Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Projectrapport MOOIS
Samenvatting

MHC Onderzoek Onderhouds & Inspectie Systemen
bij BRZO ­ bedrijven

Ing. A.C.A. Dees MSHE
Ing. W.D. van Gils-van Brink MSHE
Ir. A. Verlinde MSHE

Arbeidsinspectie; directie Major Hazard Control
Rotterdam, januari 2004

Inhoudsopgave


1. Aanleiding en doel van het project 3


2. Definitie onderhoud en inspectie 4
2.1. Wet- en regelgeving 4 2.2. Installatiebeheer 4 2.3. Structuur O&I-systeem 4 2.4. Concepten voor O&I 4


3. Wettelijke normen onderhouds- en inspectiesystemen 6 3.1. Guidance on Inspections 6 3.2. Veiligheidsbeheerssysteem BRZO 6 3.3. Inhoud O&I-systeem volgens de AI 6


4. Opzet project 9 4.1. Selectie 9 4.2. Auditinstrument 9 4.3. Uitvoering 9


5. Resultaten 11 5.1. Resultaten per element 11 5.2. Resultaten bij bedrijven met ROI-systeem 12 5.3. Resultaten per bedrijfscategorie
13 5.4. Resultaten per bedrijfsgrootte 13


6. Conclusies en aanbeveling 14 6.1. Conclusies 14 6.2. Aanbeveling


---


1. Aanleiding en doel van het project

Een aantal zware ongevallen in de chemische industrie versterkte eind 2002 de zorg van de overheid en politiek over onderhoudsmanagement en veiligheid.
Dertig tot veertig procent van de ongevallen in de chemische industrie is gerelateerd aan on- zorgvuldig onderhoud van installaties en ongevallen bij het uitvoeren van het onderhoud. Zowel de kwaliteit van managementsystemen voor onderhoud en inspectie (O&I-systemen) als de integratie van veiligheid in die systemen blijkt niet genoeg ontwikkeld.

Installatiebeheer is een belangrijke pijler onder een veilige bedrijfsvoering. Goed installatiebe- heer kan zware ongevallen voorkomen.
De Arbeidsinspectie (AI) heeft tot nu toe echter geen methode om dat deel van het manage- mentsysteem te beoordelen waarmee bedrijven beslissen of en hoe een installatie wordt onder- houden. Daarmee is er geen zicht op de kwaliteit van het onderhoudsmanagement.

Om die redenen heeft de AI het project MHC Onderzoek Onderhouds- en Inspectiesystemen (MOOIS) uitgevoerd. Doel van het project is inzicht krijgen in de huidige stand van zaken op het gebied van O&I-systemen bij bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999. Hiervoor heeft de AI een auditinstrument ontwikkeld. Dit instrument is gebaseerd op de elementen van een goed functionerend O&I-systeem dat de AI heeft geformuleerd.


---


2. Definitie onderhoud en inspectie

2.1. Wet- en regelgeving
Voor de integratie van veiligheid in managementsystemen bestaan diverse Europese richtlijnen, waaronder de Seveso-II-richtlijn (96/82/EG). In Nederland is deze richtlijn geïmplementeerd via het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) 1999 en de Regeling Risico's Zware Ongevallen (RRZO) 1999. Het BRZO is gekoppeld aan de Arbeidsomstandighedenwet 1998, Wet Milieube- heer (Wm), de Brandweerwet en de Wet Rampen en Zware Ongevallen. De directie Major Ha- zard Control (MHC) van de AI houdt toezicht op de naleving van het BRZO, voor zover het gaat om de interne veiligheid voor de werknemers.
Circa 360 bedrijven vallen onder deze regelgeving. Op die bedrijven mag, volgens hun Wm- vergunning, meer dan een bepaalde grenswaarde aan gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Zij zijn verplicht een preventiebeleid te voeren om zware ongevallen te voorkomen (PBZO) en er moet een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) geïmplementeerd zijn. De circa 180 bedrijven waar de risico's het grootst zijn, zijn daarnaast verplicht met een veiligheidsrapport (VR) aan te tonen dat de risico's bij het bedrijf voldoende beheerst zijn.

