent van
stabiliteit. Dit is geen zelfgenoegzame vaststelling, want ik weet hoe
precair deze stabiliteit blijft. Maar zonder wil en vastberadenheid
komt men er niet. Wij zullen het transitieproces in Congo en Burundi
van dichtbij blijven opvolgen en steunen, en hetzelfde geldt voor het
consolidatieproces in Rwanda.
Deze stabiliteit is er gekomen, ook omdat we de internationale
gemeenschap voor deze regio hebben weten te interesseren en te
mobiliseren. Congo, Burundi en Rwanda staan thans op de agenda van de
grote internationale organisaties. En zeker op die van Europa : in dit
verband is de militaire Artemis-operatie in Oost-Congo beslissend
gebleken. Zij heeft er mede toe geleid dat Centraal-Afrika zijn plaats
heeft gevonden in het Strategisch Concept van Solana.
* * *
Onze diplomatie zal, vanaf dit jaar reeds, volop in het teken staan
van toekomstige multilaterale engagementen die wij bereid zijn op ons
te nemen. Ik denk daarbij op de eerste plaats aan het Voorzitterschap
van de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa)
dat we in 2006 zullen waarnemen, en dat ons reeds in 2005 lid van de
zogenaamde Troika maakt. Maar ik denk daarbij ook aan onze kandidatuur
voor lidmaatschap van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in de
daaropvolgende jaren 2007 en 2008, een opdracht waarvan het belang
niemand zal ontgaan. 2006, 2007 en 2008 moeten "les trois glorieuses"
van de Belgische diplomatie worden.
Deze toekomstige engagementen getuigen van onze radicale optie voor
het multilateralisme. Deze optie voor het multilateralisme is voor
België niet zomaar een blinde geloofsbelijdenis. Die optie vindt zijn
grondslag in onze overtuiging dat de problemen waarvoor wij in deze
wereld geplaatst staan enkel kunnen worden opgelost door overleg en
dialoog met de anderen. Omgekeerd uitgedrukt : dat je een oplossing,
zeker als je daarbij een duurzame oplossing nastreeft, nooit zomaar
kunt opleggen, opdringen of afdwingen.
Als België de ambitie heeft om zulke belangrijke multilaterale
opdrachten op zich te nemen, dan is het omdat zij over een aantal
troeven beschikt die ze op het diplomatieke vlak kan uitspelen. Eén
daarvan is eenvoudigweg dat België op de internationale scène actief
aanwezig is, en niet aan de zijlijn blijft staan. Dit kan pretentieus
lijken, maar is het niet. Wij zijn geen "one issue"-land, wij hebben
geen "tunnel vision". Integendeel, België werpt een ruime blik op de
internationale scène en engageert zich actief in de debatten, of die
nu geografisch betrekking hebben op het Midden-Oosten bij voorbeeld,
of thematisch op de ontwapening. We zijn er altijd bij. Binnen de
perken van onze mogelijkheden, zoveel is duidelijk.
Het is deze erkenning van België als een land dat daadwerkelijk de
vrede, de veiligheid en de welvaart in de wereld mede helpt tot stand
brengen, een land dat opkomt voor de verdediging van universele
waarden en van een ethisch concept van de diplomatie, dat ons toelaat
door te stoten naar het multilaterale niveau om er onze
verantwoordelijkheden op te nemen.
* * *
Zoals beloofd sluit ik af met enkele overwegingen over de relatie
tussen Pers en Politiek. Onze open samenleving is gestoeld op de
democratie, die zelf gegrondvest is op de fundamentele vrijheden,
waaronder de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Beide,
democratie en vrijheid, zijn gebaat bij een goed werkende politiek en
pers. Meer zelfs, zij hebben u en mij nodig. Democratie berust op een
vertrouwensrelatie tussen regerenden en geregeerden. En die
vertrouwensrelatie wordt gevoed door een adekwate
informatieverstrekking die waarheidsgetrouw is. Hetzelfde geldt voor
de vrijheid. Vrij zijn, vrij denken en vrij handelen veronderstelt
geïnformeerd zijn, geïnformeerd denken en geïnformeerd handelen. En
voor die informatieverspreiding ligt een belangrijke taak weggelegd
voor de pers.
Maar vrijheid van meningsuiting en persvrijheid betekent niet dat om
het even wat kan worden gezegd en geschreven, en betekent evenmin dat
op eender welke vraag een antwoord moet gegeven worden. Ik denk dat
dit een fundamenteel punt is. De enkele journalisten die de memorabele
avondlijke persontmoeting, eind november in Napels, hebben meegemaakt,
weten wat ik bedoel. Mensen hebben het recht dat, als men hen iets
zegt, men hen de waarheid zegt. Maar dat betekent niet dat men hen
alles moet zeggen. Een leugen is nooit gewettigd, maar geheimhouding
kan dat wel zijn. Niet alles is altijd voor openbaarheid geschikt. Dat
is zo in ons gewone leven. Dat is zo in uw job. Dat is ook zo in de
politiek : sommige documenten zijn geheim, sommige vergaderingen zijn
geheim, sommige démarches zijn geheim, enzovoort. Niemand die het
betwist. Beroepshalve zijn journalisten soms geneigd - en ik kan dat
begrijpen - die twee lijnen wat door elkaar te halen : in naam van het
recht altijd ware informatie te krijgen, wordt het recht geclaimd alle
informatie te krijgen. Maar aan dit laatste ligt er een grens, een
rode lijn. En ik weet dat die grenslijn, dat evenwichtspunt tussen
pers en politiek ultiem op vertrouwen in de politiek berust.
Mijn stelling luidt dus samengevat : de pers kan niet het recht
opeisen om op eender welke vraag een antwoord te claimen. Op een
bepaald punt moet de politiek - wil die verantwoordelijk blijven -
kunnen antwoorden dat hij op een vraag niet kan antwoorden. En dat is
noch ondemocratisch, noch illegitiem. Onze relatie mag er nooit één
worden van : "U vraagt, wij draaien". In geen van beide richtingen. In
de mate waarin we elkaar die relatie toch opdringen, roepen we
onwaarachtigheid in het leven. U krijgt dan halve antwoorden, en
brouwt er halve waarheden mee. Noch de pers noch de politiek vaart
daar wel bij. Men voedt er slechts het wantrouwen mee tegen de
politiek. Onterecht, zo heb ik willen aantonen.
Een welbegrepen persvrijheid heeft derhalve zijn grenzen. En die
grenzen moeten en mogen niet van overheidswege opgelegd worden. Het
komt de media zelf toe zich die enkele beperkingen op te leggen, op
gevaar af dat het ganse media-bedrijf een contra-productieve
onderneming wordt. Contra-productief althans als de doelstelling
blijft de burger op een waarheidsgetrouwe wijze geïnformeerd te
houden.
Waar brengen deze enkele overwegingen ons ? Dat pers en politiek best
kunnen samenwerken als daarbij aan beide zijden zin voor
verantwoordelijkheid wordt opgebracht. Ik zeg wel, aan beide zijden.
Ook die van de politiek, tot wiens eerste verantwoordelijkheid het
hoort de democratie en de vrijheid veilig te stellen. Een
informatiebeleid is daarom een integrerend bestanddeel van elk
overheidsbeleid, ook dat van Buitenlandse Zaken, het mijne dus.
Ik dank u voor uw aandacht.
FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking
Persdienst
Karmelietenstraat 15
1000 Brussel
België
GSM 0477/40.32.12
GSM 0475/72.76.35
Copyright Presscenter.org | Legal |
info@presscenter.org