Actueel
Burgers en rechters over straf: een schijntegenstelling
Bron: Raad voor de rechtspraak 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 21-01-2004
Er is geen wezenlijk verschil bij het vaststellen van een strafmaat
tussen burgers en rechters. Burgers moeten dan wel van alle details
van de strafzaak op de hoogte zijn.
Dit stellen Bert van Delden, voorzitter van de Raad voor de
rechtspraak en Albert Klijn adviseur wetenschappelijk onderzoek bij de
Raad in een ingezonden brief in Trouw van dinsdag 20 januari. Zij
reageren hiermee op de uitkomsten van de enquête van het dagblad Trouw
de `Staat van het recht'.
De hang naar vroeger is volgens de onderzoekers van TNS-Nipo het
belangrijkste kenmerk van de enquête waarover Bouma en Cornelisse in
Trouw van 14 januari j.l. rapporteerden onder de kop `De staat van het
recht'. Een groeiend aantal respondenten oordeelt de huidige situatie
slechter dan die in 1998. De verhouding tussen rechter en burger op
het punt van straffen lijkt een voorbeeld daarvan te zijn. Maar liefst
driekwart (75%) van de bevolking vindt dat rechters te soepel straffen
terwijl driekwart van de rechters (74%) het blijkens een onder hen
gehouden enquête oneens is met de stelling dat de opgelegde straffen
te laag zijn, zo meldt het bedoelde artikel. Spreekt hieruit niet de
suggestie dat de staat van het recht ernstig in gevaar is en dat de
rechters beter moeten luisteren naar de mening van de burgers? Dat
lijkt echter onjuist.
Het zo naast elkaar zetten van twee cijfers uit twee verschillende
onderzoeken is echter misleidend. Het antwoord van de rechters is
gebaseerd op hun dagelijkse praktijk van het rechtspreken in
individuele zaken: steeds weer opnieuw de algemene regels van de
strafwet toesnijden op de maat van het specifieke geval. Ze zien de
daad en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, de dader en diens
achtergrond, diens omstandigheden en levensperspectief (en dat van
zijn verwanten) en de doelen die een straf kan realiseren. Kortom:
rechters zien de zaak in al zijn complexiteit en trachten daarop de
straf af te stemmen. Desgevraagd zeggen ze in meerderheid dat ze een
juiste balans daarin weten te vinden. Het antwoord van de burger
daarentegen is doorgaans gebaseerd op globale kennis van een selectie
van vooral zwaardere - via de media gerapporteerde - zaken waarvan men
alleen iets van de daad en de straf weet. Van een afstand bezien lijkt
de balans al snel zoek. Betekent dit nu dat burgers heel andere
opvattingen over de balans tussen misdaad en straf hebben dan
rechters? Nee, want men vergelijkt onder verschillende omstandigheden
gegeven antwoorden op eenzelfde vraag. Wie wil weten in hoeverre die
strafopvattingen van rechters en burgers verschillen moet de
omstandigheden gelijk houden.
Zouden burgers zo verschillen in hun mening als zij net als rechters
de complicerende details zouden kennen? Daarover valt iets te zeggen
op basis van zowel dagelijkse ervaring als wetenschappelijke
literatuur. Om met die dagelijkse ervaring te beginnen: neem kennis
van de uitkomsten van de Dagblad van het Noorden-jury. Een door de
redactie (begeleid door deskundigen) geschakeerd samengestelde jury
van 30 lezers bezocht strafzittingen nadat men eerst daarover
geïnformeerd was. Na afloop van de zitting en nog eens na bekend
worden van het vonnis geeft elk jurylid zijn oordeel over de wijze van
rechtspreken en uiteraard over de strafhoogte. Wat blijkt: de burger
oordeelt met nuances en komt veelal dicht in de buurt bij de rechter
(soms lager en soms hoger). Wie de website leest kan niet anders
concluderen dan dat kennisname van de details nuanceert en het
optreden van de rechters in de ogen van de burgers legitimeert. De
wetenschappelijke literatuur - met name die over juryrechtspraak -
bevat empirisch onderbouwde aanwijzingen dat in een overgrote
meerderheid van zaken de oordelen van leken en professionals
overeenstemmen.
De teneur van de gerapporteerde uitkomsten van de enquête lijkt dat de
burger steeds minder vertrouwt op het goed functioneren van de
strafrechtketen (van politie tot strafrechter en de uitvoering van de
straffen). Vergelijking van de cijfers uit 2003 met die van de in 1998
gehouden enquête laat dat zien. Opvalt echter - hoewel door de
verslaggevers niet vermeld - dat die tendens ten aanzien van de
strafrechter niet opgaat. Dat blijkt allereerst al uit de bij het
oorspronkelijke artikel geplaatste grafiek .inzake de mening van de
burgers over de stelling dat de rechter te soepel straft. Het
percentage mee-eens antwoorders daalt (heel licht) en het percentage
niet-mee eens stemmers stijgt wat sterker. De vermoede onvrede neemt
per saldo af. Het beeld wordt nog meer intrigerend als men ook de
cijfers over 1991 in ogenschouw neemt.
Rechters zijn tegenwoordig te soepel met straffen (in procenten)
Hoewel gering in omvang, het aantal burgers dat niet van mening is dat
de rechter te soft straft steeg na 1998 nadat het vanaf de vroege
jaren negentig was gedaald. Het aantal instemmers met de stelling
steeg vanaf de vroege jaren negentig en blijft sedert 1998 stabiel.
Evident is dat er geen grond is voor de suggestie als zouden de
burgers in de straat zich en masse meer en meer niet herkennen in het
gedrag van de rechter in de zittingszaal.
Ten slotte. Al deze cijfers hebben betrekking op de perceptie van het
strafgedrag van de rechters, niet op dat gedrag zelf. Natuurlijk rijst
de volgende vraag hoe de relatie is tussen ontwikkelingen in die
perceptie en ontwikkelingen in de straftoemeting door de rechter.
Straft de rechter strenger? Hier ontbreekt de ruimte om daarop
genuanceerd in te gaan. Wel kan worden gesteld dat de beschikbare
gegevens daarover niet eenduidig wijzen op een strenger straffen; wel
op een vaker straffen. In elk geval is van toenemende soepelheid geen
sprake. Op dat punt vinden burgers en rechter elkaar dus!
Bert van Delden is voorzitter van de Raad voor de rechtspraak; Albert
Klijn is adviseur wetenschappelijk onderzoek bij de raad.