2.2. Installatiebeheer
Installatiebeheer is een belangrijk instrument om zware ongevallen te voorkomen of de gevol- gen ervan te beperken. Installatiebeheer bestaat onder meer uit onderhoud en inspectie van installaties.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de twee componenten van installatiebeheer: het systeem voor onderhoud en inspectie (beslissing of, hoe en wanneer iets wordt onderhou- den en geïnspecteerd) en het proces van onderhoud en inspectie (wordt onderhoud en inspec- tie veilig uitgevoerd). De basis voor goed onderhoud en inspectie ligt bij de keuze en het ge- bruik van het systeem. Juist hierin verschillen de BRZO-bedrijven sterk. Het managementsys- teem voor onderhoud en inspectie staat centraal in het project MOOIS.

2.3. Structuur O&I-systeem
Belangrijk in de structuur van een managementsysteem zijn terugkerende momenten van eva- luatie en bijsturing, zoals in de Plan, Do, Check and Act-cyclus van Deming (1968). Deze bena- dering hanteert de AI als uitgangspunt voor een goed werkend managementsysteem.

2.4. Concepten voor O&I
Er zijn twee traditionele concepten voor onderhoud: correctief en preventief onderhoud. Correctief onderhoud, ook wel breakdown onderhoud genoemd, is onderhoud nadat een storing is opgetreden of een installatie heeft gefaald. Dit kan een legitieme keuze zijn als de risico's van falen of storing klein zijn.
Preventief onderhoud zijn alle activiteiten om falen of storingen te voorkomen of tijdig te voor- zien. Bedrijven kunnen preventief onderhoud uitvoeren met vaste tijdintervallen of afhankelijk van de toestand van een installatie. Bij toestandsafhankelijk onderhoud inspecteren bedrijven de toestand of conditie van het apparaat, voor ze onderhoud plegen. Bedrijven kunnen deze inspecties uitvoeren met vaste tijdintervallen (voorgeschreven in de wet of in interne richtlijnen) of afhankelijk van de risico's (risicogebaseerd onderhoud en inspectie (ROI)).

Risicogebaseerd O&I
Sinds begin jaren negentig is er een trend naar het optimaliseren van onderhoud en inspectie. Het komt voor dat bedrijven bij de huidige vaste, wettelijke termijnen overbodige inspecties uit-


---

voeren. De apparatuur kan keer op keer na een inspectie ongewijzigd in gebruik worden ge- steld. Deze inspecties kosten de bedrijven veel geld door de verloren productietijd en het in- spectiewerk zelf. De uitvoering van onderhoud is bovendien een grotere bron van ongevallen en incidenten dan het overschrijden van termijnen. Daarnaast kan het schoonmaken bij een in- spectie extra milieubelasting opleveren.
Bij risicogebaseerd O&I kan onderhoud en inspectie beter op specifieke situaties worden afge- stemd en daarmee kunnen de kosten en risico's worden ingeperkt. Welke methode voor een bedrijf het meest geschikt is, is afhankelijk van de degradatiemechanismen bij de apparatuur die op het bedrijf aanwezig is, de voorspelbaarheid ervan en de complexiteit van de installatie. De ontwikkeling van risicogebaseerde methoden is daarom veelal een bedrijfsspecifieke activi- teit.
Wel is er een aantal standaardmethodes dat bedrijven als uitgangspunt kunnen nemen:
· De Risk Based Inspection(RBI)-methodes, die risicoschattingen of -berekeningen gebruiken om vast te stellen welke apparatuur prioriteit moet krijgen bij inspecties: API 580/581, SI of SRBI, KINT-methode en Best practice HSE. Bedrijven moeten er rekening mee houden dat RBI weliswaar kan resulteren in verlenging van het interval tussen inspecties als het risico laag is, maar evengoed in verkorting ten opzichte van de wettelijke termijn, als het risico hoog is.

· De Reliability Centered Maintenance (RCM), die uitgaat van de economische risico's van onderhoud. De betrouwbaarheid van de apparatuur beïnvloedt de continuïteit van het pro- ductieproces en daarmee de financiën. Veiligheidsrisico's zijn een bedreiging voor de be- trouwbaarheid, dus impliciet onderdeel van RCM.


---


3. Wettelijke normen onderhouds- en inspectiesystemen

De wetgeving is weinig concreet in de voorschriften voor een systeem voor onderhoud en in- spectie. Er staat vrijwel niet beschreven of een bedrijf een onderhouds- en inspectiesysteem moet hebben en waaraan dit moet voldoen. Dat blijkt uit een inventarisatie van de AI vooraf- gaand aan project MOOIS.
De AI heeft gekeken naar het BRZO 1999, de RRZO 1999, de Arbeidsomstandighedenwet, de specifieke wetgeving voor apparatuur onder druk (Stoombesluit, regels voor toestellen onder druk en Besluit Drukapparatuur), de Seveso-II-richtlijn en een aantal guidances, waaronder de Guidance on Inspections.

3.1. Guidance on Inspections
Het meest gedetailleerd over de aspecten die belangrijk zijn voor een O&I-systeem is de Gui- dance on Inspections. Dit is een van de guidances die in Europa zijn opgesteld om de Europese Seveso-II-richtlijn verder in te vullen. Deze guidances hebben geen wettelijke geldigheid, maar geven een breed gedragen interpretatie van deze richtlijn. Ook in Nederland gebruiken bedrij- ven deze interpretatie.
Volgens de guidance moeten ondernemingen in elk geval een onderhoudsplan hebben voor:
· Apparatuur in gevaarlijke atmosfeer, bijvoorbeeld elektrische apparatuur.
· Regel- en alarmsystemen en aanwijsinstrumenten die veiligheidsfuncties hebben en voor- zieningen (elektriciteit, stoom, water) die voor een veilig bedrijf nodig zijn.
· Overdrukbeveiligings- en ontlastsystemen.

· Systemen onder druk en andere insluitvaten voor gevaarlijke stoffen.
· Lekdetectiesystemen.

3.2. Veiligheidsbeheerssysteem BRZO
Het BRZO 1999 beschrijft waaruit een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) minimaal moet be- staan. De systematiek van het VBS zou je kunnen gebruiken bij de stelselmatige opzet van onderhoud en inspectie.
Basis voor het VBS is het beleidsdocument (PBZO-document) waarin het bedrijf de onder- houdsfilosofie formuleert. Hierin moet staan op welke manier een bedrijf een bestaande installa- tie met gevaarlijke stoffen in de technische staat houdt of brengt, die nodig is om te voorkomen dat gevaarlijke stoffen vrijkomen.
Het VBS bestaat daarnaast uit zeven elementen, die specifiek kunnen worden toegepast op onderhoud en inspectie:

· De organisatie en het personeel.

· De identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen.
· Het toezicht op de uitvoering.

· De wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen.

· De planning voor noodsituaties.

· Het toezicht op de prestaties.

· Audits en beoordeling.

3.3. Inhoud O&I-systeem volgens de AI
Omdat de wetgeving voor O&I-systemen weinig concreet is, heeft de AI een onderzoek gedaan naar de interpretatie van de wet- en regelgeving. Met name de Guidance on Inspections en het


---

VBS uit het BRZO 1999 bevatten relevante informatie. Op basis van de uitkomsten adviseert de AI dat een functionerend O&I-systeem moet bestaan uit de volgende elementen:
· Beleid:
Formuleer een onderhoudsfilosofie voordat een O&I-systeem wordt opgezet. Hierin staan de beleidsuitgangspunten en kan het bedrijf duidelijk maken waarop het O&I-systeem is gebaseerd, bijvoorbeeld preventief of breakdown onderhoud. Deze uitgangspunten zouden opgenomen moeten worden in het PBZO-document.

· Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden:
Leg de verantwoordelijkheid voor de staat van de installatie, directe rapportagelijn van in- spectie naar het management en deskundigheid van betrokken personeel vast in functie- omschrijvingen.

· Inventarisatie en registratie:
Zet het O&I-systeem op vanuit een goede en volledige inventarisatie en registratie, omdat dit de input is voor het systeem. Alle apparatuur moet een uniek nummer hebben. Opge- nomen in een registratiesysteem zijn:

· Ontwerpgegevens.

· Materiaalsoort.

· Inspectie- en onderhoudsresultaten.

· Classificatie:
De classificatie geeft weer of een bepaald apparaat onderdeel is van het O&I-systeem en of het wel of niet systematisch onderhouden moet worden. Bedenk dat zowel te veel (overbo- dig) als te weinig onderhoud consequenties voor de veiligheid kan hebben. Bij het classifi- ceren is kennis van de degradatiemechanismen per installatieonderdeel belangrijk.
· Conceptkeuze:
Kies voor een O&I-concept, afhankelijk van het faalmechanisme en de risico's van het falen van een apparaat. Dit concept beschrijft hoe O&I wordt uitgevoerd en met welke frequentie.
· Uitvoering:
Hier vindt het feitelijke onderhouden en inspecteren plaats. Maak duidelijk op welke wijze en door wie (eigen personeel of derden) O&I uitgevoerd wordt. De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van het onderhoud en de oplevering moet zijn vastgelegd.
· Beoordelen resultaten en beslissing:
Laat resultaten van O&I beoordelen door deskundig personeel. Resultaten kunnen leiden tot het uitvoeren van reparaties en trendanalyses. Laat interne deskundigen de beslissing nemen of en op welke termijn reparaties worden uitgevoerd.

· Bijstellen:
Beoordeel of resultaten van onderhoud en inspectie moeten leiden tot aanpassing van clas- sificatie en conceptkeuze. Tijdelijke of permanente wijzigingen van de installatie moeten van invloed zijn op het O&I-systeem.

· Audits:
Maak het O&I-systeem onderdeel van interne audits. Bij audits wordt het hele systeem van tijd tot tijd beoordeeld op zowel prestatie als implementatie. Er moet inzicht zijn in achter- standen in inspecties en onderhoud ten opzichte van de planning en eventuele achterstan- den moeten leiden tot acties.

De volgende apparatuur dient minimaal onder het O&I-systeem te worden gebracht:
· Containment (omhulsel) met gevaarlijke stoffen.

· Containment met stoffen met een bepaalde energie-inhoud.

· Veiligheid gerelateerde apparatuur.


---


· Leidingen met gevaarlijke stoffen.

· Leidingen onder druk.

· Kritische componenten.

· Passieve instrumenten (beveiligingen, veiligheidskleppen).

· Dubbel uitgevoerde apparatuur.

· Noodstroomsystemen.

· Alle installatieonderdelen die een LOC (Loss of containment; vrijkomen van gevaarlijke stof- fen) kunnen voorkomen.

· Programmatuur met een veiligheidsfunctie, zoals alarmen.

· Repressieve LODs (Lines of defence; beschermende maatregelen).


---

4. Opzet project

4.1. Selectie
In Nederland zijn circa 360 BRZO-bedrijven. Circa 180 hiervan zijn VR-bedrijven. De VR- bedrijven zijn vooral raffinaderijen, bedrijven in bulk- en fijnchemie, tankop- en -overslag- bedrijven, opslagbedrijven van gevaarlijke stoffen (CPR-15-bedrijven) en een aantal vuurwerk- bedrijven. Voor MOOIS zijn alleen VR-bedrijven bezocht, omdat deze over het algemeen verder zijn met de ontwikkeling en implementatie van een onderhouds- en inspectiesysteem. De selectie van VR-bedrijven is niet willekeurig uitgevoerd, er ligt een accent op procesinstalla- ties. Daarnaast is een aantal tankop- en -overslagbedrijven in het project opgenomen om ook van deze bedrijfscategorie informatie te verzamelen. Opslagbedrijven van gevaarlijke stoffen (CPR-15) en vuurwerk zijn buiten beschouwing gelaten, omdat hier een ander soort onderhoud wordt uitgevoerd.
Voor het project zijn 62 bedrijven geselecteerd, een derde van alle VR-bedrijven, evenredig verdeeld over het land. Deze steekproef is voldoende groot om representatief te zijn voor alle VR-bedrijven. De verdeling naar grootte en bedrijfscategorie staat in tabel 1.

Tabel 1. Aantal bedrijven per bedrijfscategorie per aantal werknemers.

Bedrijfscategorie/ 0-49 50-99 100-199 200-499 =500 Totaal Aantal werknemers
Raffinaderijen - - - 2 3 5 Bulkchemie 2 8 4 8 4 26 Fijnchemie 1 1 4 6 2 14 Op- en overslag 4 3 - 1 - 8 Overig 1 1 2 3 2 9 Totaal 8 13 10 20 11 62

4.2. Auditinstrument
Om te kunnen inventariseren en analyseren hoe adequaat BRZO-bedrijven en in het bijzonder VR-bedrijven hun onderhouds- en inspectiesysteem beheersen, heeft de AI een auditinstrument ontwikkeld. De AI heeft hiermee landelijk de kwaliteit van de O&I-systemen getoetst. De ele- menten in het auditinstrument komen overeen met de elementen in het O&I-systeem zoals dat er volgens de AI uit zou moeten zien (§ 3.3). Het instrument gaat onder meer in op de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor O&I, het O&I registratiesysteem, de kennis van degradatiemechanismen, de opzet en vastlegging van inspectiemethoden en onderhoudsplan- nen, hoe de uitvoering van O&I is geregeld, hoe resultaten worden geëvalueerd en hoe onder- nemingen hun O&I zonodig aanpassen.
Wanneer alle elementen van de auditlijst aanwezig tot geborgd aanwezig zijn, is het O&I- systeem van het bedrijf goed ontwikkeld en geïmplementeerd.
Het auditinstrument is bij drie bedrijven getoetst vóór de uitvoering van het project.

4.3. Uitvoering
Inspecteurs van de directie MHC hebben MOOIS uitgevoerd in mei, juni en begin juli 2003. Zij hebben de elementen en vragen van de auditlijst door interviews met personen van de onder- houds-, inspectie- en de veiligheidsafdeling besproken.
Tijdens het inspectiebezoek heeft bij de meeste bedrijven een snelle verificatie plaatsgevonden, om de betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten. De bezochte bedrijven moesten de O&I-


---

cyclus tonen van een aantal apparaten en/of leidingen of delen ervan en de verstrekte gege- vens zijn steekproefsgewijs nagetrokken in bedrijfsdocumenten en procedures. Als uit de verifi- catie andere informatie naar voren kwam dan tijdens het interview, zijn de verificatiegegevens verwerkt.


10

5. Resultaten

5.1. Resultaten per element
De AI heeft onderzocht welke elementen van een goed functionerend O&I-systeem de bedrijven in huis hebben. Van de 65 geselecteerde bedrijven (inclusief de proefbedrijven), zijn er 61 on- derzocht.
Figuur 1 toont per element het resultaat van alle onderzochte bedrijven samen.

Figuur 1. Alle onderzochte bedrijven
100%
80%
60% geborgd aanwezig 40% aanwezig 20% beperkt aanwezig 0% zeer beperkt aanwezig niet aanwezig Beleid Audits Bijstellen RegistratieClassificatie
Conceptkeuze
Uitv./beoordeling

Beleid
De helft van de onderzochte bedrijven heeft een vastgelegde O&I-filosofie. Taken, verantwoor- delijkheden en bevoegdheden zijn bij deze bedrijven redelijk tot goed geregeld en vastgelegd.

Registratie
Meer dan de helft van de bedrijven heeft een goed registratiesysteem, waarin alle apparatuur opgenomen is. Wel zijn beslissingen uit het verleden niet altijd volledig vastgelegd.

Classificatie
Circa 30 procent van de bedrijven is niet bekend met degradatiemechanismen. Deze bedrijven houden zich over het algemeen aan de wettelijke O&I-termijnen en voeren daarnaast voorna- melijk breakdown onderhoud uit.
Bijna 35 procent van de bedrijven is bezig met de ontwikkeling en/of implementatie van een systematische benadering van O&I. Circa een derde hiervan heeft alle degradatiemechanismen vastgelegd en voert daadwerkelijk risicogebaseerd onderhoud en inspectie uit.

Conceptkeuze
Bij bijna een kwart van de onderzochte bedrijven zijn onderhoudsplannen en frequenties van onderhoud niet vastgelegd. Deze bedrijven hebben hun inspectie- en onderhoudswerkzaamhe- den uitbesteed en gaan uit van de expertise van externen.
Bij driekwart van de bedrijven is de inspectiemethode op zijn minst vastgelegd voor de appara- tuur waarvoor dat wettelijk moet.


---

Uitvoering en beoordeling van de resultaten
Een kwart van de bedrijven heeft niet genoeg kennis over O&I. Zij hebben al hun inspectie- en onderhoudswerkzaamheden uitbesteed, leunen volledig op de kennis van externen en volgen hun adviezen.
Bij de rest van de bedrijven is op zijn minst een interne deskundige die beoordelingen van ex- ternen controleert en adviezen geeft over de te nemen beslissing.

Bijstellen
Meer dan 40 procent van de bedrijven past methoden en frequenties gestructureerd aan. Deze bedrijven hebben een koppeling tussen wijzigingen in de productie en O&I. Meer dan 5 procent stelt O&I op geen enkele manier bij, ook niet naar aanleiding van wijzigin- gen.
De rest voert alleen aanpassingen uit als daar duidelijk een aanleiding voor is.

Audits
Bijna 20 procent van de bedrijven voert geen audits uit op O&I-gebied en werkt niet met presta- tie-indicatoren.
Meer dan een kwart van de bedrijven onderneemt actie als er achterstanden zijn in de planning, maar daar zijn geen andere prestatie-indicatoren aanwezig.
De rest heeft min of meer sturende prestatie-indicatoren voor het functioneren van het O&I- systeem en een vorm van auditing.

Functionaliteit O&I-systeem
Een O&I-systeem is pas functioneel als alle elementen uit het auditinstrument aanwezig zijn. Bij slechts 12 procent van de onderzochte bedrijven zijn alle elementen aanwezig of geborgd aan- wezig. Deze bedrijven hebben een O&I-systeem waar ook het bijstellen en de audits goed ont- wikkeld en geïmplementeerd zijn. Vier van deze bedrijven hanteren een risicogebaseerd O&I- systeem. Bij de overige kleine 90 procent van de onderzochte bedrijven is de cirkel nog niet gesloten en is dus geen sprake van een functionerend O&I-systeem.

5.2. Resultaten bij bedrijven met ROI-systeem
Van de 61 onderzochte bedrijven hebben er 26 een risicogebaseerd O&I-systeem (ROI) of zijn bezig met de ontwikkeling en implementatie daarvan. Bij ROI-bedrijven is twee keer zo vaak (40 procent in plaats van 20 procent) een goed O&I-systeem aanwezig als bij alle onderzochte be- drijven samen.
Opvallend is dat de helft van de kleine bedrijven (1-49 medewerkers) bezig is met de ontwikke- ling van een ROI-systeem. Een aantal van deze bedrijven is geheel of gedeeltelijk eigendom van een grote organisatie, die ROI toepast en dat ook van deze kleine bedrijven verlangt. Bij de middelgrote bedrijven (tot 200 medewerkers) werkt hooguit 20 procent aan een ROI-systeem. De grootste bedrijven (meer dan 500 medewerkers) zijn bijna allemaal bezig met de ontwikke- ling en implementatie van een ROI-systeem.
Alle raffinaderijen hebben een ROI-systeem of zijn bezig met de implementatie ervan. Dat geldt ook voor ongeveer de helft van de bulkchemie en de op- en overslagbedrijven. Slechts één bedrijf van de categorie overige bedrijven heeft een ROI-systeem.


12

5.3. Resultaten per bedrijfscategorie
Van de onderzochte raffinaderijen heeft 60 procent een goed ontwikkeld O&I-systeem. De bedrijven in de bulkchemie hebben een beter ontwikkeld O&I-systeem dan de bedrijven in de fijnchemie.
Bij de onderzochte bedrijven in de fijnchemie, de op- en overslag en de bedrijfscategorie overig zijn geen geborgde O&I-systemen aanwezig. De bedrijven uit de bedrijfscategorie overig scoren het minst van de onderzochte bedrijfscategorieën.
Audits komen bij alle bedrijfscategorieën relatief weinig voor. De terugkoppeling is daardoor bij alle onderzochte bedrijfscategorieën vrij slecht geïmplementeerd. Daardoor functioneert het O&I-systeem niet volledig.

5.4. Resultaten per bedrijfsgrootte
Van de bedrijven met meer dan vijfhonderd medewerkers heeft 80 procent een ROI-systeem of is dit aan het opzetten. Deze bedrijven zijn veel verder met de ontwikkeling en implementatie van O&I-systemen dan de bedrijven met minder dan vijfhonderd werknemers. Met uitzondering van de kleine bedrijven die onderdeel zijn van een grote organisatie en daardoor ook bezig zijn met de implementatie van een ROI-systeem.


13

6. Conclusies en aanbeveling

6.1. Conclusies
De AI trekt de volgende conclusies uit het project:

1. Bij 12 procent van de onderzochte bedrijven is een goed functionerend O&I-systeem aan- wezig, waarbij de managementcyclus voltooid is. Bij deze bedrijven zijn alle elementen aanwezig tot geborgd aanwezig.

2. Bij 3 procent van de bezochte bedrijven zijn alle elementen die een O&I-systeem moet heb- ben zeer beperkt of niet aanwezig.

3. Bij de overige 85 procent is één of meer elementen van het O&I-systeem beperkt tot niet aanwezig. Bij de helft van deze VR-bedrijven ontbreekt het element audits, waardoor de te- rugkoppeling van het O&I-systeem niet functioneert.

4. Van de 61 bedrijven hebben er 26 een ROI-systeem of zijn bezig met de ontwikkeling en implementatie daarvan. Bedrijven die een op risico gebaseerd O&I-systeem hebben, of die bezig zijn met de ontwikkeling en implementatie daarvan, scoren hoger op alle elementen van de auditlijst. Deze bedrijven zijn verder met de ontwikkeling en/of implementatie van het O&I-systeem dan bedrijven die geen ROI uitvoeren.

5. De terugkoppeling (bijstellen en audits) is bij alle onderzochte bedrijfscategorieën minder ontwikkeld en/of geïmplementeerd. Dat bedrijven nog niet volop auditen is te verwachten, omdat de meeste bedrijven nog bezig zijn met de ontwikkeling van een O&I-systeem.
6. De raffinaderijen en de grote bulkchemie zijn verder met de ontwikkeling en implementatie van het O&I-systeem dan de andere onderzochte bedrijfscategorieën. Bij de bedrijven uit de categorie overig is het O&I-systeem het minst ontwikkeld.

7. Bedrijven met meer dan vijfhonderd medewerkers zijn verder met het ontwikkelen en im- plementeren van een O&I-systeem dan bedrijven met minder werknemers.
8. Wet- en regelgeving schrijft niet concreet voor wat een O&I-systeem moet omvatten en geeft dus geen duidelijke handhavingsmogelijkheden.

9. Het ontwikkelde auditinstrument maakt het toezicht op de functionaliteit van een O&I- systeem bij BRZO-bedrijven op een systematische wijze mogelijk.

6.2. Aanbeveling
De Arbeidsinspectie dringt erop aan om bij het opzetten en uitwerken van een goed onder- houds- en inspectiesysteem de volgende elementen op te nemen:

· Beleidsplan.

· Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

· Inventarisatie en registratie.

· Classificatie.

· Conceptkeuze.

· Uitvoering.

· Beoordelen resultaten en beslissing.

· Bijstellen.

· Audits.
De volgende apparatuur dient minimaal onder het O&I-systeem te worden gebracht:
· Containment met gevaarlijke stoffen.

· Containment met stoffen met een bepaalde energie-inhoud.

· Veiligheid gerelateerde apparatuur.

· Leidingen met gevaarlijke stoffen.


14


· Leidingen onder druk.

· Kritische componenten.

· Passieve instrumenten (beveiligingen, veiligheidskleppen).

· Dubbel uitgevoerde apparatuur.

· Noodstroomsystemen.

· Alle installatieonderdelen die een LOC kunnen voorkomen.

· Programmatuur met een veiligheidsfunctie, zoals alarmen.

· Repressieve LOD's.

Afkortingenlijst:

AI Arbeidsinspectie
API American Petroleum Institute
BRZO Besluit Risico's Zware Ongevallen
CPR Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen HSE Health and Safety Executive
KINT Kwaliteitstoezicht, Inspectie en Niet-destructieve Techniek LOC Loss Of Containment
LOD Lines of Defence
MHC Major Hazard Control
MOOIS MHC Onderzoek Onderhouds- en Inspectiesystemen
O&I-systeem Onderhoud- en inspectiesysteem
PBZO Preventiebeleid Zware Ongevallen
RBI Risk Based Inspection
RCM Reliability Centered Maintenance
ROI Risico gebaseerd onderhoud en inspectie
RRZO Regeling Risico's Zware Ongevallen
SI Selectieve Inspectie
SRBI Shell Risk Based Inspection
VBS Veiligheidsbeheerssysteem
VR Veiligheidsrapport
Wm Wet milieubeheer


15